woensdag 25 oktober 2017

Hoedenpen

Herinneringen van een hoedenpen

door Hans Piët


Nee, het is echt niet leuk. Waar zijn al die dames gebleven? Wat is er over van die gouden tijden dat fatsoen prioriteit had, dat etiquette nog waarde hadden? Aan het begin van de vorige eeuw was het de gewoonste zaak van de wereld om volgens die regels te leven. In die periode liepen er gelukkig nog genoeg dames rond. Ze waren zo verstandig om bij het verlaten van de woning een hoed op te zetten. En dan mocht ik altijd mee.
Inmiddels zijn alle egards, waarmee ik werd behandeld, verdwenen. Ik lig te verstoffen in een mandje. Jaren daarvoor mocht ik ruimte delen met een hamer, schroevendraaiers en allerlei tangen. Die plek in de gereedschapskist was bedacht omdat ik nuttig leek bij het verhelpen van verstoppingen, zoals van de brandstofleiding. Totdat een jonge dame mij op waarde wist te schatten. Ze vroeg zich hardop af of iemand wist welk een sieraad ik was. Mijn knop is weliswaar niet versierd met diamanten, maar heeft wel een bloemenpatroon. Bovendien draag ik al die jaren al het keurmerk mee echt zilver te zijn. Zo'n kleinood hoorde, ook volgens haar, niet tussen gereedschap thuis. Ik ben haar nog altijd dankbaar.

"Het wordt tijd dat het blijspel 'De Hoedenpen' van
 Adriaan Tapper weer eens op het toneel wordt
 gebracht".                           Tekening: Hans Piët
Het wordt tijd, dat die mode-ontwerpers weer inzien welke een schoonheid ik ben. Hoe ik die kleurloze maatschappij vol mobiele telefoons op een prachtige manier kan veranderen. De laatste keer dat wij het modenieuws domineerden, was in 1938. Een ontwerper had ons bekeken en er een speld van gemaakt met aan beide zijden een dop als versierend element. Jammer, maar de dames hadden andere prioriteiten. Ze waren gevoed met die belachelijke verordening uit 1914 dat 'de hoedenpen slechts gedragen mag worden wanneer de punt met een dopje wordt afgedekt'. Dan werd er geroepen, 'hoedenspelden hebben misschien een praktisch nut, maar kunnen nooit de schoonheid van de hoed verhogen, meestal  wel verlagen'. Wanneer je dat hoort, schrik je wel even. Ik bedoel, je bent niet zomaar een ontwerp. Daar is lang over nagedacht. Als je dan wordt weggezet als 'verfoeilijke mode' is dat hartverscheurend. Ik heb gesprekken gevoerd met twee, drie pennen die in dezelfde hoed gestoken zaten. Dan bleek, dat de dame daar echt over had nagedacht. Haar verschijning wilde accentueren, al moet ik toegeven, dat we in eerste instantie waren bedoeld om haar en hoed bij elk weertype bij elkaar te houden. Dat die korte pen steeds langer werd tot soms wel 30 centimeter, kwam door de misschien wat overmoedige houding van de ontwerper. Hij dacht dat de draagster, met het toenemen van de omvang van de hoed, een steeds opvallender verschijning zou zijn. Nou ja, daardoor werden de randen steeds breder. En daar past geen kleine pen bij.

