maandag 6 september 2010

Louwman Museum

AUTOMUSEUM PRONKT MET VERKEERDE VEREN


Spelen met de herkomst

door Hans Piët

DEN HAAG – Over de schoonheid van de meer dan 230 voertuigen tellende collectie, waarvan een groot deel is te vinden in het in juli 2010 geopende Louwman Museum, hoeft niet te worden gediscussieerd. Zeker bij het zien van de auto’s, die in de jaren dertig van de vorige eeuw werden vervaardigd, springen de tranen soms spontaan in de ogen.


Dat de huidige eigenaar, Evert Louwman, voor een eigenzinnig onderkomen aan de Leidsestraatweg 57 in Den Haag koos om de collectie te stallen, past in de opzet. Hoewel! Zo opvallend is het drie etages tellende gebouw op landgoed Reigersbergen nu ook weer niet. Het sluit prachtig aan bij haar omgeving waarin statige buitenhuizen met soms paleisachtige trekjes het gezichtsveld bepalen. Wat meer fantasie bij deze betonnen kolos van architect Michael Graves had niet misstaan. Een automobielachtig uiterlijk bijvoorbeeld was een optie geweest. En, eerlijk gezegd, heeft het wel wat om een reusachtige, van steen opgetrokken, Auburn 851 binnen te treden. Dat Louwman niet zo ver is gegaan, heeft mogelijk twee redenen. De belangrijkste, dat het al veel te lang heeft geduurd – namelijk zes jaar aan procedures tot aan de Raad van State toe - voordat de omgeving instemde met de bouwplannen. En behalve bouwtechnische problemen bij het optrekken van zo’n klassieker staan, bij een eventuele verkoop van het gebouw, de kopers waarschijnlijk niet te dringen. Bovendien bieden opzet en inrichting van het museum allerlei mogelijkheden. Zo zijn er diverse, aan auto’s gerelateerde, tentoonstellingen mogelijk. Te denken valt aan een trapauto-expositie of een door de Namac geïnitieerd overzicht van miniatuurauto's.

Rondgang

Wat het meest tegen de borst stuit bij een rondgang, die op de derde etage begint, is dat de bij de auto’s staande toelichting soms behoorlijk arrogante trekjes vertoont. Heeft manager Ronald Kooyman nooit van het spreekwoord hoogmoed komt voor de val gehoord? Zonder dat ‘kijk eens hoe goed wij zijn’, zou het om een aangenamer verpozen gaan. In dat licht bezien, is het misschien een goed idee, om bij een nieuwe ronde langs de bordjes, gelijk de laatste (taal)fouten uit die toelichtingen te halen. Bovendien is het vreemd, dat de motors en scooters, die (wat verdrongen) tussen de automobielen staan, onbenoemd blijven. En het koetsgedeelte kan wel wat meer (klassieke) aankleding gebruiken.
Dat de toegangsprijs 13,50 euro voor volwassenen is, betekent dat alleen de grootste autoliefhebbers een bezoek zullen brengen aan het Louwman Museum. Ook omdat het parkeren niet gratis is, maar 5 euro kost. Natuurlijk, de bouwkosten en andere investeringen moeten worden terugverdiend, maar met een toegang van bijvoorbeeld 10 euro en gratis parkeren – want dat is in die buurt verder onmogelijk - komt ook de doorsnee liefhebber graag kijken.

Tekortkoming

De grootste tekortkoming is echter de persoonlijke inbreng. Het gaat hier om een privécollectie, die sinds de jaren dertig van de vorige eeuw is opgebouwd. Dat zorgt ervoor, dat tijdens de wandeling langs al die schoonheid, het aantal vragen over de totstandkoming groeit: hoe werden de auto’s gevonden. Was het vanaf de eerste aanschaf de bedoeling de collectie publiekelijk te tonen. Hoe spannend is het traject, dat moet worden afgelegd voordat een auto in het bezit is. Is er, sinds de eerste voertuigen, veel veranderd in de manier van onderhandelen. Maar ook: welke auto’s zou Evert Louwman nog graag bezitten of is de zoektocht volbracht. En dan blijft het aardig om van elke auto afzonderlijk de geschiedenis te kennen.
Zo is het handig om tijdens een bezoek aan het museum te weten dat de auto waar je naar kijkt, bijvoorbeeld een Talbot Lago is, maar eenmaal thuis nagenietend, is het leuk om er achter te komen waar hij werd gevonden. Of er veel aan moest worden opgeknapt. Waarom sommige exemplaren nog in originele staat verkeren. Wat voor persoon de vorige eigenaar was. Of de auto regelmatig van de hand is gedaan.
Tijdens een eerste rondgang, die al snel vijf uur in beslag neemt, is er het geruststellende idee straks in de bibliotheek een boek te vinden, dat op al die vragen antwoord geeft. De teleurstelling is groot wanneer dat schrijven er niet blijkt te zijn.
Misschien is het een verstandig idee om als museum eens aan zo’n uitgave te denken. Ook vanuit cultuur-historisch perspectief beschouwd. Uiteindelijk worden we allemaal ouder en gaan er, bij het wegvallen van de sleutelfiguren, prachtige verhalen verloren. En is de winterperiode niet bij uitstek de tijd om herinneringen op te halen! Misschien dit keer in boekvorm.

© Haags Nieuws Bureau 2010