zondag 18 mei 2025

Honden


 HONDEN IN DE TRAM

Argumenten door
de tijd ingehaald

door Hans Piët

DEN HAAG – Een eeuw geleden was het verboden om in de tram de hond mee te nemen. De belangrijkste reden was, dat de voertuigen slechts ruimte boden aan een zeer beperkt aantal passagiers. Zo hanteerde de in Londen gevestigde Dutch Tramway Company – onder leiding van de Belgische directeur ir. Louis Benjamin Wauthy (op 14 april 1847 geboren in Gougnies) van juni 1864 tot februari 1867 het eerste operationele trambedrijf in de Benelux – uitgebouwde koetsen als paardentram. Met de komst van de eerste stoomtramlijn tussen het station Den Haag Staatsspoor, gelegen aan de Rijnstraat, en Scheveningen werd het niet beter. Aardig detail is, dat ’s-Gravenhage die tramprimeurs wist vast te houden. Na die eerste stoomtram in 1879, gold dat op 2 augustus 1890 ook voor de eerste elektrische tram (op accu’s). Deze reed tussen het Plein en Scheveningen (in de zomer tot aan het Kurhaus).
Dat de Haagsche Tramway Maatschappij (die op 4 juli 1867 de rechten en plichten van de Dutch Tramway Company Limited overnam en op 17 augustus 1867 haar koninklijk goedkeuring ontving) honden bleef weigeren, was slechts gedeeltelijk haar eigen keuze. De Algemene Politieverordening, in 1902 vastgelegd in artikel 104, liet dit niet toe. Daarin stond expliciet vermeld: ‘Het is verboden in of op voor personen bestemde tramrijtuigen honden toe te laten of mede te brengen’. Het uit vijf man bestaande bestuur van de trammaatschappij leek andere zorgen te hebben. Zo is in haar door de gemeenteraad goedgekeurde concessie uit 1902 in artikel 33 terug te lezen: ‘Het vervoer van vis in de personenwagen is niet toegestaan’. 
Protest over het niet mogen meenemen van de hond kon niet uitblijven. Ook omdat in de bredere Blauwe Tram (met eindbestemmingen als Leiden en Haarlem) vervoer van het dier wel werd goedgevonden. Hondenliefhebbers die zich aan het begin van de twintigste eeuw over een grotere afstand binnen de stadsgrenzen wilden verplaatsen en de hond niet wilden thuislaten, waren dus veroordeeld tot een wandeling, dan wel het gebruik van een duurder vervoermiddel. Op z’n minst opmerkelijk in die periode was, dat wanneer met het huisdier vanuit Delft of Leiden werd gereisd er geen problemen waren tot het Rijswijkseplein dan wel de Koningsbrug. Daar werden de reiziger en zijn hond uit de tram gezet. De reden was, dat het vanaf die twee haltes om trajecten met de stadstram ging, dus trad de Algemene Politieverordening in werking.

Achter de wagen

In de loop der jaren meende een aanzienlijk aantal bezitters van grote honden de oplossing voor het probleem te hebben gevonden. Ze reden comfortabel met de tram mee en lieten hun hond naast of achter de wagen rennen. Dat was het beest wel gewend, want wanneer tijdens een uitje de fiets werd gebruikt, gebeurde eenzelfde soort iets. ‘En die tram rijdt echt niet harder dan het rijwiel’, luidde de algemene stelling van de dierenliefhebbers. ‘Bovendien krijgt de hond bij de haltes de kans om even uit te rusten’. Dat daarbij zijn tong uit z’n bek hangt, is volgens de eigenaren geen teken van vermoeidheid. Het gevolg laat zich raden. Niet alleen de hond maar ook het verkeer werd hierdoor ernstig in gevaar gebracht. Het was in Amsterdam, aan het begin van de vorige eeuw, reden de conducteurs de opdracht mee te geven bij het bemerken van deze handeling de baas uit de tram te zetten, na hem te hebben gewezen op de gevaren.
De hond heeft bijna zeventig jaar moeten wachten voor hij
in de tram werd toegelaten. Tekening: Hans Piët.               

Motor- en fietsenrijders, maar (zeker later) ook automobilisten werden op die manier onnodig blootgesteld aan een ongelukkige botsing omdat het dier of de chauffeur van de twee- of vierwieler niet tijdig had kunnen uitwijken.
In de Residentie is in de loop der jaren door verschillende partijen meermaals gesuggereerd de politieverordening aan te passen. Door het wettelijk te verbieden zou aan de eigenaar van het meerennende dier een bekeuring kunnen worden uitgedeeld. Ook zou hij, zonder omhaal van woorden, uit de tram kunnen worden gezet. De geschiedenis leert dat er een andere keuze wordt gemaakt. Zo beslist de directeur van de HTM, Anne Willem Elie Weijerman (op 7 juli 1871 geboren in Rotterdam) in november 1927, met goedkeuring van B&W, tot een proef met honden in de tram. Het loopt slecht af. Het publiek blijkt niet echt gediend van zijn aanwezigheid in die nog altijd erg krappe tram. Dat besloten wordt de honden aangelijnd op het voorbalkon te plaatsen, valt verkeerd. Dat blijkt ook op 1 december van dat jaar als tijdens de gemeenteraadsvergadering het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen tot het wijzigen van artikel 104 der Algemene Politieverordening wordt besproken. Tijdens die zitting laat Ferdinand Bernardus Gerardus Wilhelmus Spit (op 6 januari 1892 geboren in Almelo) weten dat hij persoonlijk heeft meegemaakt, hoe een op het voorbalkon geplaatste herdershond het verkeer in gevaar bracht. “De bestuurder, blijkbaar bang voor die hond, heeft zich gedurende anderhalve kilometer zeker honderd keer naar het beest omgedraaid. In die tijd heeft hij dus niet vooruit kunnen kijken. Dit heeft mij de overtuiging gebracht dat het meenemen van een hond op het voorbalkon absoluut de veiligheid van het verkeer in gevaar kan brengen. Ik zal dus tegen het voorstel stemmen”.