Discussies

Ik weet nog welke verhitte discussies er in de Haagse tram ontstonden, toen de gemeenteraad van Enschede, in december 1911, als eerste, een verordening uitschreef waarbij werd bepaald dat een dame niet meer de straat op mocht met een onbeschermde pen. Blijkbaar hadden ze er daar geen idee van, dat een vrouw van smaak ervoor zorgt, dat die speld niet te ver uitsteekt. Conclusie, zeker onder de pennen, was dat de draagster zich moreel niets van zo'n verordening hoefde aan te trekken. Er waren hoedenspelden die direct in opstand kwamen. Ach, als je eenmaal bent omschreven als een slanke, etherische gestalte met een lichtelijk topzware knikker, dan weet je een ding heel zeker, je zal nooit zo'n onesthetisch dopje dragen.
Aanleiding voor die ongewenste maatregel was het toenemend aantal ongelukken. Dan denk ik, je kan als medepassagier toch uitkijken. Misschien moet je die volle tram gewoon overslaan en wachten op de volgende. En dan hopen dat er meer plaats is. Tegelijkertijd moet ik opmerken, dat de bouwers van die rijtuigen niet voor de meest praktische indeling hadden gekozen. Vanaf het begin was het vragen om moeilijkheden. 
Aan het einde van het jaar 1900 deed een prachtig verhaal de ronde over hoe een groot aantal hoedenpennen de macht had gegrepen. Die gebeurtenis speelde zich af in de Amerikaanse staat Kansas. Gouverneur Franklin Roosevelt, op verkiezingscampagne, zou langskomen in Manhattan. De zaal zat zo volgepakt met mannen, dat vrouwen geen enkele kans op een goede plaats maakten. Een van de jonge vrouwen nam het niet en riep haar lotgenoten als strijdkreet toe: 'Trek de hoedenpen'. In een oogwenk waren de dames met een scherpe pin gewapend en bereid op de onbeleefde heren toe te steken. Die mannen kozen al snel het hazenpad. Het gevolg was, dat Roosevelt een niet voorziene dameshulde ontving. Zulke gebeurtenissen koester ik. Het onderschrijft mijn gevoel, ondanks al die werkeloze jaren, niet zomaar een pen te zijn. Dat blijkt ook uit de opmerking die begin vorige eeuw werd gebruikt: als je 'Hoera!' schrijft, zet je daar een hoedenpen achter. En dan die man, die in januari 1913 gewond raakte. Hij stuurde een brief aan de vrouw die het ongeluk veroorzaakte. "Geachte dame, vergeef me dat ik mijn oog in uw onbeschermde hoedenpen stak".
Of die jongeman, die ietwat bedeesd, de dame naast hem in de tram aansprak: ''Sorry mevrouw, maar ik geloof dat uw hoedenpen enigszins bevuild is door de bloeddruppeltjes uit mijn oor".
Ach, zulke mannen begrijpen het.

Blijspel

Om ons uit de vergetelheid te halen, zou het mooi zijn als het werk van Adriaan Willem Tapper weer eens op het podium wordt gebracht. De Haagse schrijver, die resideerde aan de Willem de Zwijgerlaan 90, kwam in 1915 met een blijspel, dat begin 1916 door uitgever Robijns als boek werd uitgegeven. Het is een scherpe dialoog met humor, in een bedrijf, tussen een man en een vrouw. En wie speelt de hoofdrol...? Een hoedenspeld. Ik denk, dat zijn ritjes met het openbaar vervoer een belangrijke inspiratiebron zijn geweest, al zal zijn vrouw Maria Adriana Zegers, op wie hij tijdens beider studie aan de HBS in Middelburg verliefd was geworden, ook haar bijdragen hebben geleverd. Wat ik heb gehoord, is dat hij voor zijn dagelijks brood, na een korte stop bij het departement van marine, bij de PTT werkte... uiteindelijk als referendaris. Dat schrijven, en dan vooral voor toneel, was zijn, zeker niet onverdienstelijke, hobby.
Dat wij een rijke inspiratiebron waren, mag ook blijken uit andere boeken en films. We spelen daarin soms een sleutelrol. Een ervan is 'De Hoedenspeld' van de Engelse schrijver George Dilnot, over de moord op graaf Harold Saxon. En dan is er dat detectivedrama 'Het vreemde avontuur' uit 1919. De film handelt over dokter Henry Rogers. Hij vindt de hoedenspeld van zijn dochter bij het lijk van de vermoorde advocaat Julius Carter. Wie een tramhit zoekt, moet bij het duo De Cock zijn. In de periode dat veel gemeentebesturen discussieerden over een hoedenpenverordening, brachten zij een nummer op de Nederlandse podia met de titel 'Greta zet je hoedje af'. Als ik er aan terugdenk, kan ik nog treurig worden, want de tekst was alles behalve geestig. Het refrein herinner ik mij als de dag van gisteren, ook omdat het regelmatig in een volle tram klonk. 'Zeg juffie, kijk toch uit. Je steekt me haast mijn ogen uit. Je bent een hele leuke toet. Maar je hebt geen doppie op je hoed!'
Het is overigens niet het enige Nederlandse liedje waarin we de hoofdrol spelen.  Maria Anna de Wijs-Mouton, die heerlijke Haagse dame, die naast liedjesschrijfster ook beeldend kunstenares was en het niet schuwde om op het podium een Haags dialect te gebruiken, schreef in 1918 een liedje onder de titel 'De Hoedenspeld'. Het is een prachtige liefdesgeschiedenis tussen twee spelden. Wie het hoort, moet opnieuw concluderen dat het liedje uit een kunstenaarsziel komt. Het illustreert bovendien op een prachtige manier dat Haagse musici, al ver voor hun dominante rol in de Nederlandse popmuziek, een voortrekkersrol speelde.  Veel zangers en zangeressen brachten haar levensliedjes op het toneel. Jammer blijft, dat Manna 'De Hoedenspeld' geen happy end geeft. Maar misschien is dat logisch. Zo rooskleurig zag onze toekomst er niet uit. Ik herinner mij deels ook een gedicht uit 1913 dat begon met 'Oh had ik maar een goede pen. Ik schreef u dood, oh hoedenpen'.

