maandag 21 juli 2025

Bosjes van Poot


Architectonische schoonheid
in een bijzondere omgeving

door Hans Piët

DEN HAAG – Het idee, dat begin 1912 wordt geboren, om een verversingslokaal neer te zetten, waar het publiek na een flinke wandeling door de Westduinen in alle rust nog even kan genieten van een versnapering zoals een kop thee, is niet verkeerd. Bijkomende aardigheid is, dat voor een unieke plek wordt gekozen namelijk de 34 hectaren tellende Bosjes van Poot. Achteraf kan daarbij worden vermeld, dat voor het ontwerpen van het gebouw de keuze niet valt op de eerste de beste architect. Het is Johannes Jacobus Gort (geboren in Rotterdam op 02-06-1875), op dat moment werkzaam bij de gemeente en inmiddels stichter van monumentale panden.
Dat het om een bijzondere omgeving gaat, heeft te maken met de familie Poot. Willem (10-03-1857) treedt als 14-jarige in dienst bij groothertogin Sophie van Saxen Weimar, eigenares van landgoed Zorgvliet. Het latere Houtrust is daar een onderdeel van. De boswachter heeft als koddebeier, zoals dat vroeger werd genoemd, zoveel gezag, dat hij de soms baldadige jongeren, die de bosjes een verrukkelijk oord vinden, bij zijn aanwezigheid, moeiteloos in het gareel weet te houden. Gevolg is dat, in eerste instantie, Scheveningers en wat later ook de buurtbewoners van Duinoord en de zich snel ontwikkelende tuinstadswijk Houtrust spreken over de bosjes van Poot. Zo wordt al bij leven dat gebied naar Willem vernoemd. Daar komt geen raadsbesluit aan te pas. Dat geldt niet voor de Laan van Poot. De Haagse gemeenteraad, die het tot die tijd in officiële stukken steeds heeft over de ‘zogenaamde Boschjes van Poot’, noemt het in november 1914, bij het vaststellen van nieuwe straatnamen, gepast voor de weg langs het bos de naam van de familie Poot te gebruiken. Dat idee krijgt een extra impuls doordat op het moment van de beslissing Jacob (04-12-1863), de zes- en-een-half jaar jongere broer van Willem, er als boswachter rondwandelt. Inmiddels in dienst bij gemeenteplantsoenen aanvaardt hij die functie op 6 september 1907. Zijn werkzame leven begint als 16-jarige op Zorgvliet, waar hij ook is geboren. Als bouwondernemer Adriaan Eliza Herman Goekoop (Goedereede: 28-04-1859), door middel van zijn opgerichte maatschappij Park Zorgvliet, het landgoed in 1902 van de erven Saxen Weimar overneemt, blijft hij in dienst. Wanneer Willem zo’n vijf jaar voor zijn pensioen door gemeenteplantsoenen - de gemeente is inmiddels eigenaar - weer te werk wordt gesteld op Zorgvliet, neemt Jacob zijn taak, samen met boswachter Ari Stam, van hem over. Hij zwaait op 1 februari 1929, na 21 jaar, af. Jacob, die is getrouwd met Wilhelmina van der Zwan (03-05-1869) en vader is van negen kinderen onder wie medewerker groenvoorziening Pieter, overlijdt op 16 december 1933. Willem Poot, die in zijn leven twee keer weduwnaar wordt - in 1913 van Louisa Hendrika Hout en in 1926 van Johanna Christina Schreuder - overlijdt niet veel eerder, op 10 juni 1932 op 75-jarige leeftijd.

Grillig

De geschiedenis van het verversingslokaal (sectie AO nr. 108), kent een grillig verloop. Dat begint bij de tekeningen van architect Gort. De bouwkundige, die de grondbeginselen van het vak meekrijgt van zijn vader, eigenaar van een Rotterdams aannemersbedrijf, werkt vanaf 1909 bij Gemeentewerken. De regels geven echter aan dat het project zou moeten worden uitgevoerd door een architect van Stadsontwikkeling. Het gevolg is dat het pand niet onder de verantwoordelijkheid van de daarvoor aangestelde wethouder valt, op dat moment ir. Cornelis Lely.
Als huurder Jan Frederik Hendrik Greup (Wassenaar 10-03-1882) in januari 1916 vraagt om op de zolder van het gebouw, in verband met mogelijk toerisme, zes kamers te mogen aanbrengen, de
Het eerste ontwerp van het ververschingslokaal van architect Gort    
Op de tekening is het torentje nog zichtbaar.      Tekening Hans Piët. 
open veranda middels een glazenfront met schuifbare ramen te mogen veranderen in een gesloten serre en die te mogen voorzien van lambrisering, bestaan er bij B&W evenals bij de Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigen-dommen, onder voorwaarden, geen bezwaren. Het is echter opnieuw een zaak voor Gemeentewerken, welke dienst resulteert onder de wethouder van Openbare Werken, op dat moment Jurriaan Kok. Zoals eerder, bij de bouw in januari 1914, de beslissing viel alsnog een kelder aan te brengen, die vanwege de stand van het grondwater niet hoger mocht worden dan twee meter (kosten 1100 gulden), zo besluit de gemeenteraad op 13 maart 1916 gelden beschikbaar te stellen welke nodig zijn voor deze uitvoering. Voorwaarden is wel, aldus burgemeester en wethouders, dat de jaarlijkse huurprijs wordt verhoogd met 7% van de op 3500 gulden geraamde verbouwingskosten. Jan Greup betaalt vanaf 14 mei 1916 jaarlijks 2481 gulden (€1125,83) voor het restaurant met tuin en kelder, in plaats van de oorspronkelijk afgesproken 2085 gulden (€946). Hierin zijn de kosten verrekend van de aansluiting aan de Duinwaterleiding (f 30,-), de huur van het door het Gemeentelijk Energiebedrijf geleverde transformatorstation en de benodigde kabels (f 275,-) en de erfpachtsom (f 100,-) van het 1200 centiaren tellende terrein. Niet verrekend is het elektriciteitsverbruik. Overeengekomen wordt dat het bedrag zal worden gestort in driemaandelijkse termijn van f 620,25 (€ 281,46), vooraf of op de eerste werkdag van elk kwartaal.

Charme

Het ontwerp van Gort, dat ook deze keer op de gebruikelijke wijze door de directie van Gemeentewerken voor toetsing wordt aangeboden aan het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht, voldoet volledig aan de eisen der Bouw- en Woonverordening. Wat het gebouw, dat is ontworpen als een café met woning, deels zijn charme geeft, is de halfronde veranda, die de linker- en rechterhelft van het in t-vorm geschetste pand, met elkaar verbindt. Het middengedeelte wordt gedekt door een hoog schuin dak, terwijl gelijkvloers een grote zaal is aangebracht die zowel aan de voor- als achterzijde is afgesloten met grote opengaande glazendeuren. Op de eerste etage zijn zeven kamers en een keuken te vinden met links en rechts balkons. De zolder telt in eerste instantie drie kamers, dat worden er na de verbouwing vijf. Wat niet doorgaat, is het torentje dat boven het dak had moeten uitsteken waardoor aan alle kanten had kunnen worden uitgekeken over de Bosjes. Architect Gort levert begin 1912 zijn uitgewerkte tekeningen in. Op 26 juni van dat jaar wordt voor het maken van het pand met restauratielokalen een som van f 28.500 (€ 12.933) op de gemeentebegroting (volgnummer 378) genoteerd. Als de uitslag van de op 21 augustus 1913 gehouden openbare besteding binnenkomt, blijkt dat er een bedrag van f 35.900 (€ 16.291) nodig is. Het tekort bedraagt dus 7400 gulden (€ 3358). Wat blijkt, is dat enerzijds de oorspronkelijke globale raming te laag werd ingeschat. Anderzijds zijn de prijzen van materialen en de lonen sinds 1912 belangrijk gestegen. Onder de noemer ‘Geldlening ter voorziening in verschillende behoeften’ besluiten burgemeester en wethouders eind september van dat jaar de begroting van 1913 te verhogen met het tekort.
Tekening van de zuid-oostgevel met de door Greup gevraagde veranderingen. De rode
 panelen geven aan hoe de open veranda wordt omgevormd tot een gesloten serre.        
                                                                                Tekening: Haags Gemeente Archief
Dat die  beslissing valt, heeft niet alleen te maken met de schoonheid van het pand maar ook met de architect. De gemeente-
raadsleden beseffen zich maar al te goed met Gort een belangrijke bouwer in huis te hebben, die met zijn werk
de status van
’s-Gravenhage als regerings-stad nog wat extra glans kan bezorgen. Ze verwijzen bijvoorbeeld naar zijn prestaties tijdens de samenwerking met Johannes Mutters jr. (Den Haag: 05-11-1858), een architect die tot een groep behoort die rond de eeuwwisseling zoekt naar vernieuwende bouwstijlen en zo bijdraagt aan de ontwikkeling van de art nouveau. Samen met hem ontwerpt Gort onder meer modehuis Kuhne op de hoek van de Plaats en Kneuterdijk, Hotel de Twee Steden (Buitenhof/hoek Hofweg), een gebouw met showroom voor meubelfabriek Mutters aan het Piet Heinplein 5 en verschillende villa’s. Dat Johs. J. Gort aanzien heeft, wordt in mei 1912 op een ludieke manier duidelijk wanneer directeur Jack Lindo bij de gemeenteraad het voorstel deponeert de architect te voorzien van een telefoonaansluiting. “Hij is belast met de uitvoering van verschillende grote bouwwerken als de Hogere Burgerschool aan de 3e van der Boschstraat en de vakschool voor meisjes aan de Louise Henriëttestraat 10. Het is zaak dat hij een aansluiting in zijn woning aan de Bazarlaan 9 verkrijgt”, aldus de directeur Gemeentewerken.
Een jaar eerder, in 1911, heeft hij zitting genomen in de commissie die het plan uitwerkt voor de bouw van een nieuwe schouwburg op de oude plaats, al wordt er – zonder succes - ook een handtekeningenactie georganiseerd om hem verplaatst te krijgen naar Zorgvliet. Gort dient twee ontwerpen in: een voor een geheel nieuw gebouw, de ander met behoud van de bestaande gevel. Hoewel ook andere architecten zoals het Oostenrijkse duo Fellner & Helmer, plannen inleveren, wordt uiteindelijk gekozen voor een verbouwing naar de ideeën van Gort.