Overlast

Mr. Jan Eliza Wilhelm Duijs (op 21 februari 1877 geboren in Nijmegen) laat als dierenvriend weten ook geen voorstander van een wijziging te zijn. “Een goede stelregel is dat iemands plezier, wil het behoorlijk zijn, niet moet steunen op overlast aan anderen. Ik zal het nu niet hebben over de groeiende verontreiniging in vooral de buitenwijken door het dierbare hondenras. Waren alle dieren schoothondjes, dan had ik geen probleem met het vervoer door de tram, maar het formaat begint zo langzamerhand uit de hand te lopen. Stelt u zich eens voor, u wilt op het voorbalkon van de tram stappen. Omdat dit balkon wat hoger ligt dan de straat, kijkt u ongewild in de facie van zo’n wolfshond. Een zekere schik zit er dan al direct in. Eenmaal in de tram volgt er op een gegeven moment een draai of een bocht. Wordt geen stang vastgehouden dan is een zwaai naar links of rechts, waarbij u tegen een medepassagier aankomt, niet uitgesloten. Wat gebeurt er als die passagier een buldog is? Iedereen zal begrijpen dat zo’n beest niet ‘I am sorry’ zegt of ‘pas de quoi’. Ik denk dat een enigszins ander onthaal uw deel zal zijn. En dan heb ik het nog niet eens over dames met dure japonnen die met slecht weer de tram nemen en te maken krijgen met drijfnatte beesten. Als mensen die honden hebben hun dierenliefde willen tonen, moeten ze zich daarvoor opofferingen getroosten, maar hier willen die dierenvrienden opofferingen van anderen vergen en zelf geen offers brengen. Ik noem dat een zeer goedkope dierenliefde”.
Ook gemeenteraadslid Michel Joëls (op 24 november 1881 geboren in ’s-Gravenhage) steunt het voorstel niet. “Heeft het gemeentebestuur zich er rekenschap van gegeven dat de aanwezigheid van grote honden de veiligheid van het verkeer in gevaar kan brengen. Als bestuurders vertellen dat zodra die hond onrustig begint te worden, zij zich onbehagelijk gaan voelen en hopen dat het beest zo snel mogelijk de tram verlaat, dan is er geen sprake van een ideale situatie. Daarbij leert de praktijk dat een hond op de buitenlijn nog wel eens wagenziek wordt. Stel je voor dat dit in een volle stadstram gebeurt! Ik behoef verder zeker niets meer te vertellen”.
Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist (op 9 november 1865 geboren in Den Haag) vraagt zich af wie de schade betaalt als er iets met een hond gebeurt, als hij bijvoorbeeld bang wordt en gaat bijten waarbij een passagier gewond raakt. “Is de gemeente dan verantwoordelijk of de trammaatschappij? Het is gewenst als hierover zekerheid bestaat”.
De voorzitter, burgemeester Jacob Adriaan Nicolaas Patijn (op 9 februari 1873 geboren in Den Haag), wijst erop dat de eigenaar van het beest aansprakelijk is voor de schade, dat geeft artikel 104 van het Burgerlijk Wetboek aan. Hij probeert de raadsleden nog enigszins gerust te stellen door te melden dat het de bedoeling is de honden op het voorbalkon van de bijwagen toe te laten. Is die wagen er niet, dan is het aan de conducteur ter beoordeling. “In de wijziging staat namelijk mag. Bovendien zal in de regel het voorbalkon leger zijn omdat de passagiers merendeels via het achterbalkon in de wagen stappen”.
Wanneer het voorstel in stemming wordt gebracht blijkt dat het met 23 tegen 10 stemmen wordt verworpen.

Financiële positie

Het duurt niet lang – tot 3 april 1933 – voordat het toelaten van de hond in de tram opnieuw in de Haagse gemeenteraad wordt behandeld. Deze keer is het de directie van de HTM die hoopt op een positief antwoord. Sceptici menen dat het voorstel vooral voortkomt uit het idee, nu de financiële positie van het trambedrijf niet zonder zorgen is, op die wijze meer passagiers te trekken. Zij herinneren zich dat Jacob Adriaan de Wilde (op 7 januari 1879 geboren in Goes) in 1927, als voorzitter van de raad van beheer van de HTM en ook wethouder van financiën, tegen het voorstel had gestemd. Bij de tweede poging is er een nieuwe voorzitter van de raad. Het is Fredericus Nicolaas Vincentius Quant (op 10 februari 1871 geboren in Den Haag).
Bij de tweede behandeling neemt Michel Joëls als eerste het woord. Hij ziet geen motiverende redenen waarom de Commissie voor de Strafverordeningen het voorstel opnieuw in de raad brengt. De argumenten zijn niet veranderd. Hij zal dan ook opnieuw tegen stemmen. Wordt het toch aangenomen dan zou hij graag zien dat de grotere dieren dan de schoothondjes alleen op het voorbalkon van de aanhangwagen, dus niet op het voorbalkon van de motorwagen, worden toegelaten. “Dit is een verbetering en nodig in verband met de veiligheid van het verkeer”.
Ook Lambertus Louis Emile Eugène Maria Moonen (op 25 maart 1878 geboren in ‘s-Gravenhage) is tegenstander. Hoewel hondenbezitter ziet ook hij een gevaar in het toestaan van honden op het voorbalkon van de motorwagen. “Ik kan mij voorstellen dat een bestuurder die een brommende hond achter zich heeft of een hond die tegen hem opspringt, wordt afgeleid en niet zijn volle aandacht besteedt aan de veiligheid van het verkeer. Ik stem alleen voor als die honden worden toegelaten op de voorbalkons van de volgwagen en als het om slechts een motorwagen gaat, op het achterbalkon”.

Overdreven

Dr. Wouter Johannes Hartmann (op 16 augustus 1874 geboren in Sliedrecht) vindt de bezwaren van voorgaande sprekers enigszins overdreven. “Ik maak dikwijls gebruik van de Blauwe Tram en de HTM-lijnen naar Delft en Leiden. Het is mij nog nooit overkomen dat er een hond in een van die trams aanwezig was. Tegelijkertijd vraag ik mij af of het toelaten niet eerder een nadeel dan een voordeel voor de HTM betekent. De kans is namelijk groot dat het vervoersbedrijf passagiers, die bang zijn voor honden, gaat missen. Dat oordeel laat ik echter over aan de heren van de HTM. Die zullen dit beter dan ik hebben bekeken”.
De voorzitter, burgemeester jhr. mr. dr. Lodewijk Hendrik Nicolaas Bosch ridder van Rosenthal (op 7 april 1884 geboren in Dordrecht) vindt het niet vreemd dat de discussie opnieuw wordt gevoerd. Hij meent dat de zaak indertijd niet serieus is bekeken. “De toen gebruikte argumenten waren weinig houtsnijdend. In dit voorstel vinden zich tezamen de vrienden van de hond en de vrienden van de tram. Laat ik even vertellen dat wij in onze gemeente het voorrecht hebben 18.200 honden te tellen, die jaarlijks aan belasting circa 110 à 120.000 gulden (€ 54.454) opbrengen. Als er 50 of 60 kwade honden tussen zitten, kan ik u verzekeren dat deze dieren bij de politie bekend zijn. Ze zijn verplicht een muilkorf te dragen. In de tram kan de conducteur erop toezien dat er geen honden worden toegelaten die last veroorzaken. Gebeurt het toch dan kan hij ze onmiddellijk uit het voertuig verwijderen. Ik stel voor de honden toe te laten op de voorbalkons van alle trams. Het publiek vindt dan op de achterbalkons en in de tramwagens gelegenheid zich niet aan de honden te hoeven ergeren. Blijken er bezwaren aan te zijn verbonden dan kunnen wij in aangenaam overleg met de HTM proberen die problemen weg te nemen”.
Het voorstel wordt met 30 tegen 5 stemmen aangenomen. Daarbij wordt vastgelegd dat op elk voorbalkon niet meer dan één hond tegelijkertijd mag worden vervoerd. Voor het dier moet de gewone, ook voor mensen geldende vrachtprijs worden betaald. Kleine honden, die niet aan aantal zijn gebonden, dienen onder de arm of op schoot te worden vervoerd. 