Ministers

Die discussie over hoe wij het best een onschadelijk imago zouden kunnen verdienen, heeft trouwens lang geduurd. Dat had vooral met ministers en kamerleden te maken. Ik bewees nog maar net mijn, toch zeer belangrijke diensten, toen besloten werd, dat elke gemeente zelf mocht bepalen hoe zij met de hoedenpen zou omgaan. Heel dom, heb ik meermalen in het openbaar mogen vernemen. Er was op 9 mei 1890 namelijk een wet aangenomen, die het in Nederland dragen van wapens verbod. Nou wil ik niet zeggen dat ik een moordwapen ben, alles behalve dat, maar was ik wel zo beschouwd, dan had het ondergebracht kunnen worden in die rijkswet en was het een algemeen verbod geweest. Nu moest elke gemeente een eigen beslissing nemen. En dat viel niet mee. Enschede liep, na echt heftige discussies in de gemeenteraad, begin 1912 voorop. In Den Haag was het raadslid Piet ten Hagen die in oktober 1913, tijdens een vergadering, vroeg wanneer er maatregelen zouden worden genomen tegen de onbeschermde hoedenpin. Pas begin maart 1914 kwam het op de Haagse agenda. De raad wees de kwestie direct door naar de Commissie voor de Strafverordeningen. Dat was een gezelschap heren die, volgens de gemeenteraadsleden Deen en Varenkamp, nooit moe zijn geworden van hard werken. Eind april 1914 kwam hun advies. De aankondiging dat de Algemene Politieverordening was aangepast, volgde op 26 mei. 's Gravenhage was daarmee een van de laatste steden. Artikel 105a luidde: het is verboden zich in of op een tramrijtuig of in een voor het publiek toegankelijke autobus te bevinden met onbeschermde hoedenpennen.

Het waarschuwingsbord, uitgedacht door hoofdcommissaris Hendrik Versteeg, dat vanaf
 
december 1914 in elke Haagse 
tram was terug te vinden.                                 Foto: PR 
    
















Aardig was wel, dat de HTM aan haar conducteurs hoedenpenbeschermers verstrekte. Ze waren te koop voor vijf cent per dop. Conclusie na de eerste maanden was echter, dat ze vrijwel nooit werden aangeschaft. In een poging de dames te dwingen, werden er vervolgens politiecontroleurs in de trams gestationeerd. Het deed mij deugd, dat ook dat niet hielp. Daarna ging de hoofdcommissaris van politie, Hendrik Versteeg, zich er mee bemoeien. Hij had verzonnen, dat het groeiend aantal boetes het gevolg was van onwetendheid bij de dames. Daarom liet hij in december 1914, na overleg met de directie van de HTM, een verbodsbepaling ontwerpen. Hij was daarmee de eerste hoofdcommissaris van Nederland. Jammer blijft, dat de Haagsche Tramweg Maatschappij akkoord ging, waardoor het bord vanaf januari 1915, goed zichtbaar, in elk tramrijtuig hing. Die directieleden moeten toch ook hebben geweten, dat een hoed zonder hoedenpen of met zo'n onesthetisch dopje, een aanslag was op de goede zeden. Daarmee ging de verordening, die effectief was vanaf 1 september en pas werd ingetrokken in 1983, niet zo ver als in andere steden. Dat neemt niet weg, dat er door vrijwel alle vrouwen heel boos op werd gereageerd. Er zat namelijk een boete van maximaal 25 gulden verbonden aan het mij onbeschermd dragen.
Wat mij steeds weer verbaasde, was hoe hard de politie optrad. Begrepen al die agenten niet, dat het voor zo'n dame al straf genoeg is om in een volle tram naam en vooral leeftijd te moeten opgeven! Daarbij verbleekt de opgelegde boete. Die was meestal 50 cent of een dag hechtenis. Dat bedrag liep trouwens snel op. Zo betaalde de niet gedopte dame in 1918 veelal al twee gulden en vijftig cent voor deze overtreding.