Henri Evers

Aan het begin van zijn loopbaan werkt Gort bij verschillende architecten. Vervolgens vertrekt hij naar Boedapest waar hij twee jaar werkzaam is. Eenmaal definitief terug vestigt hij zich in 1900 als architect in Rotterdam. Kort daarop wordt hij de assistent van prof. Henri Evers op de afdeling Schone Bouwkunst aan de Technische Hogeschool in Delft. Als student heeft hij van Evers les gehad op de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen. Gort is ook als leraar verbonden aan de Haagsche Academie. Bekende leerlingen zijn architecten zoals Slothouwer, Robbers, Verhagen, Bremer, Molière en Karsten. Als gemeentearchitect blijft hij tot 15 juli 1916 in dienst. De reden voor zijn eervol ontslag is de opdracht die hij krijgt van het gemeentebestuur van Utrecht. Gort wordt gevraagd plannen te maken voor een grote verbouwing van de schouwburg. Na het voltooien van de voorbereidingen maakt de Eerste Wereldoorlog de uitvoering onmogelijk. Dat betekent niet dat hij zonder werk zit, want met Den Haag is afgesproken, dat hij tot 1 januari 1918 de werken die hij bij vertrek onder handen heeft, zal afmaken, terwijl hij advies zal geven bij de projecten die in voorbereiding zijn. Logisch, want hij heeft tekeningen geleverd voor opdrachten als de Telefoon Centrale aan de Marnixstraat 18, de tijdelijke raadszaal in de Javastraat, tal van scholen zoals de Visserijschool, een woningbouwplan aan het Verversingskanaal in Scheveningen ofwel de bouw van een flinke rij huizen op de hoek van de Houtrustweg en de Zeezwaluwstraat. Hij ontwerpt ook straat-
Indeling van de begane grond van restaurant 'Boschjes van Poot'. In 
het midden is de grote zaal waar tijdens het seizoen wordt gedanst.  
                                                                                Tekening: HGA.
versieringen in onder meer de Prinsestraat in verband met de komst van het Deense konings-paar, maar ook ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van koningin Wilhelmina en het trouwen van prinses Juliana. Als zelfstandig architect zit hij o.a. in het hoofd-bestuur van de Nederlandsche Vereeniging Schoonheid en Opvoeding en in het bestuur der Haagse afdeling van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. In november 1926 wordt hij uitgenodigd tot het maken van schetsontwerpen voor de bebouwing van een van de hoofdstraten in plan Segbroek. Twee jaar eerder is hij verantwoordelijk voor de verbouwing van het magazijn van de firma J.D. Leupen en Zoon aan de Denneweg. Zijn curriculum vitae geeft aan dat hij veel magazijnen hier ter stede zowel als daarbuiten heeft ontworpen. In 1928 is hij de bedenker van een garage met kantoorgebouw in de 2e Lulofdwarsstraat voor de transport- en handelmaatschappij N.V. Het Haagsche Veem. Gort is medeoprichter van de Vredeskamer en een bekwaam aquarellist van onder meer stadsgezichten. Ondertussen wordt ook buiten Den Haag aansprak gemaakt op zijn talent als architect. Zo wordt hij bijvoorbeeld gevraagd voor de verbouwing van Musis Sacrum in Arnhem en Tivoli in Utrecht. Jacobus Gort is betrokken bij de Rotterdamse huishoudschool aan de Graaf Florisstraat en Sandeman Bodega aan de Coolsingel. Veel interieurs en winkelbetimmeringen worden naar zijn ontwerp uitgevoerd. Een ervan was terug te vinden in hotel-café-restaurant Sans Souci aan de Regentesselaan 317 in Den Haag. Architect Gort is door de Franse regering benoemd tot Officier d’ Acadèmie, terwijl hij ook de Deense onderscheiding Ridder in de Danebrogorde opgespeld heeft gekregen. Jacobus Gort is van 20-02-1907 tot 06-05-1930 getrouwd met Catharina Maria Spijkers (03-04-1883). Met haar heeft hij een dochter Hendrika Johanna (15-12-1907). Over zijn tweede vrouw Maria Catharina Celestina De Beugher is minder bekend. Ze is zijn voormalige huishoudster, oorspronkelijk afkomstig uit België. Verder is er een fors leeftijdsverschil. Hij overlijdt op 10 augustus 1950 op 75-jarige leeftijd in Den Haag.

Eerste huurder 

Het idee een pand neer te zetten in de Bosjes van Poot is afkomstig van Jan Greup, landbouwer in Scheveningen. Met een eerste aanzet tot het tekenen van het huurcontract op 3 september 1912 en met een, ook door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurde, definitieve overeenkomt op 19 januari 1914, hoeft de gemeente zich geen zorgen te maken over een eerste huurder van het pand dat later dat jaar als adres Laan van Poot 91 krijgt. Door de jaren heen aangemoedigd door zijn ouders, Jan Greup (opzichter bij de domeinen) en Margaretha van Bergen Henegouwen (huisvrouw), neemt de jongste, uit het gezin met drie kinderen, die beslissing met het idee van zijn theetuin net zo’n succes te maken als De Bataafsche Boer, die op 8 juni 1889 werd geopend in de Scheveningse Bosjes en theeschenkerij Duin en Dal aan de Waalsdorperweg 220. Dat laatste onderkomen, een oude boerderij, wordt sinds 1901 geleid door zijn zussen Gerarda Geertruida (Wassenaar: 18-02-1870) en Helena Johanna (Wassenaar: 24-10-1873).
Wanneer Greup op 15 mei 1914 zijn onderkomen officieel opent - hij is twee dagen eerder met zijn eerste vrouw Cornelia Jacoba van de Heuvel (18-06-1883) getrouwd - blijkt het succesvol bestieren van zo’n theetuin lastiger dan gedacht. Er komt wel publiek maar het zijn geen grote aantallen. Mogelijke reden is omdat het pand wat verscholen ligt en er geen weg naartoe leidt. In november 1914 proberen burgemeester en wethouders dat op te lossen met het voorstel dat traject aan te leggen. Naast een klinkerbaan met een breedte van vijf meter zou langs een zijde een twee meter breed geteerd kolenaspad voor voetgangers moeten komen. Kosten 6600 gulden. Zijn komst blijkt nauwelijks invloed te hebben. De toeristen, die bij zijn zussen wel langskomen, weten zijn onderkomen niet echt te vinden. Greup probeert dat in positieve zin bij te sturen door soms matinees te organiseren en de start van verschillende sportwedstrijden dan wel de aankomst of beiden voor hotel ‘Boschjes van Poot’ te laten plaatsvinden. Het gaat dan om sporten als snelwandelen en veldloop, wandeltochten zoals georganiseerd door de Nederlandsche Dobermann Pincher Club en het door Excelsior bedachte wielrennen door de Westduinen. Hoewel hij in november 1920 nog op zoek gaat naar een werkvrouw, van zondag tot en met vrijdag van half 9 tot en met half zes, voor f 12,50 per week, besluit hij aan het einde van dat jaar er een punt achter te zetten. In hoeverre zijn scheiding van Cornelia (als eiseres) op 14 februari 1920 daarmee te maken heeft, vertelt de geschiedenis niet, al zal ook de huurovereenkomst daarbij mogelijk een rol hebben gespeeld. Wel is duidelijk dat hij heel snel, op 22 december 1920 zijn ja-woord geeft aan Catharina Vierling (13-04-1898) met wie hij vier kinderen krijgt. Op 10 en 11 februari 1921 wordt ten overstaan van deurwaarder Willem Johannes Bikbergen (26-04-1866) in het gebouw ‘Boschjes van Poot’ een openbare verkoping tegen contante betaling georganiseerd. Het gaat om Jans ‘weinig gebruikte hotel-, café- en restaurantinventaris’ als ledikanten, beddengoed, dekens, tafels, linoleum, een ijsmachine, bestek, elektrische lampen, spiegels, schilderijen, klokken, stoelen, een pianino van Schiedmaijer uit Stuttgart, een biljart met toebehoren enzovoorts. Het betekent niet dat het onderkomen uit de familie verdwijnt. Cornelia van den Heuvel, inmiddels officieel de huurster van het pand, draagt deze per 15 februari 1921 over aan de dames Greup. De zussen Gerarda en Helena besluiten, naast de uitspanning ‘Duin en Dal’, ook deze theetuin te gaan leiden. 
Om ‘Boschjes van Poot’ meer bekendheid te bezorgen, vragen ze aan de gemeente of ze verwijsborden mogen plaatsen. Het gaat om vier richtingaanwijzers die komen te staan op de hoek van de Houtrustweg en de Sportlaan, op de hoek van de Sportlaan en het Mezenplein, op de hoek van de Houtrustweg en de Laan van Poot en bij de Bosjes van Poot-ingang. De gemeente bepaalt dat hiervoor jaarlijkse f14,60 moet worden betaald. De eerste keer is er een extra bedrag van 32 gulden. Het is geld dat nodig is voor het herstellen van de bestrating bij het verwijderen van de palen. 
De rode stippen zijn de plaatsen waar de dames Greup de richtingaanwijzer het liefst geplaatst zien.
                                                                                                  Plattegrond: Haags Gemeente Archief. 



Echt lang houden de zussen het niet uit. Ze vragen in november 1923 of ze de huur per 1 januari 1924 mogen overdragen aan de zogenaamde ‘combinatie Noordam’. Deze bestaat uit Cornelis Noordam (Zegwaart: 03-01-1875) sinds 16 maart 1914 directeur van melkinrichting ‘De Landbouw’ in 
’s-Gravenhage en boterhandelaar, Gerrit Frans Noordam (Zegwaart: 16-05-1855), directeur van melkinrichting ‘De Landbouw’ in Leiden en ook restaurateur in Oegstgeest, prof. Heime Remmelts (Assen:17-01-1867), inspecteur bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hij is werkzaam bij de Veeartsenijkundige Dienst in Voorburg en buitengewoon hoogleraar bij de Utrechtse universiteit. Ook betrokken is de in Wassenaar woonachtige notaris Henri Constant Albert Vermeulen van Kruiningen (Amsterdam: 07-09-1877). Dat ‘De Landbouw’ in 1899 in Den Haag wordt opgericht heeft te maken met het voornemen om tot een eerlijkere verdeling van de inkomsten te komen. De maatschappij wordt om die reden bestuurd door ‘boeren’ en ‘heren’. Uitgangspunt is verbruikers van melkproducten te waarborgen tegen vervalsing en verontreiniging door ziektekiemen. Aan de andere kant wil het ook de belangen van melkleveranciers behartigen. Bestaande melkinrichtingen betalen namelijk steeds minder aan boeren voor de melk terwijl de winst in die bedrijven flink stijgt. De eerste fabriek van ‘De Landbouw’ wordt in 1900 neergezet aan de Gedempte Gracht 16-18 (sectie I nr. 1732 en nr. 229). Het is een ontwerp van Johannes Mutters jr. Hij voorziet het pand van een stoomketel met een verwarmd oppervlak van 21 m2 en een stoommachine van 15 paardenkracht. Het in fraaie Engelse stijl opgetrokken gebouw heeft aan de gevel decoratieve aan de landbouw ontleende elementen. Er is ook een melksalon. Deze wordt op 7 november 1910 geopend en heeft zo’n indrukwekkend interieur dat er niet alleen nog maanden over wordt gesproken, maar hij ook blijvend druk wordt bezocht.
Cornelis Noordam neemt de leiding over het pand in de Bosjes van Poot. De gemeente gaat alleen akkoord als de combinatie Noordam zich bij een op zegel gestelde verklaring tegenover de gemeente
’s-Gravenhage verbindt tot de juiste naleving van de voorwaarden der akte van verhuring van de derde september 1912, zoals die is gewijzigd bij akten van 12 maart 1914, 29 april 1915 en 14 februari 1917 en tot storting van de waarborgsom in bedoelde akten genoemd. Dat is het bedrag van 2500 gulden, welk bij de administrateur van de dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting zal blijven berusten tot twee maanden na het beëindigen van de huur. François van ’t Sant, hoofdcommissaris van politie, laat weten dat Noordam gunstig bekend staat. Hij is geen wanbetaler. Al snel is er een tegenslag. Op 20 juni 1924 bezwijkt er namelijk een zijbalkon. Dat er geen ongelukken plaatsvinden komt omdat er op dat moment geen bezoek aanwezig is.

Muziekuitvoeringen

Om publiek te trekken kiest Cornelis er nog hetzelfde jaar voor, overigens niet als enige Haagse uitbater, om muziekuitvoeringen en bijeenkomsten te organiseren. Hij krijgt daarbij een aantal aanwijzingen van de gemeente. Hij mag de beneden tussenlocatie gebruiken als danszaal (discotheek). In de ruimte mogen niet meer bezoekers aanwezig zijn dan het aantal beschikbare, behoorlijke zitplaatsen. De locatie moet gedurende de tijd dat publiek aanwezig is, steeds behoorlijk zijn verlicht en hij moet van alle kanten goed te overzien zijn. De aftrap van het concertseizoen is – ook de volgende jaren - in juni. Bij zijn eerste aanvraag spreekt hij over dagelijkse uitvoeringen tussen 3 en 6 uur. De bedoeling is deze door een pianist, violist en cellist op de begane grond te laten plaatsvinden. Bij de gemeente bestaat geen bezwaar al zijn er regels. Zo mag op zondagen en algemeen christelijke feestdagen niet worden aangevangen dan na het volkomen eindigen van alle voormiddag godsdienstoefeningen. Mogen er in de inrichting geen kelnerinnen worden gehouden. Mag de muziek niet te veel geraas maken en is het verboden strooibiljetten die betrekkingen hebben op het restaurant uit te delen, ook buiten het pand. 
Aankondiging van de openingsavond van concertseizoen 1928.
                                                  Biljet: Haags Gemeente Archief. 
Twee jaar later worden de optredens georganiseerd op woensdag, zaterdag en zondag van 8 tot 11 uur. Op zaterdag en zondag zijn er ook matinees om drie uur en om half zes. Zo is er bijvoor-beeld in september 1926 een Oud-Hollandsche Liederenavond door het ensemble van Jacob Trump. In juli 1928 geeft het Haagse kwartet en fanfarekorps Excelsior onder leiding van Henri Verhaar een concert in de theetuin en herhaalt die exercitie de jaren erna nog regelmatig. In augustus 1929 komt de ’s-Gravenhaagsche Turnbond onder leiding van Thomas Kneifer langs. Het biedt het publiek direct een kans gebruik te maken van het nieuw ingerichte restaurant en terras op de eerste etage van het gebouw. Elk jaar is er wel een bezoek van het strijk- en koperkwartet Oude Jagerband dat dan onder leiding van Antonie Wilhelmus Huguenin optreedt in de tuin. Het dubbel mannenkwartet Zanglust, dat bestaat uit personeel van de Gemeentetelefoondienst onder leiding van Cornelis Buytendijk jr. laat ook graag van zich horen. In juli 1930 komt het symfonieorkest Meyerbeer onder leiding van Josephus Leonardus Koens langs. Eind juli 1931 treedt het Fries gemengd koor Stanfries op met medewerking van het Haags strijkkwartet Con Amore onder leiding van violist Willem Buiteveld. Begin september 1932 is er de laatste openlucht zanguitvoering van ‘Ons Hollandsche Lied’ onder leiding van gymnastiekonderwijzer Jacob Dirk van Ramshorst met medewerking van zangclub Con Amore, Anton Goodman en het publiek. Openbare bijeenkomsten worden georganiseerd door onder meer de Liberale Staatspartij afdeling ‘s-Gravenhage. In juni 1931 zijn er drie sprekers jhr. mr. dr. Eeltjo Aldegondus van Beresteijn, Willem Eymers en mr. Gerardus Cornelis Johannes Varenkamp. Een jaar eerder, in april 1930, geeft de Vereeniging Planten- en Vogelwijk een bal in de zalen van het restaurant. The Dutch Orpheans verzorgen het dansprogramma. Datzelfde jaar is er een openbare vergadering van de Vrijheidsbond.
In al die jaren levert ook voor Noordam het betalen van de huur steeds vaker problemen op. Volgens de gemeente vooral vanaf 1929. Hoewel elke keer opnieuw het aflossen van de huur wordt toegezegd, blijft het achterwege. Het is reden om een advocaat van de gemeente in te schakelen. De uitkomst is, dat alle achterstallige huur zal worden betaald wanneer de huurovereenkomst vanaf 15 mei 1934 kan worden overgenomen door zijn zoon Cornelis Adriaan Noordam (Zegwaart: 03-11-1907). Deze is bereid hetzelfde huurbedrag van 2481 gulden per jaar te betalen in kwartalen van f 620,25. Het raadsbesluit van 19 maart 1934 bevestigt die wisseling. Cornelis jr. krijgt een huurovereenkomst tot 14 mei 1939. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Zo mag hij het gebouw en terrein uitsluitend bezigen als hotel, koffiehuis en restaurant. Zonder schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders mag het gehuurde niet worden veranderd. Het onderhoud van het gebouw is voor rekening van de gemeente. Het verzorgen van het terrein en de daarop aanwezige beplanting geschiedt voor rekening van Noordam. Hij zal moeten gedogen dat aan, op of in het gebouw of op het terrein van gemeentewegen werkzaamheden worden verricht, zoals het leggen van kabels in verband met de elektriciteit. Als hij zich handelingen veroorlooft strijdig met de hem opgelegde voorwaarden, een of meerdere voorwaarden niet naleeft of niet voldoet aan de hem opgelegde betalingsverplichting, is hij door de enkele overtreding of het enkel verloop van de gestelde termijn in gebreke en zijn burgemeester en wethouders zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, bevoegd de huurovereenkomst direct te beëindigen zonder dat rechterlijke tussenkomst nodig is. Op grond van de geëindigde huur is hij verplicht tot ontruiming over te gaan. In dat geval wordt geen ontheffing of teruggave van huurpenningen en geen terugbetaling van de waarborgsom (groot 2500 gulden) verleend. Burgemeester en wethouders behouden ook na die huurbeëindiging het recht tot verordening van vergoeding voor alle schade en nadelen welke door handelingen en verzuimen van Noordam zijn veroorzaakt.

Betaler

Cornelis jr. blijkt een nog slechtere betaler te zijn dan z’n vader. Al bij de eerste termijn wordt de huur niet op tijd afgedragen en ook bij de volgende termijn kost het innen de grootste moeite. De gemeente stelt zich, gezien de moeilijke tijdsomstandigheden - crisis – soepel op. Cornelis laat in een brief weten dit te waarderen. ‘Ik ben u zeer erkentelijk voor de grote soepelheid, welke u toont bij het innen van de huur. De komende wintermaanden zullen nog moeilijk zijn. Zijn die echter voorbij dan kom ik financieel ruimer te zitten, daar ik dit jaar voor grote kosten heb gestaan’.
Het lunchmenu van september 1928.
                                             Archief.
Op 3 december 1934 organiseert Cornelis jr. een bespreking met de gemeente. Daarin vraagt hij om de aanleg van centrale verwarming in het pand. Het voorstel wordt afgewezen om de simpele reden dat eerst de huurschuld moet worden ingelost. Helaas. Wel beloftes maar geen geld. Begin mei 1935 laat Noordam jr. weten de schuld te zullen afbetalen. In augustus vraagt hij om nog wat geduld. In een brief laat hij weten een uitstekende maand augustus tegemoet te gaan. ‘Mijn hotel is nagenoeg volgeboekt, zo zelfs dat ik moet uitbreiden. Ik kan u dan ook de absolute zekerheid geven dat de achterstand op 15 augustus is afbetaald’. In juli 1936 blijkt de schuld te zijn opgelopen tot 2500 gulden. Onderzoek wijst uit dat er tussen september 1934 en mei 1936 tien schriftelijke aanmaningen tot afbetaling naar Noordam zijn verzonden.
In augustus van dat jaar gaat mr. Willem Roelof Gerardus Cornelis van Solinge zich er, namens de gemeente, mee bemoeien. Hij krijgt nog dezelfde maand een voorstel van de accountant van Noordam. Daarin is te lezen dat de jaarlijkse huur zou moeten worden verminderd met 1000 gulden (met terugwerkende kracht), dat er verschillende onderhoudswerkzaamheden nodig zijn en de aanleg van een centrale verwarming. Om dit te benadrukken wordt het opgemaakte rapport van ir. Nicolaas Johannes Kruizinga, architect te Rijswijk, meegestuurd. Op het voorstel wordt niet ingegaan. Mr. Van Solinge laat weten dat die verwarming wordt aangelegd zodra de huurachterstand is weggewerkt. Er verandert niets. Reden voor de gemeente per 1 oktober 1936, wegens wanprestatie, de huurovereenkomst te beëindigen en op advies van mr. Van Solinge te besluiten in rechte op te treden ten einde de ontruiming van het perceel per 1 november te verkrijgen. Aan die eis tot ontruiming geeft Cornelis Noordam jr. geen gehoor. Hij schakelt een verslaggever van dagblad Het Vaderland in die op 6 februari 1937 met een paginagroot artikel komt onder de titel ‘De gemeente als model van een slechte huisbaas’. Dat levert in de raadsvergadering van 8 februari weer vragen op van mr. dr. William Marten Westerman, Franciscus Johannes Paans, Antoon van Kesteren en mr. Pierre Charles Louis Eschauzier, die door Machiel Vrijenhoek, wethouder voor Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting, worden beantwoord. Wat blijkt, is dat de vordering op 15 februari 1936 is opgelopen tot f 2.821,51 wegens achterstallige huur plus f 930,38 schadeloosstelling wegens wederrechtelijk in gebruik houden na 1 november 1936. Het gaat dus om een totaal van f 3.751,89 (1702,53). Vrijenhoek: “Hiervan is 2.632,64 gulden gedekt door een door de huurder gestorte waarborgsom, met inbegrip van de daarvan gekweekte rente. Dat bedrag is uiteraard vervallen verklaard”.
Hij benadrukt dat het krantenartikel wemelt van de onjuistheden en verkeerde voorstellingen. Zo is het bijvoorbeeld onjuist dat het pand niet solide is gebouwd. Er is sprake van anderhalf steens buitenmuren. De woonkamer is met zijn 16 vierkante meter oppervlakte inclusief een stookplaats en twee kasten groter dan wettelijk voorgeschreven. “Dat hij door de huurder wordt gebruikt voor ijs-fabricage en zich in een onbeschrijflijke rommelige toestand bevindt, is zijn keuze”, aldus Vrijenhoek.
Dat de badkamer geen aansluiting aan de waterleiding en geen afvoer heeft, is onjuist. Beide zijn aanwezig evenals voor de vaste wastafels en wc’s. Wat in het verhaal breed wordt uitgemeten is dat zich op het buffet een spiritustoestel bevindt om warme dranken te bereiden. De wethouder vraagt zich hardop af: “waarom daar? Onmiddellijk achter dat buffet bevindt zich namelijk een grote keukenruimte met stenen vloer en twee fornuizen”.
 
Pannendak

Hij vertelt dat het onderhoud van gemeentewege niet is verwaarloosd. Zo is het pannendak in 1934 vernieuwd en zijn er drie ventilatoren aangebracht. Het perceel is in 1935 van buiten geheel geverfd en in 1936 zijn nieuwe elektrische leidingen aangebracht. “Vermeld mag worden dat de gemeente in sommige opzichten zelfs meer heeft ondernomen dan waartoe ze strikt genomen verplicht was ingevolge artikel 1587 van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer de toestand van het perceel minder bevredigend is, komt dat door een onjuist gebruik van het gehuurde door de huurder, of het niet verrichten van werkzaamheden door de huurder welke volgens artikel 1619 van het Burgerlijk Wetboek zouden moeten worden uitgevoerd”, aldus de wethouder.
Om twee voorbeelden te noemen: Noordam laat het na om dertig gesneuvelde ruiten van de serre te vervangen. Daarom besluit de gemeente in1935 alle ruiten opnieuw te zetten. Het mastiek plat boven de serre wordt door Cornelis jr. niet onderhouden. Gevolg is een plateau vol rottende bladeren en ander vuil, waardoor plantengroei welig tiert. Op die manier wordt de mastiek bekleding aangetast. Gevolg, lekkage. Wethouder Vrijenhoek noemt het vreemd dat Noordam jr., vóórdat de zaak afgelopen zomer door de gemeente in handen van mr. Van Solinge werd gesteld, nooit heeft geklaagd over de door hem in het artikel genoemde misstanden. Integendeel. “Hij heeft herhaaldelijk zowel schriftelijk als mondeling zijn dank betoond over de coulance die hij heeft ondervonden”.
Op 23 december 1936 mag de kantonrechter zich uitspreken. Noordam jr., als de gedaagde, heeft eerder aangevoerd dat door de wanprestaties van de gemeente, zoals het schromelijk verwaarlozen van haar verplichting tot onderhoud, hij aanzienlijke schade heeft geleden. Het is volgens hem de reden waarom de betaling van de huur vanaf 15 augustus 1935 achterwege bleef. Het was immers onmogelijk het hotel en café-restaurant behoorlijk te exploiteren. Daarbij stelt Cornelis zonder verder bewijs vast, dat die schade de verschuldigde huur overtreft. Hij wil een tegenvordering daar hij meent dat burgemeester en wethouders niet gerechtigd waren de huur als geëindigd te beschouwen. De kantonrechter gaat nergens in mee. Deze veroordeelt Noordam op 19 mei 1937 tot ontruiming van het gehuurde. Dat leegmaken vindt, onder het toeziend oog van een deurwaarder, plaats op 21, 22 en 24 mei. Directeur Pieter Bakker Schut van de Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting (jaarsalaris f 9800) laat weten: “De 24e de sleutel ontvangen en de 25e met het schoonmaken en het opknappen van het pand begonnen. Het is in een ongelooflijk smerige toestand achtergelaten. Bergen vuil en afval moeten worden verwijderd”.
Er zijn werkzaamheden als het behangen van enkele kamers. De plafonds in de serres en in enkele kamers moeten worden geverfd, gebroken ruiten moeten worden hersteld en Frederik Pieter van der Lecq wordt ingehuurd om een nieuwe afdekking voor het plateau te maken. De wethouder schat de kosten tussen de 700 en duizend gulden.
Dat het zo mis heeft kunnen lopen, is volgens een expert voor een groot deel te danken aan de door Noordam jr. gevraagde prijzen. Mogelijk met het idee volop te kunnen profiteren van de inkomsten van de beter gesitueerden uit de buurt, vroeg hij voor een pot thee 40 cent. Limonade kostte 25 cent, vanille-ijs 50 cent. Een kogelflesje limonade 30 cent, bier 25 cent en melk 15 cent. Normaal gesproken zijn de prijzen in Haagse en Scheveningse theetuinen zoals deze 20 cent voor een pot thee, voor een kopje thee of koffie 15 cent, ijs 20 cent, limonade 15 cent, melk 10 cent en bier 20 cent.

School

De gemeente ziet er weinig in het gebouw opnieuw als hotel en café-restaurant te gaan verhuren. Ze wordt – min of meer - op haar wenken bediend, want op 14 maart 1938 komt er bij Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht een verzoek binnen van Johannes Aegidius Adolph Lisman, directeur van N.V. Instituut voor Lager en Meer Uitgebreid Lager Onderwijs. Hij vraagt het café met woning te mogen verbouwen tot school met dienstwoning. Het gaat om de Haagse afdeling, een uit vier klassen bestaande instelling die op dat moment is gehuisvest in de Prins Hendrikstraat 21. Er worden drie tekeningen ingeleverd, die een heftige discussie doen ontstaan in de gemeenteraad. Wat als de school het na vijf jaar, of zelfs eerder, voor gezien houdt? De tekeningen laten onder meer zien dat de indeling moet
De eerste indeling van de begane grond van de school voor bijzonder onderwijs.
                                                                      Tekening: Haags Gemeente Archief.
worden gewijzigd. Verder zijn er onderhoudswerken en de aanleg van een centrale verwarming. Alles bij elkaar al snel een uitgave van 10.500 gulden. De gemeenteraadsleden vragen zich af of de gemaakte kosten van die veranderingen wel opwegen tegen de opbrengsten van de betaalde huur. Afgesproken wordt, dat de huur in de eerste vijf jaar 2000 gulden per jaar zal zijn. Voor een volgende periode staat 2500 gulden per jaar genoteerd. Uiteindelijk wordt het raadsvoorstel over de verbouwing met 27 tegen 11 stemmen aangenomen. De vergunning wordt verkregen wanneer door Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht een verklaring zal zijn afgegeven waaruit blijkt dat is voldaan aan alle voorschriften. Burgemeester mr. Salomon Jean René de Monchy tekent deze overeenkomst op 20 april 1938.
Aannemer van het werk is de N.V. Haagsche Bouw Maatschappij (Habo) uit de Ruyterstraat 48. Wat onder meer moet worden aangepast, is dat er een deurkozijn moet worden gemaakt in de zijgevel op de begane grond en een nieuwe toegangsdeur naar de kelder. Kosten 1500 gulden. Voor de aanleg van de centrale verwarming is de gemeente zo’n 8000 gulden kwijt. Het pand bestaat na zijn renovatie op de begane grond uit een entree aan de achterkant, waarbij aan beide zijden kamers, een garderobe, een groot en klein gymnastieklokaal, handenarbeidlokaal en twee klaslokalen in de voorbouw (serre). Op de eerste etage (deels de dienstwoning) twee kamers, een keuken, een huishoudlokaal, twee klaslokalen met aan weerszijden een balkon en een plateau. De bovenetage bestaat uit een zolder en vijfkamers met bergingen. Spijtig is dat directeur Lisman de opening van het gebouw op 8 oktober 1938, waarbij eveneens het 30-jarig jubileum van het instituut wordt gevierd, niet meemaakt. Hij overlijdt op 1 oktober van dat jaar in zijn woning aan het Sweelinckplein 71. In maart 1939 wordt het verzoek ingewilligd een muur met toegangshek te bouwen. Daarachter wordt een ijzeren fietsenrek neerzet en van golfplaten een hok gebouwd, zodat de fietsen, volgens de directeur ‘niet in weer en wind hoeven te staan en gevrijwaard blijven van gemakkelijke diefstal’. Op 24 mei wordt vastgesteld dat hij is gebouwd volgens de tekening.
Echt lang plezier heeft de Vereniging voor Individueel Onderwijs in eerste instantie niet van haar onderkomen. In november 1940 wordt het gebouw namelijk gevorderd door de Duitse Wehrmacht. Reden voor de huurster om bij de Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting een verzoek in te dienen tot het terugontvangen van de huur van de maanden november en december. Directeur Pieter Bakker Schut laat in februari 1941 weten dat geld ter beschikking te stellen. Het gaat om een bedrag van f 333,33. Voorts zal, zolang de vordering duurt, een schadeloosstelling van 1500 gulden per jaar worden betaald. Echt netjes gaan de Duitser niet met het gebouw om. Na de Tweede Wereldoorlog treft de directie een totaal uitgewoond pand aan.

Vergroten

De eerste grote verandering na de oorlog vangt aan in september 1969 wanneer er bij Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht een aanvraag van de Vereniging voor Individueel Onderwijs, per adres Nassau van Zuilensteinstraat 4, binnenkomt om de school te mogen vergroten en verbouwen. De tekeningen van ingenieur Jan Mehrtens en ingenieursbureau Grabowsky & Poort N.V. laten zien dat de school met bovenwoning wordt vergroot door een flinke uitbreiding aan de zijgevels op zowel de begane grond als de eerste etage en zolderverdieping. De balkons bijvoorbeeld, vervallen. “De vleugel aan weerszijden bestaat uit een houten kap en zolderbalklaag. De kap en alle vloeren van het bestaande deel tussen de beide vleugels blijven gehandhaafd”, aldus Merthens.
Muur met toegangshek als bescherming voor
de daar achter gestalde fietsen.                     
                                       Tekening: Hans Piët.
Een eerste schatting van de bouwsom bedraagt 454.176 gulden (€ 206.096). Gelet op de Woningwet, de bouwverordening en nadere regels stelt wethouder Geert Wolter Hijlkema van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vast dat voldaan moet worden aan een aantal voorschriften. Zo moet bijvoorbeeld de waterleiding-installatie waarop de brandkranen worden aangesloten één leidingstelsel vormen met de installatie van het drinkwater. Ook moeten de transparanten van de noodverlichtingsinstallatie boven elk daartoe aan te wijzen uitgang voorzien zijn van het opschrift ‘Uit’ met zo nodig een richtingspijl. Die transparanten moeten tijdens het branden der normale verlichting eveneens zichtbaar zijn. Op 30 januari 1970 laat Marius Johannes Gillis Adriaan Haringman, hoofd van de afdeling Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting weten dat met al deze werkzaamheden zoals ook het uitvoeren van de verschillende constructies in staal en beton, het leggen van de fundering, het plaatsen van gevelonderdelen en het verankeren daarvan niet eerder mag worden begonnen voordat de daarop betrekking hebbende tekeningen en berekeningen door het Bouwtoezicht zijn goedgekeurd. Eerder heeft ir. Frits van der Sluys, directeur van de gemeentelijke dienst van Stadsontwikkeling, laten weten vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar te hebben. Vervolgens stelt wethouder Hijlkema een bedrag van 550.000 gulden (€ 249.579) beschikbaar, zijnde de totaal geraamde kosten voor de onderhavige voorzieningen. Het schoolbestuur onder leiding van zenuwarts dr. Gerard Dirk Swanenburg de Verve, woonachtig aan de Laan van Meerdervoort 707, krijgt vervolgens het verzoek de waarborgsom, groot 10 procent van het bedrag, ofwel 55.000 gulden, binnen een maand te storten ten name van de gemeenteontvanger. De opdracht voor het uitvoeren luidt, van de zes genomineerden, de laagste inschrijver te zoeken. Die wordt gevonden bij aannemingsbedrijf A. van Doorn. Hij begroot de werkzaamheden op f 414.176,- exclusief installaties, maar inclusief btw. Het eindresultaat is, dat de begane grond van de Laan van Poot 91 bestaat uit een in de serre gemaakte hoofdentree met rechts een garderobe en links een overblijflokaal, in het midden de gymnastiekzaal met links en rechts werklokalen en achter een huishoudlokaal, een kamer voor het personeel en een kamer voor het hoofd. Op de eerste etage bevinden zich niet langer de balkons. Dat zijn door het vergroten zowel links als rechts uitgebreide theorie-werklokalen geworden, een kamer waar onder andere de huisarts gebruik van kan maken, een personeelskamer, een keuken, een woonkamer en twee slaapkamers. De hoogste verdieping bestaat uit een zolder, een lokaal voor film- en dia-uitvoeringen en een slaapkamer.
De huidige situatie van de school die verscholen ligt in de Bosjes Van Poot.
                                                                                               Foto: Hans Piët.
Het architecten- en ingenieursbureau van ir. J. Mehrtens, gevestigd aan de Anna Paulownastraat 35, vraagt in januari 1972 of de noodverlichting in dit filmlokaal niet behoeft te worden aangebracht. De toezichthouder ziet geen bezwaar. De reden: er kunnen slechts een beperkt aantal leerlingen – tussen de 15 en 20 - in die ruimte. Bovendien wordt het lokaal overdag slechts sporadisch gebruikt. Op 20 februari 1978 dient ingenieur Hans Heydemann het verzoek in de zolderetage zowel in- als uitwendig te mogen veranderen. Kosten 15.000 gulden. Heydemann krijgt de mededeling dat uit bouwkundig en esthetisch oogpunt de verbouwing van een zodanige ondergeschikte betekenis is dat voor uitvoering geen vergunning is vereist. De aanvraag op 5 september 1979 om de toiletgelegenheid op de tweede verdieping aan te passen kan ook zonder meer gebeuren. Ook hiervoor is geen bouwvergunning nodig. Kosten 9800 gulden.

Asbest

Een omvangrijkere klus is in 1996 het verwijderen van het asbest uit de school voor bijzonder lager onderwijs. In april van dat jaar stelt Ingenieursbureau voor Bouwmanagement Milieutechniek & Engineering B.V. vast hoe omvangrijk die aanwezigheid van het asbest is. Zo is er ongeveer 50 m2 aan asbest-cementplaten boven de plafondranden te vinden De brandwerende beplating beslaat 300 m2. In de 47 vensterbanken is c.a. 12 m2 aan asbest aanwezig. Vijftig stuks van de paneeltjes in de borstwering en overige beplating is geïnjecteerd. Er is sprake van asbesthoudend vloerzeil (12 m2), besmette kunststof vloertegels (1,5 m2) evenals 35 meter onbruikbaar geworden bekleding van de dak oversteken. Het uitgangspunt bij het plan van aanpak is, dat het schoolgebouw tijdens de saneringswerkzaamheden niet in gebruik is. Dat betekent dat het werk, dat wordt uitgevoerd door Schero B.V. (Zichtenburglaan 30), tijdens de schoolvakanties zal moeten plaatsvinden of als het schoolgebouw buiten gebruik is. De werkzaamheden worden verdeeld over 10 fasen. Als eerste worden de leslokalen op de begane grond aangepakt. Vervolgens is de sanering van de hal, de vensterbanken, de brandwerende beplating van de plafonds en de zijkanten van de gymzaal en de toestellen aan de beurt. Zo wordt het schoolgebouw van de begane grond tot de zolder gereinigd. In oktober 1969 is de opdracht voor 61.500 gulden (€ 27.907) volbracht. De legeskosten bedragen f 2201,70.
In juni 1997 heeft de school behoefte aan een stookruimte. L. Dijkxhoorn B.V. (Zinkwerf 49) wordt ingeschakeld. Besloten wordt dit vertrek, dat absoluut niet storend mag zijn voor de omgeving, aan de achterzijde van de school te plaatsen. Daarvoor moet de bouwvallige, uit golfplaten opgebouwde fietsenberging geheel of gedeeltelijk worden afgebroken. Voor het plaatsen huurt L. Dijkxhoorn B.V. de firma Spijker Klimaatservice B.V. uit Den Haag in. Afgesproken wordt dat de Vereniging voor Individueel Onderwijs 35 procent van de aanneemsom bij opdracht betaalt, het restant, afhankelijk van de voortgang van de werkzaamheden, kan na voltooiing worden voldaan. De kosten bedragen
f 24.444,70 (€ 11.092).
De school in de Bosjes van Poot gaan bekijken, kan nog altijd. Wie een klassiek gebouw verwacht, zal teleurgesteld worden. Het is niet meer dat restaurant met zijn theetuin maar een school die om licht vraagt. Tegelijkertijd zijn er genoeg elementen van de bouwstijl van architect Gort overgebleven om er volop van de kunnen genieten. 

                                                                                  © Haags Nieuwsbureau 2025   

zondag 18 mei 2025

Honden


 HONDEN IN DE TRAM

Argumenten door
de tijd ingehaald

door Hans Piët

DEN HAAG – Een eeuw geleden was het verboden om in de tram de hond mee te nemen. De belangrijkste reden was, dat de voertuigen slechts ruimte boden aan een zeer beperkt aantal passagiers. Zo hanteerde de in Londen gevestigde Dutch Tramway Company – onder leiding van de Belgische directeur ir. Louis Benjamin Wauthy (op 14 april 1847 geboren in Gougnies) van juni 1864 tot februari 1867 het eerste operationele trambedrijf in de Benelux – uitgebouwde koetsen als paardentram. Met de komst van de eerste stoomtramlijn tussen het station Den Haag Staatsspoor, gelegen aan de Rijnstraat, en Scheveningen werd het niet beter. Aardig detail is, dat ’s-Gravenhage die tramprimeurs wist vast te houden. Na die eerste stoomtram in 1879, gold dat op 2 augustus 1890 ook voor de eerste elektrische tram (op accu’s). Deze reed tussen het Plein en Scheveningen (in de zomer tot aan het Kurhaus).
Dat de Haagsche Tramway Maatschappij (die op 4 juli 1867 de rechten en plichten van de Dutch Tramway Company Limited overnam en op 17 augustus 1867 haar koninklijk goedkeuring ontving) honden bleef weigeren, was slechts gedeeltelijk haar eigen keuze. De Algemene Politieverordening, in 1902 vastgelegd in artikel 104, liet dit niet toe. Daarin stond expliciet vermeld: ‘Het is verboden in of op voor personen bestemde tramrijtuigen honden toe te laten of mede te brengen’. Het uit vijf man bestaande bestuur van de trammaatschappij leek andere zorgen te hebben. Zo is in haar door de gemeenteraad goedgekeurde concessie uit 1902 in artikel 33 terug te lezen: ‘Het vervoer van vis in de personenwagen is niet toegestaan’. 
Protest over het niet mogen meenemen van de hond kon niet uitblijven. Ook omdat in de bredere Blauwe Tram (met eindbestemmingen als Leiden en Haarlem) vervoer van het dier wel werd goedgevonden. Hondenliefhebbers die zich aan het begin van de twintigste eeuw over een grotere afstand binnen de stadsgrenzen wilden verplaatsen en de hond niet wilden thuislaten, waren dus veroordeeld tot een wandeling, dan wel het gebruik van een duurder vervoermiddel. Op z’n minst opmerkelijk in die periode was, dat wanneer met het huisdier vanuit Delft of Leiden werd gereisd er geen problemen waren tot het Rijswijkseplein dan wel de Koningsbrug. Daar werden de reiziger en zijn hond uit de tram gezet. De reden was, dat het vanaf die twee haltes om trajecten met de stadstram ging, dus trad de Algemene Politieverordening in werking.

Achter de wagen

In de loop der jaren meende een aanzienlijk aantal bezitters van grote honden de oplossing voor het probleem te hebben gevonden. Ze reden comfortabel met de tram mee en lieten hun hond naast of achter de wagen rennen. Dat was het beest wel gewend, want wanneer tijdens een uitje de fiets werd gebruikt, gebeurde eenzelfde soort iets. ‘En die tram rijdt echt niet harder dan het rijwiel’, luidde de algemene stelling van de dierenliefhebbers. ‘Bovendien krijgt de hond bij de haltes de kans om even uit te rusten’. Dat daarbij zijn tong uit z’n bek hangt, is volgens de eigenaren geen teken van vermoeidheid. Het gevolg laat zich raden. Niet alleen de hond maar ook het verkeer werd hierdoor ernstig in gevaar gebracht. Het was in Amsterdam, aan het begin van de vorige eeuw, reden de conducteurs de opdracht mee te geven bij het bemerken van deze handeling de baas uit de tram te zetten, na hem te hebben gewezen op de gevaren.
De hond heeft bijna zeventig jaar moeten wachten voor hij
in de tram werd toegelaten. Tekening: Hans Piët.               

Motor- en fietsenrijders, maar (zeker later) ook automobilisten werden op die manier onnodig blootgesteld aan een ongelukkige botsing omdat het dier of de chauffeur van de twee- of vierwieler niet tijdig had kunnen uitwijken.
In de Residentie is in de loop der jaren door verschillende partijen meermaals gesuggereerd de politieverordening aan te passen. Door het wettelijk te verbieden zou aan de eigenaar van het meerennende dier een bekeuring kunnen worden uitgedeeld. Ook zou hij, zonder omhaal van woorden, uit de tram kunnen worden gezet. De geschiedenis leert dat er een andere keuze wordt gemaakt. Zo beslist de directeur van de HTM, Anne Willem Elie Weijerman (op 7 juli 1871 geboren in Rotterdam) in november 1927, met goedkeuring van B&W, tot een proef met honden in de tram. Het loopt slecht af. Het publiek blijkt niet echt gediend van zijn aanwezigheid in die nog altijd erg krappe tram. Dat besloten wordt de honden aangelijnd op het voorbalkon te plaatsen, valt verkeerd. Dat blijkt ook op 1 december van dat jaar als tijdens de gemeenteraadsvergadering het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen tot het wijzigen van artikel 104 der Algemene Politieverordening wordt besproken. Tijdens die zitting laat Ferdinand Bernardus Gerardus Wilhelmus Spit (op 6 januari 1892 geboren in Almelo) weten dat hij persoonlijk heeft meegemaakt, hoe een op het voorbalkon geplaatste herdershond het verkeer in gevaar bracht. “De bestuurder, blijkbaar bang voor die hond, heeft zich gedurende anderhalve kilometer zeker honderd keer naar het beest omgedraaid. In die tijd heeft hij dus niet vooruit kunnen kijken. Dit heeft mij de overtuiging gebracht dat het meenemen van een hond op het voorbalkon absoluut de veiligheid van het verkeer in gevaar kan brengen. Ik zal dus tegen het voorstel stemmen”.

Overlast

Mr. Jan Eliza Wilhelm Duijs (op 21 februari 1877 geboren in Nijmegen) laat als dierenvriend weten ook geen voorstander van een wijziging te zijn. “Een goede stelregel is dat iemands plezier, wil het behoorlijk zijn, niet moet steunen op overlast aan anderen. Ik zal het nu niet hebben over de groeiende verontreiniging in vooral de buitenwijken door het dierbare hondenras. Waren alle dieren schoothondjes, dan had ik geen probleem met het vervoer door de tram, maar het formaat begint zo langzamerhand uit de hand te lopen. Stelt u zich eens voor, u wilt op het voorbalkon van de tram stappen. Omdat dit balkon wat hoger ligt dan de straat, kijkt u ongewild in de facie van zo’n wolfshond. Een zekere schik zit er dan al direct in. Eenmaal in de tram volgt er op een gegeven moment een draai of een bocht. Wordt geen stang vastgehouden dan is een zwaai naar links of rechts, waarbij u tegen een medepassagier aankomt, niet uitgesloten. Wat gebeurt er als die passagier een buldog is? Iedereen zal begrijpen dat zo’n beest niet ‘I am sorry’ zegt of ‘pas de quoi’. Ik denk dat een enigszins ander onthaal uw deel zal zijn. En dan heb ik het nog niet eens over dames met dure japonnen die met slecht weer de tram nemen en te maken krijgen met drijfnatte beesten. Als mensen die honden hebben hun dierenliefde willen tonen, moeten ze zich daarvoor opofferingen getroosten, maar hier willen die dierenvrienden opofferingen van anderen vergen en zelf geen offers brengen. Ik noem dat een zeer goedkope dierenliefde”.
Ook gemeenteraadslid Michel Joëls (op 24 november 1881 geboren in ’s-Gravenhage) steunt het voorstel niet. “Heeft het gemeentebestuur zich er rekenschap van gegeven dat de aanwezigheid van grote honden de veiligheid van het verkeer in gevaar kan brengen. Als bestuurders vertellen dat zodra die hond onrustig begint te worden, zij zich onbehagelijk gaan voelen en hopen dat het beest zo snel mogelijk de tram verlaat, dan is er geen sprake van een ideale situatie. Daarbij leert de praktijk dat een hond op de buitenlijn nog wel eens wagenziek wordt. Stel je voor dat dit in een volle stadstram gebeurt! Ik behoef verder zeker niets meer te vertellen”.
Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist (op 9 november 1865 geboren in Den Haag) vraagt zich af wie de schade betaalt als er iets met een hond gebeurt, als hij bijvoorbeeld bang wordt en gaat bijten waarbij een passagier gewond raakt. “Is de gemeente dan verantwoordelijk of de trammaatschappij? Het is gewenst als hierover zekerheid bestaat”.
De voorzitter, burgemeester Jacob Adriaan Nicolaas Patijn (op 9 februari 1873 geboren in Den Haag), wijst erop dat de eigenaar van het beest aansprakelijk is voor de schade, dat geeft artikel 104 van het Burgerlijk Wetboek aan. Hij probeert de raadsleden nog enigszins gerust te stellen door te melden dat het de bedoeling is de honden op het voorbalkon van de bijwagen toe te laten. Is die wagen er niet, dan is het aan de conducteur ter beoordeling. “In de wijziging staat namelijk mag. Bovendien zal in de regel het voorbalkon leger zijn omdat de passagiers merendeels via het achterbalkon in de wagen stappen”.
Wanneer het voorstel in stemming wordt gebracht blijkt dat het met 23 tegen 10 stemmen wordt verworpen.

Financiële positie

Het duurt niet lang – tot 3 april 1933 – voordat het toelaten van de hond in de tram opnieuw in de Haagse gemeenteraad wordt behandeld. Deze keer is het de directie van de HTM die hoopt op een positief antwoord. Sceptici menen dat het voorstel vooral voortkomt uit het idee, nu de financiële positie van het trambedrijf niet zonder zorgen is, op die wijze meer passagiers te trekken. Zij herinneren zich dat Jacob Adriaan de Wilde (op 7 januari 1879 geboren in Goes) in 1927, als voorzitter van de raad van beheer van de HTM en ook wethouder van financiën, tegen het voorstel had gestemd. Bij de tweede poging is er een nieuwe voorzitter van de raad. Het is Fredericus Nicolaas Vincentius Quant (op 10 februari 1871 geboren in Den Haag).
Bij de tweede behandeling neemt Michel Joëls als eerste het woord. Hij ziet geen motiverende redenen waarom de Commissie voor de Strafverordeningen het voorstel opnieuw in de raad brengt. De argumenten zijn niet veranderd. Hij zal dan ook opnieuw tegen stemmen. Wordt het toch aangenomen dan zou hij graag zien dat de grotere dieren dan de schoothondjes alleen op het voorbalkon van de aanhangwagen, dus niet op het voorbalkon van de motorwagen, worden toegelaten. “Dit is een verbetering en nodig in verband met de veiligheid van het verkeer”.
Ook Lambertus Louis Emile Eugène Maria Moonen (op 25 maart 1878 geboren in ‘s-Gravenhage) is tegenstander. Hoewel hondenbezitter ziet ook hij een gevaar in het toestaan van honden op het voorbalkon van de motorwagen. “Ik kan mij voorstellen dat een bestuurder die een brommende hond achter zich heeft of een hond die tegen hem opspringt, wordt afgeleid en niet zijn volle aandacht besteedt aan de veiligheid van het verkeer. Ik stem alleen voor als die honden worden toegelaten op de voorbalkons van de volgwagen en als het om slechts een motorwagen gaat, op het achterbalkon”.

Overdreven

Dr. Wouter Johannes Hartmann (op 16 augustus 1874 geboren in Sliedrecht) vindt de bezwaren van voorgaande sprekers enigszins overdreven. “Ik maak dikwijls gebruik van de Blauwe Tram en de HTM-lijnen naar Delft en Leiden. Het is mij nog nooit overkomen dat er een hond in een van die trams aanwezig was. Tegelijkertijd vraag ik mij af of het toelaten niet eerder een nadeel dan een voordeel voor de HTM betekent. De kans is namelijk groot dat het vervoersbedrijf passagiers, die bang zijn voor honden, gaat missen. Dat oordeel laat ik echter over aan de heren van de HTM. Die zullen dit beter dan ik hebben bekeken”.
De voorzitter, burgemeester jhr. mr. dr. Lodewijk Hendrik Nicolaas Bosch ridder van Rosenthal (op 7 april 1884 geboren in Dordrecht) vindt het niet vreemd dat de discussie opnieuw wordt gevoerd. Hij meent dat de zaak indertijd niet serieus is bekeken. “De toen gebruikte argumenten waren weinig houtsnijdend. In dit voorstel vinden zich tezamen de vrienden van de hond en de vrienden van de tram. Laat ik even vertellen dat wij in onze gemeente het voorrecht hebben 18.200 honden te tellen, die jaarlijks aan belasting circa 110 à 120.000 gulden (€ 54.454) opbrengen. Als er 50 of 60 kwade honden tussen zitten, kan ik u verzekeren dat deze dieren bij de politie bekend zijn. Ze zijn verplicht een muilkorf te dragen. In de tram kan de conducteur erop toezien dat er geen honden worden toegelaten die last veroorzaken. Gebeurt het toch dan kan hij ze onmiddellijk uit het voertuig verwijderen. Ik stel voor de honden toe te laten op de voorbalkons van alle trams. Het publiek vindt dan op de achterbalkons en in de tramwagens gelegenheid zich niet aan de honden te hoeven ergeren. Blijken er bezwaren aan te zijn verbonden dan kunnen wij in aangenaam overleg met de HTM proberen die problemen weg te nemen”.
Het voorstel wordt met 30 tegen 5 stemmen aangenomen. Daarbij wordt vastgelegd dat op elk voorbalkon niet meer dan één hond tegelijkertijd mag worden vervoerd. Voor het dier moet de gewone, ook voor mensen geldende vrachtprijs worden betaald. Kleine honden, die niet aan aantal zijn gebonden, dienen onder de arm of op schoot te worden vervoerd. 

Gedeputeerde Staten

Die wijziging van artikel 104 der Algemene Politieverordening gaat niet direct in. Dat komt omdat het om een verandering in een richtlijn gaat en die moet eerst door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd. Gevolg is, dat veel Haagse hondenbezitters van een koude kermis thuiskomen. Het 
Eerste hond op een Haagse
tram. Foto: krantenarchief.

merendeel van die wandelaars is hiervan niet op de hoogte, waardoor eerste pogingen om met de hond in de tram huiswaarts te keren, mislukken.
Tegenstanders van het besluit, gebruiken veelal de dagbladen om hun argumenten te plaatsen. Een van hen merkt op: ‘stel dat het slecht weer is, wat nogal eens voorkomt. Diep in de kraag gedoken, wachtend op de tram, wordt, wanneer hij eindelijk arriveert, de toegang geweigerd. Bij een blik in het voertuig blijkt het balkon te zijn gevuld met een aantal tegen elkaar grommende en elkaar besnuffelende honden. Geen plaats meer, aldus de conducteur. Dat wordt wachten op de volgende tram of naar huis lopen. Eenmaal thuis is er het zachte verwijt van vrouwlief. ‘Waarom heb jij je zo nat laten regenen?’ Tja, ik kon niet meer mee in de tram. Honden beletten mijn reis. Maar stel dat er wel plaats is op het balkon. Bij een onverwachte zwaai van de wagen verplaatsen we een voet en trappen daarbij per ongeluk op de tenen van de hond. Gevolg, gejank en happen, waarbij een beet in de kuit volgt. Het beest verdedigt zich, daar is hij hond voor. Nog een ander geval. Op dat balkon krijgt een reiziger plotseling een eigenaardige gewaarwording. Wat blijkt. Een van de honden ziet zijn been aan voor een muurtje om daartegen een bekende handeling te verrichten. Ik zou zeggen: wie een hond wil houden, ga er mee lopen. Geef je medemens geen aanleiding tot onnodige ergernis’.

Folder

Om het hondenvervoer in goede banen te leiden, volgt een folder met aanwijzingen. Daarin is onder meer te lezen: rijdt niet met uw dier met de tram mee als hij overvol is. Wacht een volgende wagen af. De beste plaats voor de hond en zijn begeleider is op het voorbalkon bij de bestuurder. Neem, als de hond het formaat van een St. Bernard of Duitse dog heeft, plaats op het voorbalkon van de bijwagen. Het voorkomt de mogelijkheid dat het beest zijn hoofd boven het venster uitsteekt. Uit nieuwsgierigheid blijven kinderen dan staan kijken, wat bij druk verkeer gevaar kan opleveren. Neem met de hond, bij vervoer in de motorwagen, links van de bestuurder plaats. Dat voorkomt hinder bij in- en uitstappende passagiers. Zorg ervoor dat de hond in de tram niet gaat liggen. Behalve dat hij dan te veel plaats inneemt, voorkomt het dat er op zijn staart wordt getrapt. Wen hem aan het commando zitten. Geef hem iets lekkers als hij uw bevel heeft opgevolgd. Praat niet te veel tegen uw dier, hierdoor zou de chauffeur kunnen worden afgeleid. Laat niemand de hond in de tram aanhalen. Dat voorkomt ongelukken. Heeft hij een nerveuze natuur doe hem dan een muilkorf om. Na het afstappen kan de korf weer worden losgemaakt. Hij zal op een gegeven moment begrijpen dat het voor het vervoer noodzakelijk is. Hou hem tijdens de reis aangelijnd en is hij ziek neem hem dan niet mee met de tram.
Inmiddels zijn de regels kort en kracht. Het beest mag gratis mee in het openbaar vervoer. Het moet wel kort aangelijnd zijn, niet op een stoel maar op schoot of in het gangpad plaatsnemen. Mocht hij overlast veroorzaken dan kan er worden gevraagd het voertuig te verlaten. Heel veel zal dat niet gebeuren, want de geschiedenis wijst uit dat met de groei in automobielen, het aantal Haagse hondenbezitters dat daadwerkelijk met zijn dier voor de tram kiest, uiterst beperkt is. Iemand die bang is voor honden kan met een gerust hart de tram nemen.

© Haags Nieuwsbureau 2025

donderdag 20 maart 2025

Dansen

 

Dansen op zondag

 door Hans Piët

 Den Haag – Hoezeer normen en waarden in de loop der jaren aan veranderingen onderhevig zijn, wordt duidelijk uit de felle discussies die aan het begin van de vorige eeuw in de Haagse raadzaal plaatsvinden over dansen op zondag. Niet alleen een deel van de volksvertegenwoordigers uit de Residentie ziet een totaal verbod als beste oplossing voor deze zedeloze vorm van vermaak. Eenzelfde soort gedachtewisselingen tussen raadsleden vindt in veel steden en dorpen in Nederland plaats. Amsterdam, maar bijvoorbeeld ook Amersfoort en Alphen aan de Rijn besluiten in de jaren twintig – uiteindelijk voor korte tijd - tot een dansverbod op zondag door simpelweg geen vergunningen te verstrekken en oude in te nemen. Het gevolg is, dat inwoners hun dansvertier, soms met bussen tegelijk, in omringende steden en dorpen gaan zoeken waardoor de middenstand uit de plaatsen van die dansliefhebbers vele guldens misloopt.
In 1924 is Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist (geboren op 9 november 1865) een vurige voorstander van een soortgelijke Haagse actie. De luitenant-generaal buiten dienst, die tussen 1915 en 1935 zitting heeft in de Haagse gemeenteraad en 45 jaar de Anti-Revolutionaire Partij in de Tweede Kamer vertegenwoordigt waarbij hij, met zijn zware stem, jaren achtereen op Prinsjesdag belast is met de protocollaire taak, om na de troonrede, het ‘Leven de koningin’ uit de roepen, zou het liefst het dansen op alle dagen van de week verbieden. “Maar daarvoor zal, naar ik meen, geen meerderheid in de raad te vinden zijn”, laat hij op 30 mei 1927, tijdens de behandeling van een voorgedragen wijziging van artikel 271 der Algemene Politieverordening (dansvergunning op zondag), weten. Die beschikking luidt: ‘met uitzondering van de vergunning, getekend door de burgemeester, is het verboden muziek, vertoningen, feesten of andere vermakelijkheden te geven of toe te laten, waartoe het publiek met of zonder betaling, de toegang wordt verleend’.
Hieraan zou expliciet het dansen op zondag en soortgelijke dagen moeten worden toegevoegd. Het voorstel wordt, na een discussie in de gemeenteraad, die geruime tijd in beslag neemt, voorgelegd aan de Raadscommissie voor de Strafverordeningen. Dit orgaan is in 1851 opgericht en heeft tot doel het ontwerpen van verordeningen ter handhaving van de openbare orde. In 1978 is die taak overgenomen door de Raadscommissie voor Politie- en Brandweeraangelegenheden. In 1927 besluit de meerderheid van deze commissie dat een dansverbod op zondag niet behoort te worden ingevoerd. ‘Klachten die zijn geuit ten aanzien van het dansen op zondag in bepaalde inrichtingen, zijn zeer overdreven en stroken niet met de werkelijkheid’, aldus het adviesorgaan in een schrijven. ‘Behalve dat tal van bedrijven schade zullen ondervinden, zal tevens de aantrekkelijkheid van ’s-Gravenhage verminderen wat zeker in de zomer, samen met badplaats Scheveningen, ernstige financiële gevolgen kan hebben’. Ook in de gemeenteraad haalt de motie het niet. Het wordt met 22 tegen 20 stemmen verworpen.

Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist: "Deze dansmanie
haalt het morele en zedelijke peil van ons volksleven naar
beneden".                                Tekening: Hein Auke Kray.
Dat het dansen de gemoederen van de raadsleden blijft bezighouden, blijkt tijdens de begrotingsdebatten van zowel 1924 als 1925, 1926 en 1927. Zo wil Duymaer van Twist, in de volksmond Duympie genoemd, op 2 december 1924 weten welke regels gelden bij het al dan niet verlenen van een dansvergunning. De voorzitter van de gemeenteraad, burgemeester mr. Jacob Adriaan Nicolaas Patijn (geboren op 9 februari 1873), meldt dat die niet zijn te noemen. “Er wordt op verschillende omstandigheden gelet. Zo wordt bekeken of de adressant gunstig bekend staat, of de aard van de inrichting zich ertoe leent, of het gehalte van de bezoekers geen beletsel is, of de buren en eventueel een naburige kerk geen last zullen ondervinden en of de buurt waarin de inrichting is gelegen daartoe geschikt is. Een scherp toezicht op die dansgelegenheden gebeurt door de politie. Ik wil niet ontkennen dat er zich soms verkeerde dingen afspelen, maar door onderdrukking van de danshuizen worden die misstanden niet opgeheven”.

Jazz

In hetzelfde jaar houdt Lodewijk een warm pleidooi jazzbands niet tot ’s-Gravenhage toe te laten. De voorzitter van de gemeenteraad moet toegeven zelf ook een grote hekel aan jazz te hebben, “maar dat rechtvaardigt mij niet tot een verbod. Het is een vermaak
waaraan de Nederlandse jongeren buitengewoon veel waarde hechten en op zichzelf is een jazzgroep niet een zaak die onzedelijk is. Ook hier moet de heer Duymaer van Twist onderscheid maken tussen zijn persoonlijke sympathieën en de plicht van de overheid”.

Wat steeds weer speelt, is de interpretatie van de verschillende wetten. Lodewijk Duymaer van Twist, op 24 juli 1903 in Gouda getrouwd met Neeltje Dortland, meent dat de gemeenteraad en niet burgemeester en wethouders beslist over het al dan niet uitdelen van dansvergunningen. “Zo is het in de Zondagswet van 1 maart 1815 (Staatsblad nr. 21) terug te lezen”.
De voorzitter corrigeert het gemeenteraadslid. “In de Gemeentewet staat in artikel 126 dat, wanneer ter uitvoering van wetten door het gemeentebestuur moet worden meegewerkt, dit geschiedt door burgemeester en wethouders. Wanneer de Zondagswet zegt dat de uitzonderingsbevoegdheid aan de plaatselijke besturen wordt gegeven, dan is dat aan burgemeester en wethouders. Zo staat het in artikel 4 van die wet uit 1815”.
Dit artikel uit de Zondagswet, een wet waarin de zondagsrust wordt geregeld, is in de loop der jaren diverse keren aangepast. Zo staat in de eerste versie dat de dansvergunning wordt verleend onder voorwaarde ‘dat op zondag en algemeen erkende christelijke feestdagen niet wordt aangevangen dan telkens na het volkomen eindigen van alle voormiddag godsdienstoefeningen’. In 1907 wordt dit veranderd in: ‘na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen’. Een gevolg is dat het dansen pas na half negen ’s avonds kan aanvangen aangezien de Nederlandse Hervormde Kerk ’s avonds nog drie diensten heeft die rond die tijd sluiten. Het betekent dat de liefhebber op zondag net tweeëneenhalf uur de tijd krijgt. Openbare dansgelegenheden maar bijvoorbeeld ook de horeca mogen – anders dan gesloten clubs - namelijk maar tot 11 uur openblijven. In 1924 wordt dit aangepast. In de overeenkomst met de vergunninghouder staat dat het aanvangsuur voor het maken van muziek en het dansen in het openbaar op zondagen en de christelijke feestdagen is bepaald tot na het eindigen van alle voormiddag godsdienstoefeningen. Als regel wordt 3 uur ’s middags aangehouden. De controle op de naleving van de vergunningsvoorwaarden wordt volgens hoofdcommissaris Theodorus Hendricus Johannes Besseling verricht door personeel van de afdeling zedenpolitie en uniform dragend personeel van het politiebureau waaronder de betrokken inrichting ressorteert. Het aantal uitgeschreven vergunningen bedraagt op dat moment vijftig. De lijst met dansovereenkomsten geeft aan dat het vooral om hotels gaat als De Witte Brug, Des Indes, het Badhotel, Hotel Central, Hotel De Twee Steden, Hotel De Oude Doelen, Huize Hooigracht, het Victoria Hotel en in Scheveningen het Grand Hotel, Savoy Hotel, Rauch Hotel, Oranje Hotel en Palace Hotel.
Aan artikel 4 van de Zondagswet wordt in 1939 toegevoegd dat het College van Burgemeester en Wethouders zonder opgaaf van reden kan weigeren toestemming te verlenen tot publieke danspartijen. Beroep is niet mogelijk. In oktober 1953 wordt het vierde lid van artikel 4 der Zondagswet opnieuw aangepast en luidt nu: bij algemene maatregel van bestuur moet ten aanzien van openbare vermakelijkheden waarvan redelijkerwijze geen beletsel voor de viering van de zondag en geen verstoring van de openbare rust op zondag zijn te duchten, worden bepaald dat zij niet als openbare vermakelijkheden in de zin van genoemde wet zullen worden beschouwd. Het gaat om toneelvoorstellingen, filmvertoningen, concerten en andere openbare bijeenkomsten welke in besloten ruimte worden gehouden en die de geestelijke, zedelijke of culturele ontwikkeling ten doel hebben. Vanaf 1990 ziet de Zondagswet het dansen in horeca-inrichtingen als een vorm van ontspanning. Om die reden valt het niet meer onder artikel 4, tweede lid van de Zondagswet.

Dansmanie

Voor het zover is, gooit Duymaer van Twist, omschreven als een oprechte calvinist, alles in de strijd om het dansen te verbieden. Hoezeer hij tegenstander is van deze, in zijn ogen, onzedelijke bewegingen wordt al duidelijk in 1923 bij de subsidieaanvraag van het balletgezelschap van Lili Green en Margaret Walker. Hij en dertien medestanders stemmen tegen. Het voorstel telt echter 27 voorstanders en wordt aangenomen. Op 4 december 1925, tijdens de begrotingsbesprekingen, oppert hij het zedelijk peil aan te pakken. “Het wil mij voorkomen dat de gelegenheden tot dansen in onze gemeente reeds legio zijn. Je kunt nergens komen of je ziet dansen. Gevraagd zou mogen worden of aan deze dansmanie, welke het morele en zedelijke peil van ons volksleven naar beneden haalt, geen einde moet komen. Het zou mij aangenaam zijn te vernemen of de raad competent is daaromtrent een beslissing te nemen. Als vernomen wordt hoe in tal van gezinnen de ouders indirect gedwongen worden hun kinderen naar die gelegenheden te laten gaan, dan moet wel tot een verbod worden besloten”.
Burgemeester en wethouders gaan niet over tot actie. Voor Lodewijk reden om de ‘danswoede’ op 16 december 1926, wanneer de begroting van Openbare Veiligheid wordt behandeld, opnieuw ter sprake te brengen. Tijdens die discussie meent een deel van de raad dat indien burgemeester en wethouders hun roeping goed begrijpen, zij hieraan paal en perk zullen stellen. Burgemeester Patijn meent echter dat het geen aanbeveling verdient te trachten om deze dansmanie te beperken door het intrekken van vergunningen. “Zo’n maatregel bevordert de oprichting van particuliere clubs, waarop geen toezicht kan worden gehouden. Hierdoor zal het clandestien dansen sterk toenemen”.
Hij vindt artikel 50 van de Gemeentewet aan zijn kant. Daarin staat dat een vergunning alleen kan worden geweigerd als er gevaar bestaat voor wanordelijkheden, aantasting van de openbare zedelijkheid, belemmering van het verkeer, of de aantasting van de rechten en vrijheden van anderen. Dat is hier niet het geval.

Voorschriften

Dat die openbare dansgelegenheden gebonden zijn aan allerlei voorschriften, blijkt uit de eisen die aan de ruimtes worden gesteld. Zo is het, na een eerste aanvraag, de politie die in het vertrek de plaats aanwijst waar mag worden gedanst. Daarbij kan worden geëist dat deze lokaliteit moet zijn belegd met een verhoogde plankier. Is er sprake van een parket- of stenenvloer dan dient het dansgedeelte te zijn afgebakend door een balustrade, een koord of een touw. Deze afzetting mag slechts aan één zijde toegang bieden tot het voor dansen bestemde deel. Bovendien moet dit gedeelte zodanig in de lokaliteit zijn gekozen dat aan alle zijden toezicht op de dansenden kan worden gehouden. Het plaatsen van tafeltjes en stoeltjes geschiedt volgens de door de hoofdcommissaris van politie te geven aanwijzingen. Wanneer in de inrichting op enigerlei wijze in strijd met de orde of zedelijkheid wordt gehandeld of wanneer ten gevolge van het dansen minder gewenste feiten zich voordoen, wordt de dansvergunning geschorst of ingetrokken. Daarnaast is er nog een serie van bepalingen die samenhangen met artikel 4 van de Zondagswet en artikel 271 van de Algemene Politieverordening. Zo wordt er bijvoorbeeld geen muziek in de danszaal toegelaten tenzij de daarvoor verschuldigde belasting is betaald. De kwitantie van die betaling moet bij elke aanvraag van de politie onmiddellijk worden getoond. Op de donderdag, vrijdag en zaterdag voor 1e Paasdag wordt geen muziek toegelaten. Op de zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen wordt niet aangevangen dan na het eindigen van de godsdienstoefeningen. Muziek mag niet te veel geraas maken en hij moet steeds te middernacht zijn geëindigd. Op zaterdag is het sluitingsuur van de inrichting half twee. Op doordeweekse dagen half een. De hoofdcommissaris kan verbieden bepaalde instrumenten te bespelen. Kelnerinnen worden niet toegestaan. De buitendeur moet gedurende de muziekuitvoeringen in geopende toestand zijn vastgezet. Bij die deur moet vanaf een uur voor zonsondergang tot het einde van de vermakelijkheden een elektrisch noodlicht branden. Aan te brengen feestversieringen dienen steeds brandvrij te zijn. De bevelen van de politie, te geven in het belang van orde, veiligheid en zedelijkheid, moeten direct worden opgevolgd.

Zondagsheiliging

Dat Lodewijk Duymaer van Twist niet alleen staat in een verbod op het dansen op zondag, wordt duidelijk uit de woorden van prof. dr. Josef Theodorus Beysens, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Hij laat in 1927 weten: “De katholieke opvatting der zondagsviering is boven alles zondagsheiliging. Hiermee is een continue danswoede onverenigbaar. In de bestaande omstandigheden schijnt mij dat verbod geheel in lijn te liggen met de katholieke opvattingen. De excessen kunnen onvoldoende worden tegengegaan en de daaraan verbonden gevaren evenmin. Het gaat juist om die excessen en gevaren. De dans zelf is een geoorloofde ontspanning”.
Felix Aegidius Hubertus van de Loo, professor in de moraaltheologie aan het grootseminarie Rijsenburg in Driebergen, waarschuwt voor wat er na het dansen gebeurt. “Dansen verleidt tot allesbehalve onschuldige napret. Door de verrichtingen op de dansvloer wordt het gemoed verhit, waardoor de prikkel tot het verbodene wordt gewekt. Veel kwaad wat niet in, maar buiten de danszaal wordt gepleegd, gebeurt niettemin als gevolg van de danszaal”.
In 1926 wijst een stevig rapport uit dat de zedenloosheid die bij het dansen voorkomt, niet moet worden overdreven. Burgemeester Patijn laat weten dat het schrijven, dat steunt op de ervaringen van een groot aantal rechercheurs en personen die met het toezicht zijn belast, hem gerust heeft gesteld. Het is reden om op 10 december 1926, tijdens de algemene beschouwingen van de begroting, te verklaren: “Ik geloof, dat ik niet zou handelen in de geest van onze wetgeving, wanneer ik als burgemeester van Den Haag, het dansen geheel zou verbieden. Dat doe ik niet”.

Opvoeding

Dat Lodewijk Duymaer van Twist tijdens zijn leven een conservatief beeld aanhangt, ligt omsloten in zijn opvoeding. Zo is zijn vader, Willem Lodewijk Franciscus, een bekende apotheker die aan het Spui 237 in Den Haag woonde, jarenlang diaken in de Nederlandse Hervormde Gemeente en vervolgens regent van de diaconiegestichten in ’s-Gravenhage. Hij overlijdt op 25 mei 1911 op 74-jarige leeftijd, terwijl hij op bezoek is bij zijn jongste zoon Alexander Johannes, arts in Leiden. Zijn drie kinderen hebben dan al afscheid moeten nemen van hun moeder, Maria Hendrika Hermanie. Zij overlijdt op 10 juli 1899 op 62-jarige leeftijd. Tijdens de begrafenis van Lodewijk, op 7 augustus 1961 op 95-jarige leeftijd, wordt hij geprezen om zijn trouw aan de christelijke beginselen als militair en politicus. Na zijn opleiding aan de HBS kiest hij voor een militaire loopbaan. Lodewijk gaat studeren in Kampen en verlaat de academie als officier. Door de jaren heen klimt hij op tot generaal-majoor. Deze titel krijgt hij in september 1926. In 1901 is hij vanwege zijn Tweede Kamerlidmaatschap voor de A.R. op non-actief gesteld. In 1935 is er de benoeming tot commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Wat volgt is Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Bovendien is hij drager van een onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier.
Duymaer van Twist heeft tot op zeer hoge leeftijd een actief leven. Zo neemt de politicus plaats in tal van commissies. Naast het lidmaatschap van de Haagse gemeenteraad en de Tweede Kamer is er de Zuiderzeeraad en de Legercommissie. Lodewijk is de oprichter en tevens de voorzitter van de Nationale Landstorm Commissie en in 1900 oprichter van de Nationaal Christelijke Officierenvereeniging. Hij blijft 30 jaar voorzitter. Duymaer van Twist is penningmeester van de Centrale Commissie van de A.R.-kiesvereeniging, president van het bestuur van de stichting Bloemendaal en hij heeft zitting in de Bond tegen het Vloeken. Duympie huist in de commissie voor het Gemeentelijk Gasbedrijf en het Gemeentelijk Electrisch Bedrijf van Den Haag en hij neemt plaats in de Commissie voor de Brandweer. Ook is Lodewijk tweede voorzitter van de Gereformeerde Bond in de hervormde kerk. Duymaer van Twist woont tot zijn overlijden op de Raamweg 7, een huis dat hij in oktober 1926 koopt voor 31.000 gulden (€ 14.067). Opmerkelijk genoeg is er tevens een schip met de naam Duymaer van Twist. Het strandt in 1922 in Oost-Indië.

Arbeider

Lodewijk benadrukt tijdens de vergadering van 30 mei 1927 dat er drie redenen zijn om het dansen op zondag te verbieden. In zijn visie is de zondag door God ingesteld om te heiligen. In de tweede plaats omdat ook hij voor de arbeider op die dag rust verlangt en omdat, volgens hem, op de zondag het danskwaad erger tiert dan op enige andere dag in de week. Michel Joëls (geboren op 24 november 1881), lid van de Vrijheidsbond en in het dagelijks leven koopman, waarschuwt voor de beperkingen

"Dansen zoals de Charlston zijn in de grond
perverse bewegingen". Tekening: Hans Piët
die Duymaer van Twist wil invoeren. “Met het stopzetten van dansen op zondag wordt het nu goede politionele toezicht tegengewerkt en wordt de oprichting van clandestiene gelegenheden, waar de mogelijkheid van excessen groter is, in de hand gewerkt. Een andere schadelijke factor is, dat de ontwikkeling van Den Haag als internationaal centrum in gevaar wordt gebracht. Belangrijk is vertrouwen te hebben in de natuurlijke, gezonde krachten die in onze burgerij werken”.
Elias Viskoper (geboren op 12 oktober 1884), lid van de Amusementspartij en in het dagelijks leven eerst boek- en steendrukker, zoals zijn vader Simon, en later eigenaar van bioscooptheater Apollo, haakt daarop in. “Dat niet het dansen als zodanig ter discussie staat, doch alleen het dansen op zondag, geeft feitelijk aan dat dansen onder het gepaste amusement valt. En terecht. Het behoort tot de alleroudste vermaken. Dat de geest des tijds een verandering heeft gebracht in de wijze van dansen is een historisch verschijnsel. Over honderd jaar is dat niet anders. Dat iemand niet wil dansen op zondag is zijn goed recht. Daar kan niemand iets op tegen hebben. Dat er nu gestreden wordt het op die dag te verbieden, is een groot onrecht. Zelfs nog meer. Het is aanmatigend en ongepast. Denken de aanhangers van het plan het Haagse publiek religieuzer te maken door ze die gelegenheid te ontnemen? Moet ook dat weer clandestien en zonder toezicht van de overheid geschieden! Begrijpen ze niet, dat het gedeelte van de burgerij dat slechts de zondag voor ontspanning beschikbaar heeft, verlangt om op die dag net zo goed verstrooiing in het openbaar te vinden als degenen die deze op alle andere dagen van de week steeds en overal kunnen vinden. Ik wil graag de woorden van staatsman De Savornin Lohman citeren: ‘nooit kan men door wet of verordening ook maar één zedelijk mens maken’. Mag de meerderheid der burgerij een andere levensopvatting worden opgedrongen omdat een minderheid er aanstoot aan neemt? Wij leven niet meer in de zeventiende eeuw onder dwang van een staatskerk. Geloof noch levensopvatting kunnen iemand door overheidsdwang worden opgelegd”.
Duymaer van Twist benadrukt nogmaals dat de moderne dansen in combinatie met de jazzmuziek ‘van een gruwelijke wansmaak en onnoembare gemeenheid zijn’. “Het moet maar eens ronduit worden gezegd: moderne dansen als de Foxtrot, Boston, One Step - Two Step en diverse Charlestons zijn in de grond perverse bewegingen. Al dat heen en weer schuiven, knikken, bibberen, draaien, knoeien en wringen gaat naar een verboden daad toe. Het is waanzin op te merken dat het bij deze heimelijk wellustige, geraffineerde en perverse sensuele dansbewegingen gaat om fatsoenlijk dansen. Zo kun je ze onmogelijk noemen. Verbieden ligt dus voor de hand. De gemeentelijke overheid heeft als dienaresse Gods de roeping of de taak om het kwaad tegen te gaan en te bestrijden”.

Vreemdelingenbezoek

Jan Karel Willem Frederik van Bommel (geboren op 17 december 1866), in de gemeenteraad aanwezig voor de Vrijheidsbond en in het dagelijks leven winkelier in herenmode-artikelen, benadrukt dat Den Haag geen provincieplaatsje van de zoveelste rang is. “Het is een gemeente die, met de badplaats Scheveningen, het voor een groot deel moet hebben van de trek van vreemdelingen, die in een omgeving, die hun van alles heeft te bieden, hun geld willen verteren. Het is dan ook verstandig dat het College van Burgemeester en Wethouders en de Commissie voor de Strafverordeningen tegen de beperking van de burgemeester zijn bij het verlenen van vergunningen voor het dansen in openbare gelegenheden op zondag. Het pleit niet voor de tegenstanders dat ze, om hun gelijk te krijgen, steeds weer die antieke Zondagswet voor de dag halen. Wordt er werkelijk gedacht zo het gelijk te bereiken? Het zal niet lukken de zondagsheiliging dwingend voor te schrijven. Het dansen op zondag geschiedt binnenshuis, weliswaar in openbare gelegenheden, maar die kunnen worden gemeden. Er is hier geen sprake van verstoring van godsdienstplechtigheden, noch van het in het openbaar aanstoot geven. Den Haag is, met zijn badplaats Scheveningen en straks Kijkduin, een gemeente die het van vreemdelingenbezoek op de zondagen moet hebben en dan dient er verscheidenheid van ontspanning en vermaak te worden geboden. En vergeet niet dat voor zeer veel Hagenaars de zondag de enige aangegeven dag voor ontspanning is. Het is niet zo vreemd dat verenigingen als Horecaf, de Vereeniging Nederlandsche Hotel- en Restaurant-Industrie afdeling ’s-Gravenhage en de Exploitatiemaatschappij Scheveningen waarschuwen tegen de verbodsbepaling. Zij die op zondag willen dansen moeten daartoe de gelegenheid kunnen vinden als anderen daardoor niet worden gehinderd”.
Geerdina Wilhelmina Bleumink-Louman (geboren op 1 april 1877), de S.D.A.P. vertegenwoordigend: “De heer Duymaer van Twist is tegen het verderfelijke dansen en dat is nu de man die onze kinderen de oorlog leert. Is het niet ergerlijk dat een man die onze kinderen leert om anderen dood te schieten, hier zulke woorden durft te spreken”.
Het weerhoudt Lodewijk er niet van op 6 december 1927 het over een andere boeg te gooien en te pleiten voor een algeheel verbod op alcoholische dranken in die openbare dansgelegenheden. De motie wordt medeondertekend door Isaac van der Loo (geboren op 25 maart 1883) timmerman en lid van de A.R. en groothandelaar in aardappelen Machiel van Steenbergen (geboren op 1 april 1869) tevens lid van de Anti-Revolutionairen. Een dag later, op 7 december, legt Duymaer van Twist nog eens uit dat bij het dansen juist door het gebruik van alcoholhoudende dranken de buitensporigheden vermeerderen en het gevaar groter wordt. “De bedoeling van deze motie is de rijpere jeugd voor excessen die niet oorbaar zijn, te bewaren”.

Bekering

Voor Louis Leonardus Hendrikus de Visser (geboren op 21 mei 1878), gemeenteraadslid voor de Communistische Partij, lid van de Tweede Kamer en van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, is het reden een dag later te melden dat Duymaer van Twist blijkbaar voor bekering vatbaar is. “Hij heeft jaren gestreden voor een dansverbod in Den Haag. Nadat wij daar uitvoerig over hebben gedebatteerd, waarbij het geachte lid zijn opvattingen niet verwezenlijkt kon zien, heeft hij een ander standpunt ingenomen. Hij meent het dansverbod te moeten bestendigen door het verbieden van sterke drank in de dansgelegenheden. Hierdoor zal het dansen, naar de opvattingen van Duymaer van Twist, kuiser worden. De laatste keer dat hij dansen op zondag wilde verbieden, heb ik de vraag gesteld: ‘als dansen principieel onzedelijk is, is het dat dan niet op andere dagen van de week?’ Hij vindt het dansen op zondag blijkbaar niet meer onzedelijk als het gebeurt op limonade. Ik moet zeggen, bij al dat geschipper en gedraai is de Charelston kinderspel. Dit politieke dansspel kan mij allerminst bekoren. Het is heel verstandig als dit voorstel van Duymaer van Twist in de papiermand verdwijnt”.
Voorzitter Patijn neemt het woord: “Degenen die menen, zoals de heer Duymaer van Twist beweert, dat drank meestal aanleiding geeft tot uitspattingen, wil ik de geruststelling meegeven, dat er tegenwoordig vanwege de politie een vrij scherp toezicht is op de dansgelegenheden. Wanneer uitspattingen voorkomen kan daartegen reeds worden opgetreden. Daarvoor is geen drankverbod nodig”.
De motie wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 11 stemmen verworpen. Met ook deze laatste afwijzing komt er definitief een einde aan de discussies in de gemeenteraad rond het dansen op zondag.

© Haags Nieuwsbureau 2025