Gedeputeerde Staten

Die wijziging van artikel 104 der Algemene Politieverordening gaat niet direct in. Dat komt omdat het om een verandering in een richtlijn gaat en die moet eerst door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd. Gevolg is, dat veel Haagse hondenbezitters van een koude kermis thuiskomen. Het 
Eerste hond op een Haagse
tram. Foto: krantenarchief.

merendeel van die wandelaars is hiervan niet op de hoogte, waardoor eerste pogingen om met de hond in de tram huiswaarts te keren, mislukken.
Tegenstanders van het besluit, gebruiken veelal de dagbladen om hun argumenten te plaatsen. Een van hen merkt op: ‘stel dat het slecht weer is, wat nogal eens voorkomt. Diep in de kraag gedoken, wachtend op de tram, wordt, wanneer hij eindelijk arriveert, de toegang geweigerd. Bij een blik in het voertuig blijkt het balkon te zijn gevuld met een aantal tegen elkaar grommende en elkaar besnuffelende honden. Geen plaats meer, aldus de conducteur. Dat wordt wachten op de volgende tram of naar huis lopen. Eenmaal thuis is er het zachte verwijt van vrouwlief. ‘Waarom heb jij je zo nat laten regenen?’ Tja, ik kon niet meer mee in de tram. Honden beletten mijn reis. Maar stel dat er wel plaats is op het balkon. Bij een onverwachte zwaai van de wagen verplaatsen we een voet en trappen daarbij per ongeluk op de tenen van de hond. Gevolg, gejank en happen, waarbij een beet in de kuit volgt. Het beest verdedigt zich, daar is hij hond voor. Nog een ander geval. Op dat balkon krijgt een reiziger plotseling een eigenaardige gewaarwording. Wat blijkt. Een van de honden ziet zijn been aan voor een muurtje om daartegen een bekende handeling te verrichten. Ik zou zeggen: wie een hond wil houden, ga er mee lopen. Geef je medemens geen aanleiding tot onnodige ergernis’.

Folder

Om het hondenvervoer in goede banen te leiden, volgt een folder met aanwijzingen. Daarin is onder meer te lezen: rijdt niet met uw dier met de tram mee als hij overvol is. Wacht een volgende wagen af. De beste plaats voor de hond en zijn begeleider is op het voorbalkon bij de bestuurder. Neem, als de hond het formaat van een St. Bernard of Duitse dog heeft, plaats op het voorbalkon van de bijwagen. Het voorkomt de mogelijkheid dat het beest zijn hoofd boven het venster uitsteekt. Uit nieuwsgierigheid blijven kinderen dan staan kijken, wat bij druk verkeer gevaar kan opleveren. Neem met de hond, bij vervoer in de motorwagen, links van de bestuurder plaats. Dat voorkomt hinder bij in- en uitstappende passagiers. Zorg ervoor dat de hond in de tram niet gaat liggen. Behalve dat hij dan te veel plaats inneemt, voorkomt het dat er op zijn staart wordt getrapt. Wen hem aan het commando zitten. Geef hem iets lekkers als hij uw bevel heeft opgevolgd. Praat niet te veel tegen uw dier, hierdoor zou de chauffeur kunnen worden afgeleid. Laat niemand de hond in de tram aanhalen. Dat voorkomt ongelukken. Heeft hij een nerveuze natuur doe hem dan een muilkorf om. Na het afstappen kan de korf weer worden losgemaakt. Hij zal op een gegeven moment begrijpen dat het voor het vervoer noodzakelijk is. Hou hem tijdens de reis aangelijnd en is hij ziek neem hem dan niet mee met de tram.
Inmiddels zijn de regels kort en kracht. Het beest mag gratis mee in het openbaar vervoer. Het moet wel kort aangelijnd zijn, niet op een stoel maar op schoot of in het gangpad plaatsnemen. Mocht hij overlast veroorzaken dan kan er worden gevraagd het voertuig te verlaten. Heel veel zal dat niet gebeuren, want de geschiedenis wijst uit dat met de groei in automobielen, het aantal Haagse hondenbezitters dat daadwerkelijk met zijn dier voor de tram kiest, uiterst beperkt is. Iemand die bang is voor honden kan met een gerust hart de tram nemen.

© Haags Nieuwsbureau 2025

donderdag 20 maart 2025

Dansen

 