Hoogtepunt

Het pleit voor die vrouwen, dat ze ondanks alles niet opgaven. Mijn eigenares was zeer te spreken over het feit, dat Den Haag de stad was, waar de verordening nauwelijks werd nageleefd. Het toonde volgens haar op een prachtige manier hoeveel dames de residentie telde. Het aantal processen verbaal liep in 1918 op tot enige honderden. Meer dan in elke andere Nederlandse stad. Hoogtepunt lag in februari van dat jaar. In een week tijd werden 349 boetes opgelegd. Het was reden voor de HTM om nog strengere maatregelen te nemen. Conducteurs moesten bij het opstappen naar de hoed kijken, zat er geen dop op de hoedenspeld dan kreeg de vrouw de keuze, of een dop kopen of de tram verlaten. Ik heb gezien, dat sommige conducteurs daarin veel te ver gingen. Zo stapte er ooit een dame met hoed in. Ze werd direct voor de keuze gesteld. Op het moment dat ze aangaf geen hoedenspeld te dragen, zei de conducteur: "Dat maakt niet uit mevrouwtje. We hebben strenge voorschriften gekregen, die we moeten handhaven. In de tram moet iedere dame een hoedenspeldbeschermer hebben".
Dat neemt niet weg, dat veel dames, jammer genoeg, erg onzorgvuldig handelden. Ik heb gruwelijke verhalen gehoord over hoe ogen van vooral mannen blijvend werden beschadigd en hoe de gezichten van medepassagiers flinke littekens opliepen omdat ze door de punt werden getroffen. Gelukkig ben ik nooit getuige geweest van zo'n verwonding, waarbij het bloed er uit spoot.
Dat vooral de heren slachtoffer werden, kwam omdat vrouwen veelal iets korter zijn dan mannen. Misschien is dat ook wel de reden, dat een van die heren op een dag, dat hij blijkbaar niet zo'n plezierige tijd op kantoor had doorgebracht, in een volle tram opmerkte: "die levensgevaarlijke hoedenpen is het beste bewijs van het onverstand van de vrouw. Al prikt ze alle mannelijke ogen eruit dan nog wordt ze niet wijs". Gelukkig dat geen vrouw reageerde.
Wat mij, na al die jaren, is bijgebleven, is dat wij te vaak zijn gebruikt om onvrede in de liefde te beslechten. Zo was er in 1910 het verhaal van een meisje uit Scheveningen dat het gezicht van haar concurrente in de liefde op zo'n gruwelijke manier had bewerkt, dat de littekens zichtbaar zouden blijven. Ze kreeg een gevangenisstraf van zeven dagen. In het zelfde jaar was er een stel tieners in Amsterdam van wie het meisje vond dat haar 'geliefde' niet genoeg affectie toonde. Ze stak hem met haar hoedenpen in rug en arm.

Kind

Soms ging het ongewild fout. Zo was er in 1912 een verhaal uit Stockport, Groot Brittannië. Daar bukte tegelijkertijd twee dames om iets op te rapen. Het gevolg was, dat de hoedenpen van de een onbedoeld de neus van de ander doorboorde. Een dag later was de getroffene overleden dankzij een bloedinfectie. En dan dat kind van drie jaar dat een hoedenpen had ingeslikt. Hij bezweek na twee maanden aan de gevolgen. Zowel zijn slokdarm als zijn middenrif waren doorboord. Later bleek, dat redding mogelijk was geweest als het eerste ziekenhuis, waar de moeder aanklopte, haar had geloofd. Ze werd echter onverrichter zaken naar huis gestuurd.
Al die gebeurtenissen hadden tot gevolg, dat de hoedenpenverzekeringsagent werd geboren. Echt lang heeft hij niet bestaan, want  eind jaren twintig van de vorige eeuw had de mode zich zo aangepast, dat ik niet meer, met hier en daar een uitzondering, werd gedragen. Jammer, maar ik blijf hopen. Misschien word ik op een dag weer regelmatig in een hoed geprikt en krijg ik tijdens een ritje met het openbaar vervoer weer allerlei verhalen te horen. Ach, het blijft een genot, die roddels.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten