vrijdag 21 augustus 2020

Schietinrichting


Een schietinrichting
in de achtertuin

door Hans Piët

Den Haag - Dat de Haagse samenleving er in 1902 anders uitziet, wordt op een fraaie manier geïllustreerd met de aanvraag, die in Scheveningen wordt gedaan voor de aanleg van een schietinrichting in de achtertuin. Zou hij nu bij de Haagse gemeente worden ingediend, dan werd hij onmiddellijk terzijde geschoven. De geschiedenis leert, dat diezelfde ambtenaren aan het begin van de vorige eeuw ook niet stonden te juichen, maar de vergunning werd, ondanks bezwaren van vooral de buren, toch verstrekt.

Nu is het wel zo, dat er niet al te veel mensen met plannen in die richting hebben rondgelopen. Wie de Haagse archieven doorspit, leert dat het beperkt is gebleven tot twee aanvragen. De eerste is van de commanditaire vennootschap Weduwe J. C. Wolff en co. Haar bedoeling is een schietinrichting op te richten in de Papestraat 32, maar krijgt daarvoor van burgemeester en wethouders van Den Haag geen toestemming. Later dat jaar, in december 1902, wordt bij de Raad van State, de afdeling voor Geschillen van Bestuur, een nieuwe poging ondernomen, maar ook die mislukt. Het andere verzoek, ingebracht door de op 21 februari 1874 in Rotterdam geboren Abraham van Hoboken van Hoedekenskerke, wordt wel toegestaan. Behalve een beter plan kan hij zich zo’n baan niet alleen financieel gemakkelijk veroorloven, hij heeft er ook alle ruimte voor. Sterker nog, om zijn buren in eventuele protesten voor te zijn, koopt hij, voordat zijn architect Frederik Arnold Koch het plan op 23 oktober 1902 indient, al het nog niet bebouwde terrein rond zijn villa Pepita aan de Scheveningseweg 51 (AK498). Hij woont daar met zijn vrouw Charlotte Emilie Horstmann en zijn twee dochters Theodora Emilie en Jacoba. Op 1 april van dat jaar betaalt hij f 38.420,50 (17.434 euro) aan Caesar Voûte en Jan Daniel Adrianuszoon Ruijs voor het naast zijn domein gelegen AK499 en AK500. Een maand later koopt Abraham van Adriaan Eliza Herman Goekoop het schuin achter zijn pand, aan de Johan van Oldenbarneveldlaan gelegen AK599 voor f 24.216 (10.989).
Dat Van Hoboken van Hoedekenskerke kiest voor zo'n schietinrichting binnen loopafstand, heeft met twee zaken te maken: zijn
Van Hoboken van Hoedekenskerke tijdens zijn zestigste verjaardag.
 Hij heeft zojuist een auto als cadeau gekregen.             Foto: archief
voorliefde voor paarden en voor het jagen. Als secre-taris-penningmeester van de Zuidhollandsche Jacht-vereeniging kan hij beiden jarenlang combineren. En hij doet dat tot groot genoegen van de leden. Zo wordt Abraham, die ook eigenaar is van landgoed Baarland in Zeeland, een terrein dat hij veelal als jachtgebied gebruikt, geprezen om zijn soepele geest. Hij weet
steeds nieuwe aantrekkelijk-heden te bedenken, waar-door de belangstelling voor de ruitersport in de eerste helft van de vorige eeuw snel toeneemt. De druk bezochte wedstrijden in Meijendel, maar bijvoorbeeld ook op landgoed Voorlinden in Wassenaar zijn sprekende voorbeelden. Ze worden afgewisseld met jachtritten in bijvoorbeeld de Westduinen. Probleem is wel, dat er in de loop der jaren steeds vaker naar nieuwe terreinen moet worden gezocht omdat een groeiend aantal duinen met prikkeldraad wordt afgezet. Van Hoboken brengt in 1928 dan ook een woord van dank aan alle grondeigenaren die de Z. H. J. V. in de gelegenheid stellen de jachten over hun terrein te laten rijden. “Zonder hun medewerking zouden die ritten in Den Haag absoluut onmogelijk zijn”.
 
Goede ruiter
 
De liefde voor paarden krijgt Abraham mee van zijn vader Edmund van Hoboken van Rhoon Pendrecht en Baarland. Hij leert al vroeg met de dieren omgaan en staat als twaalfjarige reeds bekend als een goede ruiter. Zijn eerste koers rijdt hij in 1891 in Breda. Dat is nog geen jaar nadat de familie (met zijn moeder Jacoba van Stolk en zijn 2 jaar oudere broer Anthony) naar villa Olanda in Scheveningen is verhuisd. Zijn vader is in de kustplaats een renstal begonnen. Niet veel later doet hij ook mee aan wedstrijden in het buitenland zoals in Düsseldorf en Keulen. Echt lang plezier heeft zijn vader niet van de investering. Edmund wint in juli 1892 weliswaar de veelzeggende ‘Koninginnenprijs’, maar overlijdt op 9 februari 1894 op 47-jarige leeftijd.
Abraham besluit het werk van zijn vader voort te zetten met paarden met namen als Billiton, Golden Fruit, Bathing Woman, Lonely Isle en Sea Voyage. In de loop der tijd, wanneer er sprake is van een groeiend Haags succes op concoursen, neemt hij de volbloedfokkerij van baron Van Brienen, die op Clingendaal woonde, over en begint hij een stoeterij in Rijswijk.
Ondertussen komen er allerlei func-
Met deze tekening probeert de gepensioneerd kapitein Frans
van Giessen aan te tonen hoe fout het met de schietinrichting
kan aflopen.                                                 Tekening: archief 
ties zijn kant op. Zo wordt hij in 1902 benoemd tot gedelegeerd commissaris van de Vereeniging tot Bevordering der Paardenfokkerij in Nederland. In maart 1905 wacht het bestuur van het die maand opgericht overkoepelend comité van concours hippiques. De bedoeling is om tot een betere coördinatie te komen. Niet veel later dat jaar is er een commis-sariaat bij de Nederlandsche Alge-meene Rijtuig Maatschappij De Urbaine. Vijf jaar later gaat Van Hoboken mee als chef d'équipe met officieren naar een Internationaal concours hippique in New York. In april 1910 is er het ren-comité voor de renbaan Duindigt. Hij mag als secretaris de functies van penning-meester en baancommissaris bekleden. Als er in januari 1921 door de ANWB een Commissie voor het Ruitertoerisme wordt ingesteld, vraagt de organisatie Van Hoboken als bestuurslid. In die hoedanigheid houdt hij in oktober 1932 nog een vurig betoog voor de aanleg van ruiterpaden. “Door het asfalteren van vele straten is het rijden, terwijl de ruitersport hier ter stede gestadig toeneemt, niet van gevaar ontbloot”.
Een bijzondere prestatie volgt in maart 1938 wanneer hij het voor elkaar krijgt om het hippische sportfeest een speciale glans te geven. Hij bereikt dat door de eerste overdekte show in Nederland te organiseren. Deze vormt tevens de opening van de rij officiële concoursen van het seizoen. Beschreven als de expert op concoursgebied kost het Abraham weinig moeite de ijsbaan van de Houtrusthallen daarvoor ingericht te krijgen. Het wordt een driedaags festijn, gehouden op 8, 9 en 10 april, waarbij ook de Koninklijke familie haar gezicht laat zien.
 
Haagse Bereden Politie
 
Dat de verschillende verenigingen op paardensportgebied hem waarderen, blijkt misschien het duidelijkst tijdens de viering van zijn vijfenzeventigste verjaardag. Was hem tijdens zijn zestigste geboortedag een auto aangeboden tijdens de viering in Meijendel, dit keer is er een jachtrit georganiseerd. Na die route wacht er in de namiddag op de Scheveningseweg hoek Stadhouderslaan een ere-escorte. Hij wordt met zijn oude met vier paarden bespannen mailcoach via de Scheveningseweg, Frankenslag, Johan van Oldenbarneveldlaan en Doornstraat naar de Boulevard gereden. De escorte die hem begeleidt, bestaat uit burgerruiters en leden van de Haagse Bereden Politie. Nabij hotel Rauch (dat was gelegen op de hoek van de Keizerstraat) wacht een muziekcorps van de Haagse politie en volgt de stoet zijn weg naar het Kurhaus, waar de officiële huldiging plaatsvindt.
Dat Abraham van Hoboken van Hoedekenskerke een druk leven leidt, blijkt niet alleen uit zijn verdiensten voor de ruitersport. Hij bekleedt diverse andere functies. Om er enkele te noemen: in 1901                                                                                                             is hij betrokken bij de oprichting van
Plattegrond van de situatie aan de Scheveningseweg in 1902.
                                                                   Tekening: archief
 de Nationale Bank. In 1903 is hij   van de partij bij het ontstaan van de   Maatschappij tot Exploitatie van   Onroerende Goederen Houtrust. Hij   heeft een aandeel in het ontstaan van
 de Nederlandsche Automobielclub   waarvan hij in 1905 penningmeester   wordt. En dan is er nog zijn taak als   commissaris bij de Standaard   Hypotheekbank en in 1923 een   functie als lid van de Raad van   Beheer van Exploitatiemaatschappij   Scheveningen. Met zijn huwelijk   loopt het minder goed af. De   echtscheiding van Jacoba van Stolk   wordt uitgesproken op 13 juni 1924.   Net twee maanden later, op 26   augustus 1924, trouwt hij met   Auguste Hedwig Daphne Roderwald
 (een niet onverdienstelijk ruiter).   Het leeftijd verschil is fors. Hij is   vijftig jaar, zij 23.
Die perikelen spelen nog niet als hij zijn plan voor een schietinrichting in de achtertuin aanlevert. Het gaat om een goed uitgewerkt idee waarbij veiligheid voorop staat. Architect Koch (1864-1943), die op de Kanaalweg 19 woont, heeft een schietbaan ontworpen van 32 meter lengte en een breedte van 4 meter en 60 centimeter. De baan wordt volgens zijn plannen aan beide zijden afgesloten door een schutting. Deze is aan de ene zijde twee meter hoog. Aan de andere zijde loopt hij langzaam op. Aan het einde van de baan, waar zich een heuvel van drie meter bevindt, is de schutting zes meter hoog.

Werktekening van de schietinrichting zoals hij wordt aangeleverd door architect Frederik Koch.
                                                                                                                           Tekening: archief

De mogelijkheid bezwaarschriften in te dienen, wordt op 18 november 1902 benut. De eerste is van de gepensioneerd kapitein Frans van Giessen en consorten, eigenaar van de Scheveningseweg 49 (AK497), bewoond door de familie Klein en nummer 47 (AK496), gehuurd door de familie Laurillard. De tweede komt van de burgerlijke maatschappij ter bebouwing van gronden aan de Johan van Oldenbarneveldlaan genaamd: De Combinatie B. v. D. B. (sectie AK597). Van Giessen beschrijft in zijn brief hoe onveilig de baan is, deels omdat hij komt te liggen langs de grensscheiding van perceel AK598 en (gezien vanaf de Scheveningseweg) achter sectie AK497. Volgens hem is de heuvel niet genoeg om de kogels op te vangen. Het liefst ziet hij de hele baan ommuurd ter dikte van één steen. De bovenzijde zou overdekt moeten worden met ijzeren plaat van minimaal 2 centimeter. “Daar is nu geen sprake van. De dikte der houten planken is in het plan niet weergegeven terwijl zes centimeter nog niet eens voldoende is om een revolverschot tegen te houden. Volgens militairen voorschriften is een dikte van zo’n vier meter nodig. Nu zijn de gronden in de onmiddellijke nabijheid tot zo’n 450 meter achter de kogelvanger onveilig terrein. In de tuin van villa Caroline, die door de heer Emil August Klein wordt bewoond, bevindt zich in de hoek, grenzend aan de percelen AK498 en AK598 een hoogte welke dient als standplaats voor een koepel. Door de plaatsing van de schietinrichting lopen bezoekers van het prieel gevaar. Niet door de kogels die de schijf treffen, maar door de kogels die hun doel missen en over de kogelvanger heen vliegen. Zo wordt zelfs de Scheveningsche Weg onveilig, hoe bekwaam de schutters ook zijn. Het zou kunnen betekenen dat bewoners de panden verlaten omdat ze zich niet veilig meer voelen en de percelen onverhuurbaar worden. Hierdoor wordt de eigenaren groot nadeel berokkend”.

Te lage schutting

Niet veel later is er een bijeenkomst met de Haagse wethouder mr. Jean Gustave Stanislas, oud minister van Waterstaat, waarbij Van Giessen (hij overlijdt in juni 1908) nogmaals de bezwaren van alle omwonenden laat horen. De meegekomen Emil Klein legt daarbij nogmaals de nadruk op de te lage schutting. Om de situatie duidelijk te maken, heeft hij foto’s meegebracht. “Mijn koepel ligt op een hoogte van zes meter en zal dus boven die schietbaan uitsteken”.
Wat hem zorgen baart, is dat de schietschijf wordt geplaatst op een afstand van vijf meter van zijn koepel. “U moet niet vergeten, dat er zich in de zomermaanden dikwijls een groot gezelschap bevindt. Deze mensen zijn, net als in het hele omliggende terrein, absoluut onbeschermd tegen de kogels. Wat het nog erger maakt, is dat we geen idee hebben waarmee wordt geschoten. Iedereen weet, dat een revolverschot zeer gevaarlijk is”.
Frederik Koch vertelt, dat er gebruik zal worden gemaakt van Flobertgeweren en dat, wanneer ze hun doel niet treffen, ze terecht komen in de ramen van de villa van Hoboken. Hij legt uit dat de baan twee meter wordt uitgegraven en dat hij zal worden omgeven door een aarde wal die aan het begin twee meter en aan het einde zes meter hoog zal zijn. De schietinrichting wordt achteraan overdekt. Boven-dien worden er dwars op de baan schuttingen met poortjes geplaatst zoals bij militaire schietinrich-tingen, ten einde de juiste richting van het schot aan te geven. Om elke vorm van gevaar te voorkomen, doet hij de suggestie aan de zijde van de koepel van de heer Klein een hoge schutting te plaatsen.

De koepel in de tuin van villa Caroline. Emil Klein: "In de zomermaanden bevindt zich dikwijls een gezelschap in het prieel. Deze mensen zijn absoluut onbeschermd tegen de kogels".      Foto: archief

Van Giessen is niet tevreden. Volgens hem blijft er gevaar bestaan wanneer er bijvoorbeeld op een zomeravond schietoefeningen worden gehouden. “Als het gezelschap dan net een diner achter de rug heeft en in een vrolijke stemming verkeert, zal de richting van het schot niet altijd even juist zijn”.
 
Hinderwet

Het door de heer Van Giessen ingebrachte argument alsnog gebruik te zullen maken van de Hinderwet, wordt van tafel geveegd. Er staat namelijk vast dat op tweehonderd meter van de plaats waar de inrichting zal worden opgericht geen gebouwen of lokalen zijn te vinden als bedoeld in artikel 5 alinea 3 van die Hinderwet.
Op 2 december 1902 buigen de commandant van de brandweer en de inspecteur van de Bouwpolitie zich over de aanvraag. Zij komen met een aantal voorwaarden. Zo moet de inrichting zijn voltooid vóór 1 juni 1903. Hij moet vanaf het begin, zijde Johan van Oldenbarneveldlaan, waterpas worden aangelegd. De op het terrein aanwezige heuvel moet als kogelvanger worden gebruikt. De baan mag niet langer worden dan dertig meter. Ook moet hij aan weerszijde worden voorzien van dubbele schuttingen van vier meter hoog. De tussenliggende afstand van 10 centimeter moet worden opgevuld met zand. Het groene licht voor de aanleg wordt gegeven op 12/15 december 1902. Wel stelt de gemeenteraad nog vast dat de schutting moet aansluiten aan de kogelvanger. Aan de voorzijde moeten ze tenminste twee meter voor de eerste dwars geplaatste schutting beginnen. De vier exemplaren van elk vier meter moeten op gepaste afstand van elkaar worden neergezet. In die dwars geplaatste schuttingen moet in het midden een schietpoort worden opengelaten van een meter breed en twee meter hoog. En er mag slechts geschoten worden met Flobertbuksen van ten hoogste 15 meter dracht. Dat het plan niet door iedereen met veel genoegen wordt ontvangen, blijkt na de stemming. Burgemeester baron van Harinxma thoe Slooten en wethouder Mouton laten weten zich niet met dit besluit te kunnen verenigen. Hun inbreng is echter niet groot genoeg om de uitvoering te stoppen.

© Haags Nieuws Bureau 2020



donderdag 14 mei 2020

Valkenbosplein


HET MEEST BESPROKEN PLEIN VAN NEDERLAND

Annie M.G. Schmidt kiest
bewust voor Valkenbosplein

door Hans Piët

DEN HAAG – Dat Annie Maria Geertruida Schmidt in haar door Conny Stuart gezongen liedje ‘Wat voor weer zou het zijn in Den Haag’ uit 1966 verwijst naar het Valkenbosplein, is een bewuste keuze. De schrijfster woont er in studiejaar 1930/31, tijdens haar al snel afgebroken notarisopleiding, enige tijd op kamers bij de familie Hartman op nummer 21. Het riante pand, dat grenst aan het begin van de Valkenboslaan, wordt bewoond door Gerardus Martinus Hartman en zijn vrouw Helena Christina Johanna Gostelie. Zij worden in het liedje vernoemd met de zinsnede ‘zou het pension er nog zijn, op het Valkenbosplein, met die mensen uit 1902’. Gerard wordt namelijk in dat jaar geboren, zijn vrouw in 1905.
Dat Annie er terecht kan, is te danken aan haar acht jaar oudere broer Wim. Tijdens zijn notariaatopleiding in de Residentie is hij bevriend geraakt met medestudent Franciscus Jacobus Rudolf Gostelie. Doordat hij regelmatig bij de van oorsprong Brabantse familie over de vloer komt, weet hij dat Helena, de jongere zus van Frans, is getrouwd met bouwkundige Gerard Hartman. Het echtpaar is op 26 maart 1929, acht dagen na de huwelijksvoltrekking in ’s Hertogenbosch, in het
Ingekleurde bouwtekening van het herenhuis, waarin Annie M.G. Schmidt verblijft
 tijdens haar studie. Het ligt op het Valkenbosplein, aan het einde van de Valkenbos-
 laan. De originele  tekening is niet  meer  aanwezig  in  het Haags Gemeentearchief.
                                                                                                      Tekening: Hans Piët

herenhuis gaan wonen. Zo blijft het in de familie. Het pand werd in januari 1905 door aannemer en bouwkundige Rins Cornelis Hartman, de in Benschop geboren vader van Gerard, neergezet. De woning, waarin tevens het kantoor is gevestigd van Rins' bedrijven Het Klaverblad (samen met zijn broers Dirk en Jacob) en de Zuid-Hollandse Bouwgrond Maatschappij, maakt onderdeel uit van acht panden naar een ontwerp van de in Arnhem geboren architect Willem Gerardus Eberson. De ouders kiezen voor de Alexander Gogelweg 6. Dat gebeurt vooral op aandringen van Geerdina Sophia Batenburg, de stiefmoeder van Gerard. Ze wil een wat rustiger bestaan. Haar man is namelijk, vanaf het begin, zeer betrokken bij de ontwikkeling van het plein en het daaraan grenzende Valkenbos. De eerste plannen voor dit stadsdeel worden in oktober 1851 gepresenteerd. Zo ontwikkelt hij er, met zijn maatschappijen, menige bouwactiviteit, maar moet tegelijkertijd met lede ogen toezien hoe de gemeenteraad niet altijd de meest handige beslissingen neemt. En dat levert heftige discussies op. Zo staat Rins in april 1914 vooraan om er voor te zorgen dat de klinkerbestrating van het plein wordt veranderd in een plantsoen. Daarvoor wordt de voorwaardelijke vergunning met bloemist Krul, tot grote opluchting van de omwonenden, die het groen geverfde bloemenstalletje verafschuwen, door de gemeente ingetrokken.
Als de vraag komt of Gerard en Helena onderdak willen bieden aan Annie stemmen ze direct toe. Het grote huis biedt meer dan genoeg ruimte. Bovendien zien ze de aanwezigheid van zo'n huisgenoot als een gezellig intermezzo tot eigen kinderen zich aandienen. Dat gebeurt op 3 augustus 1931 met hun eerste zoon Rins Jan. Er zullen er nog twee volgen: Gerardina Martinus (op 17 juli 1934) en Petronella Helena (op 22 mei 1936). Heel lang blijft Annie er niet wonen. Dat komt omdat ze helemaal niets ziet in de haar min of meer opgedrongen notarisstudie. Ze verhuist al snel als au pair naar Hannover. Gerard en Helena moeten na enige tijd vaststellen, dat het huis op het Valkenbosplein toch echt te groot is. Ze vertrekken eind mei 1936 naar de Daal en Bergselaan 64.
Hartman is niet de eerste die op het plein kost en inwoning biedt. Die eer valt te beurt aan de familie Tammenga. De uit Leeuwarden afkomstige Gerrit, fabrikant in vleeswaren, die op 26 juni 1902 is getrouwd met Meiltje Kamminga, betrekt in december 1913 Valkenbosplein 5 (huur: 600 gulden per jaar). Het pand, onderdeel van een serie van zes winkels met bovenhuizen, is enkele maanden eerder door bouwkundige Hendrik Rutgers neergezet. Het pension, onderdeel van 289 officieel geregistreerde Haagse kost- en inwoninghuizen, wordt bestierd door zijn vrouw. Gerrit werkt als slager in de vleeshouwerij van Gerard Blonk aan het Valkenbosplein 3. Hij dankt die baan deels aan het feit, dat hij is gehuwd. Zo vermeldde Blonks advertentie: ‘Gevraagd: een bekwame slagersknecht, liefst getrouwd’. Een paar jaar na de komst naar Den Haag strandt het huwelijk. Gerrit vertrekt naar Miami in Florida om als fabrikant van vleeswaren goede zaken te doen. Meiltje, die achter blijft met drie dochters (Lea Hendrika – 1902, Durkje Meino – 1904 en Harmke – 1905)  vindt als pensionhoudster in 1922 nieuw (kortstondig) geluk bij Johannes Crijnen (boekhouder). Het paar gaat op 30 januari 1929 officieel uit elkaar. Het leeftijdsverschil van 16 jaar blijkt een struikelblok.

Tentoonstelling

De ligging van het herenhuis van Hartman verraadt dat Annie M.G. Schmidt ruim zicht had op het plein, dat burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage, door de jaren heen, een record aantal uren vergaderen kostte, voordat de ‘definitieve’ vormgeving een feit was. Het plein, dat bij
Het eerste schetsontwerp van Valkenbosch-
  plein 21 met op de eerste etage een lang-      
werpig balkon.               Tekening: Hans Piët

raadsbesluit van 25 juli 1904 zijn naam krijgt, is zo lang zo'n zooitje, dat de bewoners, wiens klachten niet worden gehoord door de gemeente, in juni 1914 besluiten een commissie op te richten. Doel is om in dat najaar met een kleine tentoonstelling vol fotografieën en tekeningen te herdenken dat het Valkenbosplein tien jaar overhoop ligt. Daarbij moet door middel van statistieken duidelijk worden welke verliezen winkeliers, zoals banketbakker P. Nieuwerkerk (nr.1), slagerij G. Blonk (nr. 3), delicatessen-winkelier H.G.J.M. Liesker (nr. 11d), sigarettenhandel J.N. Herman (nr.12) en horlogemaker en opticien C.A. van Monsjou (nr.15) hebben geleden. De commissie heeft het plan de wethouder van openbare werken, mr. Drooglever Fortuyn, uit te nodigen het erelidmaatschap te aanvaarden. Die expositie is er nooit gekomen. Wel schudden de berichten hierover, die in zo'n beetje alle landelijke en regionale dagbladen terecht komen, de gemeenteraad wakker.
Dat een definitieve vormgeving van het plein uiteindelijk bijna 25 jaar op zich laat wachten, heeft verschillende oorzaken. Grootste ‘boosdoeners’ zijn, in eerste instantie, stedenbouwkundige Hendrik Petrus Berlage, volgens verschillende Haagse raadsleden uit die tijd ‘de man aan wie Den Haag zijn toekomst heeft toevertrouwd’, en architect Johannes Gerardus Vos. Eerstgenoemde ontwerpt aan het begin van de twintigste eeuw verschillende stratenplannen voor Den Haag. De eerste is voor Valkenbosch waarmee hij veel lof oogst. Nadat deze (fantasievolle) indeling op 25 januari 1904, met enige gretigheid, door de gemeenteraad is goedgekeurd en even later ook de plannen voor wat de bomenbuurt moet worden, klaarliggen, ontstaat bij Berlage het idee een Ceintuurbaan te ontwerpen. Wat is er efficiënter dan, met het toenemend (auto)verkeer, een rondweg aan te leggen die de buitenwijken van de stad verbindt met het centrum. Het gemeentebestuur is enthousiast. "Een mooiere verbinding tussen twee gedeelten der gemeente is niet te bedenken", meent het liberale raadslid Samuel Vas Dias.
Gevolg is, dat het oude plan moet worden aangepast. Berlage presenteert het in maart 1908. Wat hij voor deze Ceintuurbaan heeft voorzien is een 27 meter brede straat. In zijn idee loopt deze weg in noordelijke richting via de Fahrenheitstraat met een flauwe bocht naar een nieuw te ontwerpen brug over het Afvoerkanaal. Op die manier ontstaat er een verbinding met het Stadhoudersplein, de Stadhouderslaan en het stratenplan Zandoord (Het Statenkwartier). In zuidelijke richting moet de weg lopen van de Fahrenheitstraat, die tussen de Laan van Meerdervoort en de Valkenboslaan aan de westzijde moet worden verbreed, tot de Cartesiusstraat. Daar moet de Ceintuurbaan hoekig worden omgebogen om vervolgens middels een brug over de Loosduinsche Vaart verder zuidwaarts te worden geleid.
De begeleidende Commissie van Fabricage blijkt nogal wat bezwaren te hebben. Behalve dat ze vindt, dat je een vier jaar eerder goedgekeurd plan niet zomaar opzij kunt schuiven, zijn het vooral financiële motieven die spelen. De drie raadsleden in die commissie roepen in koor, dat niet is te voorzien wat de financiële gevolgen zullen zijn en of die extra uitgaven wel rechtvaardig genoemd mogen worden. Zo staat bijvoorbeeld vast dat het gewijzigde plan 400 m2 meer straatoppervlak bevat en dat het stratenplan op de terreinen van maatschappij Houtrust ingrijpend moet worden aangepast. Er is uitgerekend dat de kosten wel eens zouden kunnen oplopen tot 190.000 gulden (€ 86.218).

Moeilijkste weg

Waar veel problemen hadden kunnen worden vermeden, ook omdat de Zuid-Hollandsche Bouwgrondmaatschappij, eigenaar van grote stukken te ontwikkelen weiland, bij hoge uitzondering en onder bepaalde voorwaarden wil meewerken en de Vogelwijk nog bestaat uit ongerept duinzand, kiest de gemeenteraad - niet voor het eerst - voor de moeilijkste weg. Berlage laat even later, in zijn bijgestelde plan, de Valkenboslaan en daarmee de Ceintuurbaan doorlopen tot aan het (grotendeels nog in ontwikkeling zijnde) Valkenbosplein. In zijn visie kruist de baan daar de Laan van Meerdervoort, loopt verder over wat nu de Ieplaan is en komt met een flauwe bocht alsnog bij die nieuwe brug en de Stadhouderslaan terecht.
En dan beginnen de problemen. De grond aan de kant van Valkenbos (een deel van het voormalige landgoed Valkenbosch) die nodig zou zijn voor een rechte oversteek van de Ceintuurbaan, is al bebouwd. Timmerman en bouwondernemer Gerrit de Boer heeft op 25 september 1902, de tijd dat het weiland nog aan Loosduinen toebehoorde voor 12.450 gulden
(€ 5649) vijf kavels gekocht van de NV Het Valkenbosch. Het stuk grond aan de kant van de latere Valkenboslaan (kadasternummer AM 146) verkoopt hij, na een aantal maanden, aan de directeur van die naamloze vennootschap,
Plattegrond  van  de  plaats  waar
Gerrit de Boer als eerste  zijn hui-
zen optrok.        Tekening archief

Nicolaas Johannes Boon. Op de andere kavels zet hij, zoals contractueel is vastgelegd, vier herenhuizen neer. Die bouw heeft heel wat voeten in de aarde. Zo leert de geschiedenis, dat De Boer op 23 maart 1903, zijn eerste tekeningen inlevert. Ze worden door de Bouwpolitie afgewezen. Een belangrijke reden hiervoor is niet terug te vinden in ondeugdelijke schetsontwerpen. De gemeenteraad grijpt terug op een raadsbesluit van 21 april 1891. Daarin staat dat er in Den Haag alleen huizen mogen worden neergezet aan door de gemeenteraad aangewezen openbare straat. 'Overwegend dat de bedoelde bouw niet is ontworpen aan een straat aangelegd ter plaatsen en het stratenplan nog niet is goedgekeurd, wordt u verzoek afgewezen', staat er in een schrijven van 3 april te lezen. Op 13 mei van dat jaar doet hij een nieuwe poging. De Boer meent dat zijn huizen wel degelijk aan een straat liggen namelijk 'de verlengde Laan van Meerdervoort' en aan de diagonale straat aldaar. Op 2 juni meldt de Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen 'geen termen  te hebben gevonden om op het besluit van april terug te komen'.
Vreemd daarbij is, dat hij eerder wel toestemming heeft gekregen om zijn woningen op het gemeenteriool aan te sluiten. Ook mag de bouwkundige gebruik maken van de Duinwaterleiding. Zolang hij de aanleg van de buizen en leidingen zelf betaalt. Dat goedkeuring voor de bouw ontbreekt, komt, zo is er in de brieven van 4 en 23 maart 1903 te lezen, 'omdat de (bij Berlage in schetsontwerp zijnde, onbenoemde) straten (aangeduid als liggend 'ten westen van de Beeklaan') nog niet in eigendom zijn gegeven aan de gemeente'.
De oorspronkelijk uit Munnekeburen, Weststellingwerf, Friesland afkomstige Gerrit de Boer heeft echter geen tijd om te wachten. Hij schrijft al huurders te hebben voor zijn panden. Om die reden besluit hij om, zonder schriftelijke toestemming, opdracht te geven tot het neerzetten van de herenhuizen. Dat levert hem op 22 juli 1903 weliswaar een proces verbaal op van adjunct-inspecteur Nicolaas Johannes Luken, maar dan is de bouw al zo ver gevorderd, dat hij niet meer kan worden stilgelegd. Erg lang plezier van zijn prestatie heeft Gerrit de Boer - in 1895 in Den Haag getrouwd met de voormalige dienstbode Apolonia Rossie - niet. Hij overlijdt op 16 februari 1905 op 35-jarige leeftijd, maar wel met de zekerheid de eerste bouwer van het Valkenbosplein te zijn. Bijna onvermijdelijk daarbij is, dat hij ook de eerste bewoners levert. Het zijn de directeur en lithograaf van de N.V. Lithografie v/h Lankhout & Co. Deze Henri Lankhout, een in vak- en kunstkringen zeer beminde Joodse ondernemer (zo was hij penningmeester van de Haagse Kunstkring) neemt begin 1904 met z'n gezin zijn intrek in nummer 7. De keuze voor het pand valt samen met de ligging van zijn eigen steen- en boekdrukkerij en binderij. Deze is gevestigd in de Noorderbeekdwarsstraat 47. De nummers 6 en 8 worden verhuurd aan de weduwen Mees-Del Campo en Hos-Passtoors. Wanneer de bouw op het plein is voltooid veranderen de huisnummers in 17, 18 en 19. Spijtig daarbij is misschien, dat de panden inmiddels plaats hebben moeten maken voor nieuwbouw.

Onmogelijk

Dat de bouw van Gerrit de Boer het recht oversteken van de Laan van Meerdervoort onmogelijk heeft gemaakt voor de Ceintuurbaan, is niet het enige probleem voor burgemeester & wethouders. Het land aan de andere kant dat nodig is voor die aansluiting, de Duinrustkant, is in het bezit van Johannes Gerardus Vos. Als jonge ondernemer heeft hij in april 1905 AN 236 (1289 m2) en AN 63 (156 m2) voor 15 gulden per m2 van de maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen Houtrust gekocht. Zijn plan is er acht herenhuizen neer te zetten. De toestemming hiervoor volgt in mei van dat jaar. Wat de gemeente echter nalaat, is het bepalen van de rooilijn waardoor Vos niet kan gaan bouwen. Elk verzoek tot vaststelling blijft vervolgens onbeantwoord. Het duurt ruim drie jaar voordat hierover, voor het eerst, contact met de bouwkundige wordt opgenomen. Isaac Anne Lindo (roepnaam Jack), directeur der Gemeentewerken, wil in oktober 1908 weten voor hoeveel hij zijn bezit verkoopt. Vos vraagt 30 gulden per m2. De gemeente betaalt echter veelal niet meer dan 2 tot 6 gulden en liever veel minder. Zo wil ze bijvoorbeeld voor de aankoop van duingronden maximaal een gulden per m2 neertellen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Zo wordt het in 1917 niet als een probleem ervaren 128 gulden per m2 neer te leggen voor grond in de huidige Vogelwijk.
Schetsmodel van het Valkenbosplein begin vorige eeuw, waarbij het huizenplan met de naar boven opgeschoven bocht van de Ceintuurbaan zichtbaar is.                                                                                                                   Tekening: Hans Piët

Het stuk land dat Vos de gemeente in eerste instantie aanbiedt, behelst meer dan de 14 are en 45 centiare van AN 236 en AN 63. Twee bevriende bouwgronddirecteuren - ir. Jan van de Wall (‘Houtrust’) en Martinus Zanen (Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen ‘Laan van Meerdervoort’) - hebben aan die Duinrustkant namelijk nog wat, voor hun, weinig winstgevende percelen liggen. Het gaat om 210 m2 van AN 156, het ten noordwesten daarvan gelegen strookje AN 155 (76 m2) en AN 235 (33 m2). Zij zien het als een zegen wanneer Vos ook die voor 30 gulden per m2 zal weten te slijten. Zodoende is het bedrag dat de gemeente zal moeten neertellen 58.950 gulden (€ 26.750). Zakenman als Vos is, geldt het aanbod tot 1 januari 1909. Bovendien is er een aantal voorwaarden. Wordt AN 235 geen openbare straat dan moet de gemeente het hele perceel aankopen. Het bedrag van de transactie moet voor 1 februari 1909 op zijn rekening staan. Zo niet, dan gaat de gemeente tot de uitbetaling 5 procent rente betalen. Directeur Lindo stelt al snel vast "dat zo'n bedrag niet rechtvaardig mag worden geacht voor het verbeteren van de verkeerssituatie". Bovendien, zo merkt hij op, zal het land van Vos waarschijnlijk niet snel bebouwd gaan worden. "Want, ook het stratenplan van Duinrust heeft uitgangen naar andere wijken nodig".

Te tochtig

Wat op dat moment mogelijk meespeelt in zijn oordeel, is dat ook hij een rondweg om Den Haag heeft ontworpen. Deze is in goede aarde gevallen bij sommige raadsleden. Zo meent architect Wilhelmus Bernardus van Liefland (lid van de Katholieke Kiesvereniging), "dat de heer Lindo haar brengt op de plaats waar zij eigenlijk hoort, namelijk zoveel mogelijk om de stad heen".
In zijn ogen is Berlage heel verkeerd bezig. "Hij kiest niet voor het kruisen der straten maar voor pleinen in ronde vorm. Bijna alle buitenlandse geleerden in zaken stedenaanleg veroordelen deze werkwijze. Het grootste bezwaar daarbij is, dat pleinen veel te open, te tochtig en bij het passeren, te gevaarlijk zijn".
De gemeenteraad stelt een paar vergaderingen later vast (op 22 mei 1909), dat ze slechts AN 63 helemaal en AN 236 voor het grootste deel nodig heeft voor de aansluiting. Het noopt Vos beide stukken, met tegenzin, voor 20.500 gulden (€ 9300) aan te bieden. De praktijk heeft namelijk uitgewezen, dat de grond bijzonder gunstig is gelegen voor bouwdoeleinden. Particulieren zijn bereid er fikse bedragen voor te betalen.
Het nieuwe aanbod kan door de gemeente niet zomaar worden geaccepteerd. Het gaat opnieuw door de ambtelijke molen. Zo kijken burgemeester en wethouders en de directie der Gemeentewerken er nogmaals naar, maar wijzen het aanbod af. Een belangrijke overweging is, dat AN 236 voor het grootste deel zal veranderen in straat. En aangezien bouwondernemers bij het neerzetten van hun huizen tevens de straataanleg voor die panden moeten bekostigen, zijn het dus voor het grootste deel oneigenlijke uitgaven. "Door toe te stemmen schep je een precedent", aldus B&W.
Ook de Commissie voor Plaatselijke Werken en Eigendommen zegt "geen vrijheid te vinden om aankoop op dien voet te bevorderen. Er wordt niet een zodanige verbetering verkregen, dat daar een uitgave van f 20.500,- tegenop zou wegen".
Vos houdt echter voet bij stuk. Het gevolg is, dat de gemeenteraad tijdens zijn vergadering van 26 juli 1909 tot onteigening besluit. Op 23 augustus van dat jaar volgt een door de Commissie voor de Strafverordeningen opgesteld bouwverbod voor het hele (nog niet bebouwde) Valkenbosplein. Het heeft weinig zin, want op 3 maart 1910 komt bij koninklijk besluit vast te staan, dat de gemeente handelt in strijd met de wet. Ze mag helemaal niet onteigenen. Reden: de gemeente vraagt een, naar billijkheid, te groot stuk land van Vos. De opoffering (1255 m2) is te groot. Er blijft te weinig grond (200 m2) over om huizen op te zetten.
Het bouwverbod gaat ook niet op. De gemeenteraad heeft op 1 februari 1909 weliswaar bepaald dat AN 236 is bestemd voor straataanleg, maar wat zij over het hoofd ziet, is dat het raadsbesluit van 21 april 1891 in dit geval niet opgaat. Volgens de raadsleden zet Vos zijn acht panden op en niet aan een straat. Helaas. Ze komen wel degelijk aan een straat te liggen, namelijk aan de Laan van Meerdervoort. Wat bovendien meespeelt, is dat Vos al in 1905 toestemming heeft gekregen om er huizen neer te zetten.
Wat de architect en bouwkundige het meest dwars zit, is dat de gemeente in al die tijd, niets heeft ondernomen om bedoelde gronden langs minnelijke weg in eigendom te krijgen. "Nimmer is er sprake geweest van onderhandelingen in de ware zin des woords", aldus Vos.
De gemeenteraad laat op 22 januari 1911 officieel weten af te zien van aankoop. Dat is nadat Vos, die inmiddels een riant pand voor zijn gezin heeft neergezet op de hoek van de Beeklaan en de Morsestraat (nr 441) en een eigen tennisbaan heeft aan de Wilgstraat, het laatste aanbod van Jack Lindo afwijst. De directeur Gemeentewerken heeft, in samenwerking met de Commissie voor Plaatselijke Werken en Eigendommen, bedacht dat de gemeente het land voor 8550 gulden
(€ 3800) in bezit moet kunnen krijgen. Hoewel! Lindo meent dat het plan 2000 gulden minder kan kosten. De bouwondernemer draait immers niet op voor de uitgaven van straataanleg.

Scherpe bocht

Om de Ceintuurbaan toch te kunnen verwezenlijken, kiest de gemeenteraad op 14 februari 1911 voor een andere manier van aansluiten. De keuze valt op een scherpe bocht, die deels achter de te bouwen huizen van Vos loopt. 'Dat levert geen overwegend bezwaar op. Zulke bochten komen in tal van straten voor en schijnen op ene tekening gezien hinderlijker, zowel uit verkeers- als uit schoonheidsoogpunt, dan zij in werkelijkheid zijn', aldus de gemeenteraad. Alle genomen besluiten uit eerdere jaren, zoals bijvoorbeeld het niet mogen bouwen of herbouwen op het plein uit augustus 1909, worden ingetrokken.
Een van de probeersels om toch een Ceintuurbaan te kun-
nen aanleggen.                                     Tekening: archief
Die opstelling betekent, dat van het plan een rondweg aan te leggen, weinig terecht kan komen. De scherpe bocht aan het plein houdt namelijk in dat, mede door de lus van de trambaan die er in september 1905 voor de lijnen G en C is neergelegd, van een soepele doorstroming geen sprake kan zijn. Bovendien ontstaan nieuwe problemen. Om de breedte van 27 meter te kunnen aanhouden en om achter de te bouwen huizen van Vos langs te kunnen, moet de bocht naar boven opschuiven. Gevolg is, dat hij zal komen te liggen vlak langs wat nu Beeklaan 416 is. Het pand, naar een ontwerp van architect Petrus Adrianus Zadelaar, maakt deel uit van een serie van tien herenhuizen, die de Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen Statenplein in januari 1912 wil gaan neerzetten. Na het horen van de nieuwe plannen dient directeur en bouwkundige Pieter Smoor, direct een bezwaarschrift in. Hij meent, dat de woning heel veel in waarde daalt als er niet tegenaan wordt gebouwd. Bovendien is het niet als hoekhuis ontworpen. Hierdoor moet de bouwtekening worden aangepast en zullen er andere materialen moeten worden gebruikt. Wat voor Bouw en Woningtoezicht uiteindelijk de doorslag geeft om niet verder aan te dringen, is dat Smoor de grond niet wil afstaan. En hij heeft het recht aan zijn kant. Er is namelijk wettelijk vastgelegd dat het is bestemd voor huizenbouw.

Jongere broer

Jan Vos, die nieuwe bouwideeën heeft opgedaan in juli 1907 en maart 1908, tijdens vakantie- reisjes met zijn gezin naar New York, zit ondertussen niet stil. Hij verwerft AN 235 en voegt dat perceel samen met een deel van AN 236. Begin 1912 verkoopt hij die grond met een leuke winst aan Jacob Hartman, de jongere broer van Rins en mede-oprichter van het in augustus 1901 gestarte familiebedrijf Het Klaverblad. De bouwkundige komt op 2 juli 1912 met een plan om aan de westzijde van het plein drie winkelhuizen en twee herenhuizen neer te zetten. Hij krijgt niet direct toestemming om te gaan bouwen. Bij het huis op de hoek van de Laan van Meerdervoort blijkt de lichtinval een probleem. Het kan, op de begane grond aan de tuinkant, niet onder de wettelijke hoek van zestig graden toetreden in de keuken en het daarnaast gelegen kamertje. Het blijft er dus te donker. In de winkelhuizen is de manier waarop de trappen worden geplaatst het struikelblok. Hartman ruimt ze uit de weg en mag in maart 1913 alsnog gaan bouwen. Jan Vos is zo blij met de ontwikkelingen dat hij, mede op aandringen van zijn vader Jan Vos sr. (directeur van de in 1906 gestarte Bouwgrondmaatschappij Duinrust en ook wel ‘de oude Vos’ genoemd), besluit om AN 356 aan de gemeente te schenken. Dit gebeurt later dat jaar waardoor in 1914 de al in 1908 ontvouwde plannen van een aansluiting van de Ieplaan aan de Laan van Meerdervoort alsnog werkelijkheid kunnen worden.
Een oplossing voor de Ceintuurbaan is er dan nog niet, ondanks dat de plannen, door de jaren heen, steeds weer zijn aangepast. Zo is op 17 december 1909 wettelijk  vastgelegd, dat hij niet overal even breed zal worden. 'Dat komt deels omdat gebruik wordt gemaakt van bestaande wegen, maar ook omdat afwisseling vanuit esthetisch oogpunt wenselijk is', aldus de gemeenteraad. 'In de regel kiezen we voor 27 meter, maar tegelijkertijd worden boom- en waterpartijen gespaard om zo een zeer natuurlijk verloop te krijgen'. Het helpt niet. Het Berlage-plan sterft uiteindelijk een stille dood.
Dat ook de Haagse Tramweg Maatschappij daarin een belangrijke rol speelt, is te danken aan de gemeenteraad, die de vervoerder (mogelijk gestimuleerd door de gratis jaarabonnementen voor directeuren en hoofdinspecteurs) geen strobreedte in de weg legt er een veel ruimte innemend en gevaarlijk knooppunt van te maken. Want, behalve dat de lijnen 3 en 7 (en in de zomer ook de naar het Gevers Deijnootplein rijdende lijn 14) in een lus over het plein rijden, ligt er tevens de toevoerlijn naar de tramremise aan de Laan van Meerdervoort, hoek Lijsterbesstraat (waar 40 wagen en 36 bijwagens kunnen worden gestald). Dat levert vanaf de eerste helft van 1917 nog een meer dan een jaar durende discussie op. De bewoners van het zich ontwikkelende zuidweste- lijk deel van Valkenbos, later gesteund door de Haagschen Huurdersbond, doen een voorstel om passagiers, die verder dan het plein wonen, te laten meerijden tot de remise. Hoewel de tijdsomstandigheden, dankzij de Eerste Wereldoorlog, niet ideaal zijn, wordt de beperking in stroomgebruik aangegrepen om het plan van tafel te vegen. Wanneer de HTM vervolgens van allerlei kanten te horen krijgt, dat dit onzin is omdat zij toch al met Lijn 3 naar die remise rijdt, krijgen passagiers met een geldig plaatsbewijs tot aan het Valkenbosplein vanaf september 1918 alsnog de gelegenheid om 's ochtends en 's avonds te blijven zitten tot de wagenloods.

Zessprong

Daarmee verandert er echter niets aan de structuur. Het, dankzij die lus, zeer onhandig neerge- legde plein blijft een zessprong van brede lanen. Veel Hagenaars zien de plek dan ook als het grilligste kruispunt van de Residentie. Voetgangers en fietsers wordt steeds opnieuw sterk afgeraden het plein te gebruiken. Dat is, dankzij de samenkomst van vooral de zeer intensief gebruikte Beeklaan en Valkenboslaan, levensgevaarlijk. Bovendien zorgt die lus ervoor dat fietsers op de hoeken regelmatig klem raken tussen tram en stoep. Wat daarbij ook niet meewerkt, is het zeer slechte wegdek en het feit dat trams regelmatig uit de rails lopen of vast komen te staan omdat er zand in de wissels zit. Ook wil de aanleg absoluut niet vlotten. Zo hebben zeven arbeiders in november 1914 vijf dagen nodig om het plantsoen te graven. Dankzij een staking bij de uitvoerder, de firma Van den Elshout, gaan er nog eens drie maanden overheen voordat er verder wordt gewerkt aan die openbare tuin en de omliggende bestrating. En dan te bedenken, dat het gaat om een plan dat al in september 1908 is goedgekeurd. Twijfel bij de gemeenteraads-leden zorgt er echter voor, dat de aanleg steeds wordt uitgesteld, want 'het is niet uitgesloten dat het plein wijzigingen zal ondergaan. Bovendien heeft zo'n plantsoen veel te lijden van de zeewind'.

Ontwerp uit 1928. Met de herziening  van het  volledige tramwegnet - de blauwe lijnen - worden  ook de  problemen op
 het Valkenbosplein aangepakt. Het wordt er een stuk veiliger.                                 Tekening: Haags Gemeente Archief.

Dat merken de bewoners, in die nog open ruimte, ook. In de zomermaanden is er sprake van onstuimig rondvliegend stof, zeker als de wind verkeerd staat. In de wintermaanden heeft het plein veel weg van een moeras. Pas geopende winkels zijn nauwelijks te bereiken. Er is sprake van een barricade aan rioolkolken, buizen, stapels planken, stenen en zand. Het nieuwste stuk Beeklaan is nauwelijks toegankelijk dankzij de door de gebroeders Van der Ploeg geplaatste keten, kalk- en timmerloodsen. Een bewoner memoreert: "Passagiers die 's avonds met de laatste tram aankomen, wagen, als ze niet willen omlopen, hun leven over een plankier die bij elke stap zwiept. Iets breken kan zomaar, want er hangen wel lantarens, maar licht geven doen ze niet".
De gemeente blijft ondertussen zoeken naar uitvluchten om geen geld te hoeven uitgeven. Dat blijkt bijvoorbeeld in 1910. Nadat de HTM op eigen kosten een onderkomen heeft neergezet voor haar trampersoneel, sluit de gemeente zich daar niet bij aan voor de reiziger. Er zijn tientallen klachten en protesten van omwonenden nodig voor ze overstag gaat en het wachthuisje er alsnog komt. Pijnlijk is, dat als het in de eerste helft van 1911 verschijnt, het op een verkeerde plek komt te staan. Zo is er nauwelijks ruimte voor wachtende reizigers terwijl het voor voetgangers en bestuurders nog lastiger is geworden een goed overzicht over het plein te krijgen. Gevolg is een toename in ongelukken.

Tramsporen

Het is een onbekend gebleven bewoner van het plein die in januari 1925 een (achteraf geslaagde) poging doet, aan te geven hoe het Valkenbosplein een stuk veiliger kan worden. In zijn visie zou de lus moeten verdwijnen en de tramsporen op de Laan van Meerdervoort rechtdoor moeten lopen. "Het grote voordeel is, dat het rijverkeer de trambaan niet langer hoeft te kruisen maar aan weerszijden met de trams kan oprijden".
Ook zou de tramhalte aan die laan van de lijnen 3 en 12 stadwaarts niet na maar voor het Valkenbosplein moeten liggen. "Bij het vertrek van de tram heeft hij dan niet de vaart die hij nu wel heeft. Dat maakt het voor verkeer komend van de Valkenboslaan, die geen goed zicht heeft of er een tram aankomt, een stuk veiliger".  
De Haagse hoofdinspecteur van politie Snethlage geeft later dat jaar nog eens aan dat het "een van de moeilijkste problemen is, zolang de ligging van het tramnet niet is opgelost".
Het antwoord dient zich aan in februari 1928. Burgemeester en wethouders hebben besloten het volledige Haagse tramwegnet te herzien. Aanleiding is de voorgenomen doortrekking van lijn 14 naar de Loosduinseweg. "Dat maakt het nodig, dat de loop der tramsporen op het Valkenbosplein grondig moet worden gewijzigd. Daarmee kan gepaard gaan een herziening van de inrichting van het gehele plein, dat zoals het nu is, verschillende gevaren oplevert voor het verkeer".
Volgens burgemeester en wethouders bedragen de kosten voor het hele plan 108.960 gulden
(€ 49.444). Daarvan is 90.000 gulden (€ 40.840) bestemd voor de uitvoering van het sporenplan en de daarmee verband houdende bestrating en plantsoenwerken. Verder is er nog een bedrag voor werken die verbeteringen voor het gewone verkeer ten doel hebben. Voor de herziening van het gehele Haagse tramwegnet is een bedrag van 1000.000 gulden (€ 453.780) beschikbaar.
Sindsdien is er weinig aan het Valkenbosplein veranderd. Wat in 1929 na klachten van bewoners zoals mr. Gerrit Jan Ulrich Palm, referendaris bij het departement van defensie, over uitlaatgassen en geluidsoverlast (in vooral de nachtelijke uren) is aangepast, is de taxistandplaats. Eerst gelegen voor de huizen die door Jacob Hartman werden neergezet, zijn die auto's nu te vinden langs het plein aan de Laan van Meerdervoort. In 1930 wordt de Laan van Meerdervoort en daarmee het Valkenbosplein geasfalteerd. In 1972 is het de beurt aan de tramhalte. Voor een betere doorstroming van de Groot Hertoginnelaan naar de Beeklaan en de Valkenboslaan wordt ervoor gekozen de halte iets op te schuiven. Andere kleine veranderingen sindsdien (zoals een vrije trambaan) stellen, de gehele geschiedenis van het plein bekijkend, weinig voor. En de gemeenteraad is blij, dat ze een hoofdpijndossier heeft kunnen sluiten.

© Haags Nieuws Bureau 2020


dinsdag 12 mei 2020

Haaksma

Een slager heeft de primeur 

Een bijzondere prestatie. Dat is misschien de beste omschrijving voor de werkzaamheden die Albertus van der Zwan aan het begin van de vorige eeuw levert in wat de Bomen- en Bloemenbuurt  zal worden. Zo krijgt hij het, met goedkeuring van de gemeente, voor elkaar om huizen en een winkel te bouwen in twee straten die op papier nog niet bestaan. Wat later zet de ondernemer een omvangrijk bouwblok met (portiek)-woningen neer in zowel de Pijnboom- als Wilg- en Populierstraat. Toch gaat hij niet voor een record. Want hoewel hij in maart 1917 heel even de bouw van een blok portiekwoningen in de Pijnboomstraat overweegt (de nummers 42 t/m 60), laat hij zijn aanvraag verlopen, zoals hij in mei 1925 ook de bouw van het grootste huizenblok, de nummers 55 t/m 107 (14 percelen) plus in de Ahornstraat een winkelwoning met wagenstalling, graag overlaat aan architect Hermanus Jan de Haas en aannemer Hendricus van Gent.

door Hans Piët

DEN HAAG – Albertus van der Zwan staat vooraan in de rij wanneer delen van de Binnenduinen door bouwgrondmaatschappij Duinrust te koop worden aangeboden. Uiteindelijk heeft het snel groeiende ‘s-Gravenhage aan het begin van de vorige eeuw een nijpend tekort aan woningen en die leemte wil de 31-jarige bouwkundige graag opvullen. Het stuk terrein dat hij in 1913 verwerft (AN338), voorheen eigendom van de Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen Houtrust, is een weiland. Na het te hebben opgedeeld in twee stukken gaat hij bouwen. Er komen, eind 1913 vier huizen gereed aan de Beeklaan. De andere panden, drie (gesplitste) herenhuizen en een winkel met bovenwoningen, komen te staan aan wat nu de Pijnboomstraat en de Ieplaan is.
Zijn relatief dure aankoop (de grondprijs lag tussen de twintig en dertig gulden per centiaren) had kunnen uitdraaien op een mislukking. Architect en stedenbouwkundige Hendrik Petrus Berlage is weliswaar al vanaf 1911 druk bezig met het tekenen van een stratenplan voor Duinrust, de goedkeuring door burgemeester en wethouders volgt pas op 20 juli 1914. Wat hem echter enige houvast biedt, is dat de Morsestraat (deels) al is aangelegd en dat ook de Beeklaan vanaf het Valkenbosplein zijn vorm heeft gevonden.

Welwillend

Wie de geschiedenis bekijkt, mag vaststellen dat Van der Zwan welwillende gemeente-ambtenaren tegenover zich vindt. Zo wordt er bijvoorbeeld, na het inleveren van zijn plannen op 18 november 1913, niet verwezen naar het raadsbesluit van 21 april 1891. Daarin staat namelijk dat er in Den Haag alleen huizen mogen worden neergezet aan door de gemeenteraad aangewezen openbare straat. En die is er nog niet. Mogelijk dat hij de ambtenaren om de tuin heeft weten te leiden door in zijn brief van november op te merken, dat het huizenblok zal komen te staan aan de Morsestraat en een nieuwe straat evenwijdig lopend met de Beeklaan.

Albertus van der Zwan is in 1913 de eerste die gaat bouwen aan nog niet bestaande straten in een
     plan dat pas een jaar later door Burgemeester en Wethouders wordt goedgekeurd.                                                                                                                                                            Tekening: Hans Piët
 

Dat wil niet zeggen dat zijn plan zomaar kan worden uitgevoerd. Zo wijst de Bouwpolitie zijn eerste aanvraag af. Er zijn vier pijnpunten. De twee kwartslagen in de trap van de eerste naar de tweede etage in de herenhuizen voldoen niet. Het bordes van de keldertrap in die panden is te klein. Het hok voor het opslaan van brandstoffen achter de vier huizen is niet veilig genoeg en de uitsparingen in de fundering voldoen niet. Opmerkelijk is, dat zijn plannen, zonder dat er echt iets verandert, op 26 november alsnog worden goedgekeurd. Zo blijkt het bijvoorbeeld geen probleem dat het bordes van de trap naar de kelder iets kleiner is en de vorm van een driehoek heeft, omdat de afmetingen wettelijk voldoen. Ook een fundering met spaarbogen waar de constructie dat toelaat, is opeens toegestaan. Het enige dat iets verder is uitgewerkt, zijn de richtlijnen voor het opbergen van brandstoffen. Zo moet de bergplaats zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal en mag hij niet groter zijn dan drie vierkante meter en 2.25 meter hoog. Bovendien moet het getimmerde bij aanzegging van B&W binnen een maand zijn opgeruimd. Wat Albert jammer vindt, is dat hij geen gebruik mag maken van witte kalkzandsteen voor alle doeleinden. Nadat hij op 19/23 december 1913 toestemming krijgt om te gaan bouwen – statistieken melden dat er in dat jaar 1831 nieuwe woningen worden neergezet,137 meer dan in 1914 - komt Koning en Bienfait langs, een proefstation voor bouwmaterialen dat is opgericht in 1890. Een aantal kalkzandstenen, die Van der Zwan wil gaan gebruiken, wordt voor een test meegenomen naar Amsterdam. De conclusie, die hem op 27 januari 1914 wordt toegestuurd, luidt dat de drukvastheid de steen niet geschikt maakt voor kelders, trasramen, buitenmuren en achterwerkers in die buitenmuren. Hij mag de zandsteen wel gebruiken voor de fundering, de binnenmuren en de bouwmuren die binnen worden opgetrokken.

Balkon

Dat de bouwkundige nu alle toestemmingen op zak heeft, betekent niet dat hij zijn plan snel ten uitvoer brengt. Nog maar net begonnen, bedenkt hij dat het misschien beter is om boven de winkel niet een bovenhuis, maar twee etagewoningen te bouwen met een ingang op de Ieplaan en een deur aan de Pijnboomstraat. Bovendien lijkt het hem aardig
De zij- en achterkant van het huizenblok  op   
de hoek van de Pijnboomstraat en de Ieplaan.
                                        Maquette: Hans Piët 
om op de tweede etage aan de achterzijde van de herenhuizen een balkon aan te brengen. Tevens wil hij twee erkers maken, een aan de voor- en een aan de zijkant van het winkelpand. Niet lang nadat hij op 3/6 februari 1914 de aanpassingen heeft ingediend, komt de afwijzing door Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht. Volgens de toezichthouder voldoen de ijzeren stijlen niet en is, door de balkons, ook de lichttoetreding tot de vertrekken op de eerste verdieping onvoldoende. De chef Openbare Werken biedt de oplossing door aan te geven dat de balkons niet verder mogen uitsteken dan 1.20 meter. Bovendien ziet hij geen problemen met de stijlen. Onderzoek heeft aangetoond, dat met de beperking in oppervlakte, het draagvermogen voldoet. De erkers mogen worden aangebracht wanneer het exemplaar aan de voorgevel niet verder uitsteekt dan honderd centimeter, terwijl die aan de zijkant niet verder mag worden uitgebouwd dan 85 centimeter. De breedte is bepaald op 3 meter en 66 centimeter en er moet minimaal 3 meter en 55 centimeter ruimte zijn tussen het trottoir en de onderkant van de erker.
Het verhuren van de herenhuizen is geen probleem. Terwijl Van der Zwan zelf zijn intrek neemt in Ieplaan 95 (hij komt van de Kranenburgweg 17b), dient Hendricus Franciscus Josephus Haaksma zich aan als kandidaat-huurder voor het winkelpand. De vleeshouwer, die sinds 12 augustus 1908 een winkel heeft aan de Frederik Hendriklaan 275, ziet voor zijn bedrijf nieuwe kansen in de zich snel ontwikkelende Bomen- en Bloemenbuurt. Hij onderhandelt vanaf eind april 1914 met Van der Zwan over de voorwaarde. De opening loopt echter wat vertraging op omdat de ondernemer op het laatste moment besluit om het deurkozijn van de winkel toch iets te versmallen. De toestemming hiervoor volgt op 5/8 mei 1914. Het maakt het enthousiasme over de nieuwe locatie bij Hendrik Haaksma er niet minder om. Zo meldt hij daags voor de opening in de lokale kranten: ‘door snelle uitbreiding zullen wij op 20 augustus 1914 onze tweede eerste klasse vleeschhouwerij en spekslagerij aan de Pijnboomstraat 3 openen’. Veertien jaar later, op 16 augustus 1928, komt daar een nieuwe winkel bij in de Charlotte de Bourbonstraat 176.

De deur van
vleeshouwerij
Haaksma.