Dansen op zondag

 door Hans Piët

 Den Haag – Hoezeer normen en waarden in de loop der jaren aan veranderingen onderhevig zijn, wordt duidelijk uit de felle discussies die aan het begin van de vorige eeuw in de Haagse raadzaal plaatsvinden over dansen op zondag. Niet alleen een deel van de volksvertegenwoordigers uit de Residentie ziet een totaal verbod als beste oplossing voor deze zedeloze vorm van vermaak. Eenzelfde soort gedachtewisselingen tussen raadsleden vindt in veel steden en dorpen in Nederland plaats. Amsterdam, maar bijvoorbeeld ook Amersfoort en Alphen aan de Rijn besluiten in de jaren twintig – uiteindelijk voor korte tijd - tot een dansverbod op zondag door simpelweg geen vergunningen te verstrekken en oude in te nemen. Het gevolg is, dat inwoners hun dansvertier, soms met bussen tegelijk, in omringende steden en dorpen gaan zoeken waardoor de middenstand uit de plaatsen van die dansliefhebbers vele guldens misloopt.
In 1924 is Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist (geboren op 9 november 1865) een vurige voorstander van een soortgelijke Haagse actie. De luitenant-generaal buiten dienst, die tussen 1915 en 1935 zitting heeft in de Haagse gemeenteraad en 45 jaar de Anti-Revolutionaire Partij in de Tweede Kamer vertegenwoordigt waarbij hij, met zijn zware stem, jaren achtereen op Prinsjesdag belast is met de protocollaire taak, om na de troonrede, het ‘Leven de koningin’ uit de roepen, zou het liefst het dansen op alle dagen van de week verbieden. “Maar daarvoor zal, naar ik meen, geen meerderheid in de raad te vinden zijn”, laat hij op 30 mei 1927, tijdens de behandeling van een voorgedragen wijziging van artikel 271 der Algemene Politieverordening (dansvergunning op zondag), weten. Die beschikking luidt: ‘met uitzondering van de vergunning, getekend door de burgemeester, is het verboden muziek, vertoningen, feesten of andere vermakelijkheden te geven of toe te laten, waartoe het publiek met of zonder betaling, de toegang wordt verleend’.
Hieraan zou expliciet het dansen op zondag en soortgelijke dagen moeten worden toegevoegd. Het voorstel wordt, na een discussie in de gemeenteraad, die geruime tijd in beslag neemt, voorgelegd aan de Raadscommissie voor de Strafverordeningen. Dit orgaan is in 1851 opgericht en heeft tot doel het ontwerpen van verordeningen ter handhaving van de openbare orde. In 1978 is die taak overgenomen door de Raadscommissie voor Politie- en Brandweeraangelegenheden. In 1927 besluit de meerderheid van deze commissie dat een dansverbod op zondag niet behoort te worden ingevoerd. ‘Klachten die zijn geuit ten aanzien van het dansen op zondag in bepaalde inrichtingen, zijn zeer overdreven en stroken niet met de werkelijkheid’, aldus het adviesorgaan in een schrijven. ‘Behalve dat tal van bedrijven schade zullen ondervinden, zal tevens de aantrekkelijkheid van ’s-Gravenhage verminderen wat zeker in de zomer, samen met badplaats Scheveningen, ernstige financiële gevolgen kan hebben’. Ook in de gemeenteraad haalt de motie het niet. Het wordt met 22 tegen 20 stemmen verworpen.

Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist: "Deze dansmanie
haalt het morele en zedelijke peil van ons volksleven naar
beneden".                                Tekening: Hein Auke Kray.
Dat het dansen de gemoederen van de raadsleden blijft bezighouden, blijkt tijdens de begrotingsdebatten van zowel 1924 als 1925, 1926 en 1927. Zo wil Duymaer van Twist, in de volksmond Duympie genoemd, op 2 december 1924 weten welke regels gelden bij het al dan niet verlenen van een dansvergunning. De voorzitter van de gemeenteraad, burgemeester mr. Jacob Adriaan Nicolaas Patijn (geboren op 9 februari 1873), meldt dat die niet zijn te noemen. “Er wordt op verschillende omstandigheden gelet. Zo wordt bekeken of de adressant gunstig bekend staat, of de aard van de inrichting zich ertoe leent, of het gehalte van de bezoekers geen beletsel is, of de buren en eventueel een naburige kerk geen last zullen ondervinden en of de buurt waarin de inrichting is gelegen daartoe geschikt is. Een scherp toezicht op die dansgelegenheden gebeurt door de politie. Ik wil niet ontkennen dat er zich soms verkeerde dingen afspelen, maar door onderdrukking van de danshuizen worden die misstanden niet opgeheven”.

Jazz

In hetzelfde jaar houdt Lodewijk een warm pleidooi jazzbands niet tot ’s-Gravenhage toe te laten. De voorzitter van de gemeenteraad moet toegeven zelf ook een grote hekel aan jazz te hebben, “maar dat rechtvaardigt mij niet tot een verbod. Het is een vermaak
waaraan de Nederlandse jongeren buitengewoon veel waarde hechten en op zichzelf is een jazzgroep niet een zaak die onzedelijk is. Ook hier moet de heer Duymaer van Twist onderscheid maken tussen zijn persoonlijke sympathieën en de plicht van de overheid”.

Wat steeds weer speelt, is de interpretatie van de verschillende wetten. Lodewijk Duymaer van Twist, op 24 juli 1903 in Gouda getrouwd met Neeltje Dortland, meent dat de gemeenteraad en niet burgemeester en wethouders beslist over het al dan niet uitdelen van dansvergunningen. “Zo is het in de Zondagswet van 1 maart 1815 (Staatsblad nr. 21) terug te lezen”.
De voorzitter corrigeert het gemeenteraadslid. “In de Gemeentewet staat in artikel 126 dat, wanneer ter uitvoering van wetten door het gemeentebestuur moet worden meegewerkt, dit geschiedt door burgemeester en wethouders. Wanneer de Zondagswet zegt dat de uitzonderingsbevoegdheid aan de plaatselijke besturen wordt gegeven, dan is dat aan burgemeester en wethouders. Zo staat het in artikel 4 van die wet uit 1815”.
Dit artikel uit de Zondagswet, een wet waarin de zondagsrust wordt geregeld, is in de loop der jaren diverse keren aangepast. Zo staat in de eerste versie dat de dansvergunning wordt verleend onder voorwaarde ‘dat op zondag en algemeen erkende christelijke feestdagen niet wordt aangevangen dan telkens na het volkomen eindigen van alle voormiddag godsdienstoefeningen’. In 1907 wordt dit veranderd in: ‘na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen’. Een gevolg is dat het dansen pas na half negen ’s avonds kan aanvangen aangezien de Nederlandse Hervormde Kerk ’s avonds nog drie diensten heeft die rond die tijd sluiten. Het betekent dat de liefhebber op zondag net tweeëneenhalf uur de tijd krijgt. Openbare dansgelegenheden maar bijvoorbeeld ook de horeca mogen – anders dan gesloten clubs - namelijk maar tot 11 uur openblijven. In 1924 wordt dit aangepast. In de overeenkomst met de vergunninghouder staat dat het aanvangsuur voor het maken van muziek en het dansen in het openbaar op zondagen en de christelijke feestdagen is bepaald tot na het eindigen van alle voormiddag godsdienstoefeningen. Als regel wordt 3 uur ’s middags aangehouden. De controle op de naleving van de vergunningsvoorwaarden wordt volgens hoofdcommissaris Theodorus Hendricus Johannes Besseling verricht door personeel van de afdeling zedenpolitie en uniform dragend personeel van het politiebureau waaronder de betrokken inrichting ressorteert. Het aantal uitgeschreven vergunningen bedraagt op dat moment vijftig. De lijst met dansovereenkomsten geeft aan dat het vooral om hotels gaat als De Witte Brug, Des Indes, het Badhotel, Hotel Central, Hotel De Twee Steden, Hotel De Oude Doelen, Huize Hooigracht, het Victoria Hotel en in Scheveningen het Grand Hotel, Savoy Hotel, Rauch Hotel, Oranje Hotel en Palace Hotel.
Aan artikel 4 van de Zondagswet wordt in 1939 toegevoegd dat het College van Burgemeester en Wethouders zonder opgaaf van reden kan weigeren toestemming te verlenen tot publieke danspartijen. Beroep is niet mogelijk. In oktober 1953 wordt het vierde lid van artikel 4 der Zondagswet opnieuw aangepast en luidt nu: bij algemene maatregel van bestuur moet ten aanzien van openbare vermakelijkheden waarvan redelijkerwijze geen beletsel voor de viering van de zondag en geen verstoring van de openbare rust op zondag zijn te duchten, worden bepaald dat zij niet als openbare vermakelijkheden in de zin van genoemde wet zullen worden beschouwd. Het gaat om toneelvoorstellingen, filmvertoningen, concerten en andere openbare bijeenkomsten welke in besloten ruimte worden gehouden en die de geestelijke, zedelijke of culturele ontwikkeling ten doel hebben. Vanaf 1990 ziet de Zondagswet het dansen in horeca-inrichtingen als een vorm van ontspanning. Om die reden valt het niet meer onder artikel 4, tweede lid van de Zondagswet.

Dansmanie

Voor het zover is, gooit Duymaer van Twist, omschreven als een oprechte calvinist, alles in de strijd om het dansen te verbieden. Hoezeer hij tegenstander is van deze, in zijn ogen, onzedelijke bewegingen wordt al duidelijk in 1923 bij de subsidieaanvraag van het balletgezelschap van Lili Green en Margaret Walker. Hij en dertien medestanders stemmen tegen. Het voorstel telt echter 27 voorstanders en wordt aangenomen. Op 4 december 1925, tijdens de begrotingsbesprekingen, oppert hij het zedelijk peil aan te pakken. “Het wil mij voorkomen dat de gelegenheden tot dansen in onze gemeente reeds legio zijn. Je kunt nergens komen of je ziet dansen. Gevraagd zou mogen worden of aan deze dansmanie, welke het morele en zedelijke peil van ons volksleven naar beneden haalt, geen einde moet komen. Het zou mij aangenaam zijn te vernemen of de raad competent is daaromtrent een beslissing te nemen. Als vernomen wordt hoe in tal van gezinnen de ouders indirect gedwongen worden hun kinderen naar die gelegenheden te laten gaan, dan moet wel tot een verbod worden besloten”.
Burgemeester en wethouders gaan niet over tot actie. Voor Lodewijk reden om de ‘danswoede’ op 16 december 1926, wanneer de begroting van Openbare Veiligheid wordt behandeld, opnieuw ter sprake te brengen. Tijdens die discussie meent een deel van de raad dat indien burgemeester en wethouders hun roeping goed begrijpen, zij hieraan paal en perk zullen stellen. Burgemeester Patijn meent echter dat het geen aanbeveling verdient te trachten om deze dansmanie te beperken door het intrekken van vergunningen. “Zo’n maatregel bevordert de oprichting van particuliere clubs, waarop geen toezicht kan worden gehouden. Hierdoor zal het clandestien dansen sterk toenemen”.
Hij vindt artikel 50 van de Gemeentewet aan zijn kant. Daarin staat dat een vergunning alleen kan worden geweigerd als er gevaar bestaat voor wanordelijkheden, aantasting van de openbare zedelijkheid, belemmering van het verkeer, of de aantasting van de rechten en vrijheden van anderen. Dat is hier niet het geval.

Voorschriften

Dat die openbare dansgelegenheden gebonden zijn aan allerlei voorschriften, blijkt uit de eisen die aan de ruimtes worden gesteld. Zo is het, na een eerste aanvraag, de politie die in het vertrek de plaats aanwijst waar mag worden gedanst. Daarbij kan worden geëist dat deze lokaliteit moet zijn belegd met een verhoogde plankier. Is er sprake van een parket- of stenenvloer dan dient het dansgedeelte te zijn afgebakend door een balustrade, een koord of een touw. Deze afzetting mag slechts aan één zijde toegang bieden tot het voor dansen bestemde deel. Bovendien moet dit gedeelte zodanig in de lokaliteit zijn gekozen dat aan alle zijden toezicht op de dansenden kan worden gehouden. Het plaatsen van tafeltjes en stoeltjes geschiedt volgens de door de hoofdcommissaris van politie te geven aanwijzingen. Wanneer in de inrichting op enigerlei wijze in strijd met de orde of zedelijkheid wordt gehandeld of wanneer ten gevolge van het dansen minder gewenste feiten zich voordoen, wordt de dansvergunning geschorst of ingetrokken. Daarnaast is er nog een serie van bepalingen die samenhangen met artikel 4 van de Zondagswet en artikel 271 van de Algemene Politieverordening. Zo wordt er bijvoorbeeld geen muziek in de danszaal toegelaten tenzij de daarvoor verschuldigde belasting is betaald. De kwitantie van die betaling moet bij elke aanvraag van de politie onmiddellijk worden getoond. Op de donderdag, vrijdag en zaterdag voor 1e Paasdag wordt geen muziek toegelaten. Op de zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen wordt niet aangevangen dan na het eindigen van de godsdienstoefeningen. Muziek mag niet te veel geraas maken en hij moet steeds te middernacht zijn geëindigd. Op zaterdag is het sluitingsuur van de inrichting half twee. Op doordeweekse dagen half een. De hoofdcommissaris kan verbieden bepaalde instrumenten te bespelen. Kelnerinnen worden niet toegestaan. De buitendeur moet gedurende de muziekuitvoeringen in geopende toestand zijn vastgezet. Bij die deur moet vanaf een uur voor zonsondergang tot het einde van de vermakelijkheden een elektrisch noodlicht branden. Aan te brengen feestversieringen dienen steeds brandvrij te zijn. De bevelen van de politie, te geven in het belang van orde, veiligheid en zedelijkheid, moeten direct worden opgevolgd.

Zondagsheiliging

Dat Lodewijk Duymaer van Twist niet alleen staat in een verbod op het dansen op zondag, wordt duidelijk uit de woorden van prof. dr. Josef Theodorus Beysens, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Hij laat in 1927 weten: “De katholieke opvatting der zondagsviering is boven alles zondagsheiliging. Hiermee is een continue danswoede onverenigbaar. In de bestaande omstandigheden schijnt mij dat verbod geheel in lijn te liggen met de katholieke opvattingen. De excessen kunnen onvoldoende worden tegengegaan en de daaraan verbonden gevaren evenmin. Het gaat juist om die excessen en gevaren. De dans zelf is een geoorloofde ontspanning”.
Felix Aegidius Hubertus van de Loo, professor in de moraaltheologie aan het grootseminarie Rijsenburg in Driebergen, waarschuwt voor wat er na het dansen gebeurt. “Dansen verleidt tot allesbehalve onschuldige napret. Door de verrichtingen op de dansvloer wordt het gemoed verhit, waardoor de prikkel tot het verbodene wordt gewekt. Veel kwaad wat niet in, maar buiten de danszaal wordt gepleegd, gebeurt niettemin als gevolg van de danszaal”.
In 1926 wijst een stevig rapport uit dat de zedenloosheid die bij het dansen voorkomt, niet moet worden overdreven. Burgemeester Patijn laat weten dat het schrijven, dat steunt op de ervaringen van een groot aantal rechercheurs en personen die met het toezicht zijn belast, hem gerust heeft gesteld. Het is reden om op 10 december 1926, tijdens de algemene beschouwingen van de begroting, te verklaren: “Ik geloof, dat ik niet zou handelen in de geest van onze wetgeving, wanneer ik als burgemeester van Den Haag, het dansen geheel zou verbieden. Dat doe ik niet”.

Opvoeding

Dat Lodewijk Duymaer van Twist tijdens zijn leven een conservatief beeld aanhangt, ligt omsloten in zijn opvoeding. Zo is zijn vader, Willem Lodewijk Franciscus, een bekende apotheker die aan het Spui 237 in Den Haag woonde, jarenlang diaken in de Nederlandse Hervormde Gemeente en vervolgens regent van de diaconiegestichten in ’s-Gravenhage. Hij overlijdt op 25 mei 1911 op 74-jarige leeftijd, terwijl hij op bezoek is bij zijn jongste zoon Alexander Johannes, arts in Leiden. Zijn drie kinderen hebben dan al afscheid moeten nemen van hun moeder, Maria Hendrika Hermanie. Zij overlijdt op 10 juli 1899 op 62-jarige leeftijd. Tijdens de begrafenis van Lodewijk, op 7 augustus 1961 op 95-jarige leeftijd, wordt hij geprezen om zijn trouw aan de christelijke beginselen als militair en politicus. Na zijn opleiding aan de HBS kiest hij voor een militaire loopbaan. Lodewijk gaat studeren in Kampen en verlaat de academie als officier. Door de jaren heen klimt hij op tot generaal-majoor. Deze titel krijgt hij in september 1926. In 1901 is hij vanwege zijn Tweede Kamerlidmaatschap voor de A.R. op non-actief gesteld. In 1935 is er de benoeming tot commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Wat volgt is Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Bovendien is hij drager van een onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier.
Duymaer van Twist heeft tot op zeer hoge leeftijd een actief leven. Zo neemt de politicus plaats in tal van commissies. Naast het lidmaatschap van de Haagse gemeenteraad en de Tweede Kamer is er de Zuiderzeeraad en de Legercommissie. Lodewijk is de oprichter en tevens de voorzitter van de Nationale Landstorm Commissie en in 1900 oprichter van de Nationaal Christelijke Officierenvereeniging. Hij blijft 30 jaar voorzitter. Duymaer van Twist is penningmeester van de Centrale Commissie van de A.R.-kiesvereeniging, president van het bestuur van de stichting Bloemendaal en hij heeft zitting in de Bond tegen het Vloeken. Duympie huist in de commissie voor het Gemeentelijk Gasbedrijf en het Gemeentelijk Electrisch Bedrijf van Den Haag en hij neemt plaats in de Commissie voor de Brandweer. Ook is Lodewijk tweede voorzitter van de Gereformeerde Bond in de hervormde kerk. Duymaer van Twist woont tot zijn overlijden op de Raamweg 7, een huis dat hij in oktober 1926 koopt voor 31.000 gulden (€ 14.067). Opmerkelijk genoeg is er tevens een schip met de naam Duymaer van Twist. Het strandt in 1922 in Oost-Indië.

Arbeider

Lodewijk benadrukt tijdens de vergadering van 30 mei 1927 dat er drie redenen zijn om het dansen op zondag te verbieden. In zijn visie is de zondag door God ingesteld om te heiligen. In de tweede plaats omdat ook hij voor de arbeider op die dag rust verlangt en omdat, volgens hem, op de zondag het danskwaad erger tiert dan op enige andere dag in de week. Michel Joëls (geboren op 24 november 1881), lid van de Vrijheidsbond en in het dagelijks leven koopman, waarschuwt voor de beperkingen

"Dansen zoals de Charlston zijn in de grond
perverse bewegingen". Tekening: Hans Piët
die Duymaer van Twist wil invoeren. “Met het stopzetten van dansen op zondag wordt het nu goede politionele toezicht tegengewerkt en wordt de oprichting van clandestiene gelegenheden, waar de mogelijkheid van excessen groter is, in de hand gewerkt. Een andere schadelijke factor is, dat de ontwikkeling van Den Haag als internationaal centrum in gevaar wordt gebracht. Belangrijk is vertrouwen te hebben in de natuurlijke, gezonde krachten die in onze burgerij werken”.
Elias Viskoper (geboren op 12 oktober 1884), lid van de Amusementspartij en in het dagelijks leven eerst boek- en steendrukker, zoals zijn vader Simon, en later eigenaar van bioscooptheater Apollo, haakt daarop in. “Dat niet het dansen als zodanig ter discussie staat, doch alleen het dansen op zondag, geeft feitelijk aan dat dansen onder het gepaste amusement valt. En terecht. Het behoort tot de alleroudste vermaken. Dat de geest des tijds een verandering heeft gebracht in de wijze van dansen is een historisch verschijnsel. Over honderd jaar is dat niet anders. Dat iemand niet wil dansen op zondag is zijn goed recht. Daar kan niemand iets op tegen hebben. Dat er nu gestreden wordt het op die dag te verbieden, is een groot onrecht. Zelfs nog meer. Het is aanmatigend en ongepast. Denken de aanhangers van het plan het Haagse publiek religieuzer te maken door ze die gelegenheid te ontnemen? Moet ook dat weer clandestien en zonder toezicht van de overheid geschieden! Begrijpen ze niet, dat het gedeelte van de burgerij dat slechts de zondag voor ontspanning beschikbaar heeft, verlangt om op die dag net zo goed verstrooiing in het openbaar te vinden als degenen die deze op alle andere dagen van de week steeds en overal kunnen vinden. Ik wil graag de woorden van staatsman De Savornin Lohman citeren: ‘nooit kan men door wet of verordening ook maar één zedelijk mens maken’. Mag de meerderheid der burgerij een andere levensopvatting worden opgedrongen omdat een minderheid er aanstoot aan neemt? Wij leven niet meer in de zeventiende eeuw onder dwang van een staatskerk. Geloof noch levensopvatting kunnen iemand door overheidsdwang worden opgelegd”.
Duymaer van Twist benadrukt nogmaals dat de moderne dansen in combinatie met de jazzmuziek ‘van een gruwelijke wansmaak en onnoembare gemeenheid zijn’. “Het moet maar eens ronduit worden gezegd: moderne dansen als de Foxtrot, Boston, One Step - Two Step en diverse Charlestons zijn in de grond perverse bewegingen. Al dat heen en weer schuiven, knikken, bibberen, draaien, knoeien en wringen gaat naar een verboden daad toe. Het is waanzin op te merken dat het bij deze heimelijk wellustige, geraffineerde en perverse sensuele dansbewegingen gaat om fatsoenlijk dansen. Zo kun je ze onmogelijk noemen. Verbieden ligt dus voor de hand. De gemeentelijke overheid heeft als dienaresse Gods de roeping of de taak om het kwaad tegen te gaan en te bestrijden”.

Vreemdelingenbezoek

Jan Karel Willem Frederik van Bommel (geboren op 17 december 1866), in de gemeenteraad aanwezig voor de Vrijheidsbond en in het dagelijks leven winkelier in herenmode-artikelen, benadrukt dat Den Haag geen provincieplaatsje van de zoveelste rang is. “Het is een gemeente die, met de badplaats Scheveningen, het voor een groot deel moet hebben van de trek van vreemdelingen, die in een omgeving, die hun van alles heeft te bieden, hun geld willen verteren. Het is dan ook verstandig dat het College van Burgemeester en Wethouders en de Commissie voor de Strafverordeningen tegen de beperking van de burgemeester zijn bij het verlenen van vergunningen voor het dansen in openbare gelegenheden op zondag. Het pleit niet voor de tegenstanders dat ze, om hun gelijk te krijgen, steeds weer die antieke Zondagswet voor de dag halen. Wordt er werkelijk gedacht zo het gelijk te bereiken? Het zal niet lukken de zondagsheiliging dwingend voor te schrijven. Het dansen op zondag geschiedt binnenshuis, weliswaar in openbare gelegenheden, maar die kunnen worden gemeden. Er is hier geen sprake van verstoring van godsdienstplechtigheden, noch van het in het openbaar aanstoot geven. Den Haag is, met zijn badplaats Scheveningen en straks Kijkduin, een gemeente die het van vreemdelingenbezoek op de zondagen moet hebben en dan dient er verscheidenheid van ontspanning en vermaak te worden geboden. En vergeet niet dat voor zeer veel Hagenaars de zondag de enige aangegeven dag voor ontspanning is. Het is niet zo vreemd dat verenigingen als Horecaf, de Vereeniging Nederlandsche Hotel- en Restaurant-Industrie afdeling ’s-Gravenhage en de Exploitatiemaatschappij Scheveningen waarschuwen tegen de verbodsbepaling. Zij die op zondag willen dansen moeten daartoe de gelegenheid kunnen vinden als anderen daardoor niet worden gehinderd”.
Geerdina Wilhelmina Bleumink-Louman (geboren op 1 april 1877), de S.D.A.P. vertegenwoordigend: “De heer Duymaer van Twist is tegen het verderfelijke dansen en dat is nu de man die onze kinderen de oorlog leert. Is het niet ergerlijk dat een man die onze kinderen leert om anderen dood te schieten, hier zulke woorden durft te spreken”.
Het weerhoudt Lodewijk er niet van op 6 december 1927 het over een andere boeg te gooien en te pleiten voor een algeheel verbod op alcoholische dranken in die openbare dansgelegenheden. De motie wordt medeondertekend door Isaac van der Loo (geboren op 25 maart 1883) timmerman en lid van de A.R. en groothandelaar in aardappelen Machiel van Steenbergen (geboren op 1 april 1869) tevens lid van de Anti-Revolutionairen. Een dag later, op 7 december, legt Duymaer van Twist nog eens uit dat bij het dansen juist door het gebruik van alcoholhoudende dranken de buitensporigheden vermeerderen en het gevaar groter wordt. “De bedoeling van deze motie is de rijpere jeugd voor excessen die niet oorbaar zijn, te bewaren”.

Bekering

Voor Louis Leonardus Hendrikus de Visser (geboren op 21 mei 1878), gemeenteraadslid voor de Communistische Partij, lid van de Tweede Kamer en van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, is het reden een dag later te melden dat Duymaer van Twist blijkbaar voor bekering vatbaar is. “Hij heeft jaren gestreden voor een dansverbod in Den Haag. Nadat wij daar uitvoerig over hebben gedebatteerd, waarbij het geachte lid zijn opvattingen niet verwezenlijkt kon zien, heeft hij een ander standpunt ingenomen. Hij meent het dansverbod te moeten bestendigen door het verbieden van sterke drank in de dansgelegenheden. Hierdoor zal het dansen, naar de opvattingen van Duymaer van Twist, kuiser worden. De laatste keer dat hij dansen op zondag wilde verbieden, heb ik de vraag gesteld: ‘als dansen principieel onzedelijk is, is het dat dan niet op andere dagen van de week?’ Hij vindt het dansen op zondag blijkbaar niet meer onzedelijk als het gebeurt op limonade. Ik moet zeggen, bij al dat geschipper en gedraai is de Charelston kinderspel. Dit politieke dansspel kan mij allerminst bekoren. Het is heel verstandig als dit voorstel van Duymaer van Twist in de papiermand verdwijnt”.
Voorzitter Patijn neemt het woord: “Degenen die menen, zoals de heer Duymaer van Twist beweert, dat drank meestal aanleiding geeft tot uitspattingen, wil ik de geruststelling meegeven, dat er tegenwoordig vanwege de politie een vrij scherp toezicht is op de dansgelegenheden. Wanneer uitspattingen voorkomen kan daartegen reeds worden opgetreden. Daarvoor is geen drankverbod nodig”.
De motie wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 11 stemmen verworpen. Met ook deze laatste afwijzing komt er definitief een einde aan de discussies in de gemeenteraad rond het dansen op zondag.

© Haags Nieuwsbureau 2025

 

vrijdag 10 januari 2025

Vergrootglas

Vergrootglas in strijd
tegen kleine letters

door Hans Piët 

Het zijn van die zaken waar je niet op durft te hopen, maar die uiteindelijk toch gebeuren. Ik bedoel welke vooruitzichten worden je als vergrootglas precies geboden. Misschien dat je een oudere heer mag bijstaan tijdens het bezichtigen van zijn postzegelverzameling of zijn vrouw wanneer ze in de avondschemer haar ’s middags aangeschafte roman wil lezen. Toegegeven, heel nuttig allemaal maar spannend!
De verrassing was daarom groot bij het in de fabriek aanhoren van heel andere plannen. Volgens een opgetogen directeur zou het wel eens een echt avontuur kunnen worden. ‘Hoewel de onderhandelingen nog volop aan de gang zijn, reken ik op een goede afloop’, zei hij. Wat er precies aan de hand is, werd duidelijk uit de gesprekken die de medewerkers met elkaar voerden. Het Haags Gemeentearchief is druk bezig met het digitaliseren van haar opgeslagen erfgoed en heeft besloten om, in tegenstelling tot andere belangrijke archieven als in Amsterdam en Arnhem bijvoorbeeld, na die digitalisering het originele materiaal niet meer uit te lenen. Dat is volgens de archiefwet niet toegestaan, maar Den Haag volgt haar eigen route. Letterlijk wordt er vermeld dat digitaal beschikbaar niet betekent dat het papier niet meer mag worden ingekeken. Wat blijkt is, dat de onderzoeker graag de authenticiteit van de informatie waarborgt. Een vergrootglas vertelde mij dat een idee waarmee het Haags Gemeentearchief speelt is, het dan na zo’n tien jaar te verwijderen omdat de opslag ervan te veel geld kost. Ze meent het vooralsnog te doen uit het oogpunt van bescherming. Het uitlenen van al dat papier is niet bevorderlijk voor haar status is het idee, ofwel het zou onnodige beschadigingen kunnen oplopen. Waar volgens mij geen rekening mee wordt gehouden, is dat veel onderzoekers vanuit praktische
Een heikel punt is, worden we straks
gratis uitgedeeld. Tekening: Hans Piët
overwegingen op 14 of 15 inch schermen werken. Gevolg… de letters van het gekozen document worden wel heel erg klein. Zelfs goede ogen zijn niet voldoende om bijvoorbeeld de jaarboeken van de gemeenteraad te bekijken zonder dat er vergroot en verkleind moet worden. Wie een adres of naam zoekt, kan bij Archieven.nl aan de slag. De doorverwijzing ‘bibliotheek’ biedt de oplossing. Daar zijn adresboeken van alle jaren te vinden. We hebben met z’n allen wel even moeten schateren, op het moment dat we het hoorden. De letters op het beeldscherm zijn zo klein dat je minimaal drie van ons nodig hebt om iets te kunnen lezen, tenzij je vergroot en verkleind. Bovendien ben je al snel een halve dag bezig om de soms 1400 pagina’s door te werken. Er kan namelijk niet op naam of straat worden gezocht. Behalve een heidens karwei ook erg tijdrovend. Vastgesteld werd, dat er in elk geval bij een bezoek aan de studiezaal van het archief een soepele oplossing voor handen moest zijn. Als vergrootglas was ik er niet bij, maar een antwoord leek niet zomaar voor het grijpen. Volgens medewerkers van de fabriek heeft het zeker drie maanden geduurd. Het ging soms om felle discussies tijdens de reguliere maandagvergaderingen. Hadden ze het aan mij gevraagd, dan had ik ze direct in de goede richting kunnen sturen. Uiteindelijk functioneren we al sinds de negende eeuw en met erg goede resultaten. Wat ik heb begrepen, is dat er tijdens die bijeenkomsten een aantal zaken speelde. Een heel belangrijke was ‘maar hoe groot moet dat vergrootglas dan worden’. Mijn broeders moeten niet te zwaar in de hand liggen en niet te groot zijn want dat is onhandig. Zeker wanneer de onderzoeker besluit hem mee te nemen tijdens zijn speurtocht in het archief. Een andere vraag die speelde was, moeten wij voorzien worden van verlichting? Het lijkt mij niet echt nodig, maar misschien denken onderzoekers die de oudheid blootleggen daar heel anders over. Het zou verstandig kunnen zijn om, tegen de tijd dat een beslissing nabij is, een enquête te houden om vast te stellen hoe iedereen daar tegenaan kijkt. Dan kan direct de vraag worden beantwoord of voor een vierkant glas moet worden gekozen. Ik zie de voordelen niet, maar misschien ben ik als rond glas bevooroordeeld. Een ander heikel punt tijdens die vergaderingen was, gaan we als gemeentearchief die vergrootglazen gratis uitdelen of moet de toekomstige eigenaar ervoor betalen.
Staat de wethouder straks klaar met
een tas vol geld. Tekening: Hans Piët
Voordeel bij het weggeven is, dat je hem kunt voorzien van een logo van het Haags Gemeente Archief. Dat levert dan een speelse vorm van promotie op waardoor mogelijk meer onderzoekers voor een bezoek aan de studiezaal kiezen. En ik wil best bekennen, dat het extra charme aan mijn glas zou geven. Nadeel is mogelijk dat mensen het als een collectors item gaan beschouwen. Met een tip van vrienden of kennissen komen ze dan even langs, terwijl ze anders nooit het archief bezoeken. Dat wordt dan nog een hele klus voor de medewerkers van de studiezaal om degenen die onderzoek komen doen te scheiden van mensen die uit zijn op niet meer dan het kleinood. Belangrijke vraag wordt dan, hoe wijs je die personen op een vriendelijke manier de deur. Je kunt dit alles voorkomen door bij binnenkomst het glas uit te delen en het bij het weggaan weer terug te vragen. Bij duurdere exemplaren is dat niet onlogisch. Maar ook daar zitten haken en ogen aan. Het lijkt misschien geen probleem om ons aan het einde van de dag allemaal in een la te deponeren, maar ik wil nu al gezegd dat een ongeluk in een klein hoekje zit. En aan zo’n beschadigd glas heb je niets. De onderzoeker wil zeker zijn van zijn zaak. Hij wil niet drie keer moeten kijken omdat er een kras in de weg zit. Zeker niet omdat het om het kijken op een beeldscherm gaat. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit zo wie zo slecht is voor ogen. De belangrijkste vraag is echter, wie gaat het financieren! Staat de wethouder glimlachend klaar met een tas vol geld of wordt de archivaris opgedragen een bijbaantje te nemen om zo ons bestaan te garanderen.
Het pleit niet voor me, maar als je het mij vraagt, is de beste oplossing vooralsnog, al het archiefmateriaal in de studiezaal van het Haags Gemeentearchief onbeperkt ter beschikking te stellen. Nou ja, de toekomst zal het leren.

© Haags Nieuwsbureau 2025