Spekslagerknecht

Chef in de nieuwe winkel wordt Jan Rustenhoven. De 32-jarige vleeshouwer heeft vanaf november 1911, in eerste instantie voor zes gulden in de week, in de winkel aan de Frederik Hendriklaan gewerkt. Daarvoor had hij een baan als spekslagersknecht in Loosduinen. In januari 1882 geboren in Lienden (Gelderland) was Jan daar in 1903, met zijn ouders, twee broers en twee zussen, terecht gekomen omdat er voor zijn vader Hendrik, als timmerman, meer werk lag te wachten. Het aanbod van Haaksma om de winkel in de Pijnboomstraat te gaan bestieren, wordt door Jan en zijn vrouw Jannetje Doorschodt (ze zijn in februari 1911 getrouwd) met beide handen aangegrepen. Aantrekkelijk daarbij is, dat de winkel over een achterhuis beschikt waarin het tweetal kan gaan wonen. Dat gebeurt vanaf 8 september 1914. Pijnboomstraat 1 wordt vanaf 15 augustus gehuurd door civiel ingenieur Owen Maurits de Munnick, die twee jaar eerder is getrouwd met Mathilde Moriarty. In november 1916 kiezen procuratiehouder Jacobus Gijsbertus Cornelis Fortuijn Droogleever en zijn vrouw Theodora Petronella Waterreus voor het pand. Zij huizen er tot juni 1931.
Haaksma en Rustenhoven doen goede zaken, maar moeten ook wat tegenslagen verwerken. Zo is er in de eerste helft van de twintigste eeuw tot twee keer toe sprake van een crisis in de vleesindustrie. Zowel in de jaren van de Eerste Wereldoorlog als in de tweede helft van de jaren dertig is er een nijpend tekort. In 1915 springt de ’s Gravenhaagsche Vleeschhouwers Vereeniging  ‘Eendracht’, waarin 90 slagers samenwerken, daar op in door een aantal keren de prijzen te verhogen. Zo stijgt in september 1915 het rundvlees met tien cent per kilo. In januari 1916 volgt het kalfsvlees met 20 cent per kilo. Haaksma gebruikt in 1918 de kreet ‘Vleeschnood’ om vlees in blik aan de man te brengen. Hij meldt steeds opnieuw nog over slechts een kleine voorraad te beschikken. Als de crises voorbij zijn, kunnen Haaksma en Rustenhoven het (opnieuw) niet laten zich een warm voorstander van vlees van eigen bodem te tonen. In 1922 verwoordden ze dat in een krantenadvertentiegedichtje:

 ‘Wat lachen zij,
 maar zijn niet blij.
 Keizer, Koning, Generaal,
 slagers zijn wij allemaal.
 Maar om een eerste klasse slager te wezen,
 moet je eerst het buitenlands vlees vrezen’.

Drie jaar later, in 1925, besluit Jan Rustenhoven om Pijnboomstraat 3 van Albert van de Zwan te kopen. Hij heeft het pand tot die tijd van de bouwondernemer gehuurd. De eerste periode voor 375 gulden per jaar. Met die beslissing vervalt ook de nauwe samenwerking met Haaksma. Rustenhoven blijft er, tot twee jaar na het overlijden van zijn vrouw op 10 april 1944, wonen. Zijn pensioen is de reden de winkel van de hand te doen. Hij overlijdt op 8 maart 1958 op 76-jarige leeftijd.
Haaksma heeft, nu zijn zoon Hendricus Pieter interesse heeft getoond voor het vak, nieuwe plannen. Zo opent hij, vlak voordat de economische depressie een feit is, een tweede filiaal  in de Charlotte de Bourbonstraat 176 (Bezuidenhout).
De feestelijkheden vinden plaats op 16 augustus 1928. Hij stelt zijn 19-jarige zoon aan als filiaalhouder. Echt lang plezier heeft Haaksma niet van het (opnieuw) uitbouwen van zijn bedrijf. Hij overlijdt op 8 maart 1932 op 53-jarige leeftijd. Niet lang na zijn dood, in december 1932, meent Henk nieuwe kansen te zien in de Weimarstraat. Hij huurt nummer 64 en gaat boven de nieuwe vleeshouwerij wonen. Aan de Frederik Hendriklaan wordt de zaak waargenomen door Hendrik Jerfaas, de zeven jaar jongere broer van Jan Rustenhoven, die na een gestrand huwelijk in Antwerpen naar Den Haag is teruggekeerd en nu in de Sonoystraat 71 woont.
Aankondiging van de heropening in 1935.

Halverwege 1935 moet Haaksma vaststellen, dat de drukke winkelstraat, anders dan op de Fred, hem erg weinig klanten oplevert. De crisis eist ook hier zijn tol. Om die reden doet Henk in oktober 1935 de winkels in de Charlotte de Bourbonstraat en de Weimarstraat van de hand. Ondertussen wordt het pand aan de Frederik Hendriklaan 275 verbouwd tot een moderne en ruime slagerij. Bij de heropening op 19 december 1935 laat hij weten drie zaken tot een te hebben verenigd.

Keuzenkamp

Hendricus Franciscus Josephus Haaksma is niet de enige van de familie die onderdak vindt in de Pijnboomstraat. Bijna drie jaar nadat zijn slagerij op nummer 3 is geopend, kiest zijn tweeënhalf jaar jongere broer Bartholomeus Johannes Petrus Haaksma voor het nog jonge winkelpand in de bocht van de Pijnboomstraat en de Wilgstraat. Het omvangrijke bouwplan met een winkel, zes parterrewoningen en veertien appartementen, is het tweede project in de straat en een initiatief van bouwkundigen Teunis Keuzenkamp en Johan Adrianus Wijnekus. Zij leveren op 24 december 1913 de tekeningen in en krijgen op 16 januari 1914 toestemming om te gaan bouwen. Echt vlot gaat het niet. De belangrijkste reden hiervoor is, dat ze van de funderingen van de verschillende huizen zo’n zooitje maken, dat ze een aantal keren moeten worden afgebroken en opnieuw opgebouwd. Zo schrijft de inspecteur op 12 maart 1914 aan Bouw- en Woningtoezicht: “De handelingen en houding die door de ondernemers van de bouw aan de dag wordt gelegd, geven alle aanleiding tot de veronderstelling dat alle vertrouwen hier misplaatst is. Ook gisteren en heden moest, na het blootleggen van eene fundering, weder een toestand worden geconstateerd zoo onverantwoordelijk en zoo vertrouwen schokkend dat aan het funderingswerk van de drie meest zuidwestelijke perceelen niet de vereischte waarborg voor de veiligheid mag worden toegekend”.

Ontwerp van Keuzenkamp en Wijnekus. De winkel heeft twee etalages met links en rechts een kamer.   Het huis links van het portiek is, zoals te zien is aan het raam naast de deur, kleiner gemaakt.                                                                                                                                                     Tekening: Hans Piët  

Op 20/24 maart volgt een nieuwe brief in verband met de trasramen. Wat blijkt, is dat de nieuw gekozen steen te veel water opneemt en om die reden niet mag worden gebruikt. De laatste hindernis wordt genomen op 21/24 april 1914 wanneer Keuzenkamp en Wijnekus besluiten om pand vijf, direct links naast het winkelpand gelegen, kleiner te maken en van een nieuwe indeling te voorzien. Gevolg is dat het project pas in april 1915 kan worden afgerond.    
Bleeker Bart, zijn vrouw Alida Josina Wensveen en dochters Alida en Marietje verhuizen in april 1917 van de Copernicuslaan 77d naar de Pijnboomstraat 94 om daar hun was- en strijkinrichting met succes voort te zetten. Om inzicht te geven in de verdiensten: een wasvrouw kreeg 2 gulden loon per dag, een plankstrijkster twee gulden vijftig. Jammer is, dat Alida maar weinig meekrijgt van die groeiende klandizie. Ze is zo ziek, dat haar twee dochters (van 15 en 4 jaar) vrezen, dat zij het 20-jarig huwelijksfeest op 20 juni 1920 niet zal halen. Alida redt het net. Ze overlijdt, 43 jaar oud, op 30 juni 1920. Met de zorg voor twee meisjes voor ogen trouwt Bart (44) nog geen half jaar later. De bruid is strijkster Christina Johanna van Koert (30). Wanneer haar vierde kind op komst is, trekt het tweetal de conclusie dat het onderkomen in de Pijnboomstraat te klein is geworden. Ze verhuizen naar een klein (inmiddels afgebroken) herenhuis op de Beeklaan 550. De Pijnboomstraat 94 wordt vanaf september 1927 te koop aangeboden. Volgens de advertentie gaat het om een mooi hoekhuis; een winkelhuis met twee afzonderlijke etalages en een zeer grote kelder. Verder bestaat de parterre uit 4 kamers, een keuken, toilet, sanitair en tuin. Vraagprijs is 24.000 gulden (€ 10.890). De opbrengst van de twee bovenhuizen is 950 gulden (€ 431) per jaar. Het benodigde eigen kapitaal bedraagt 5000 gulden (€ 2268).
Wat Jan Rustenhoven nooit had kunnen vermoeden gebeurt. Het pand wordt gekocht door de firma Knijnenburg. Deze vleeshouwerij is in 1924 door de broers Willem en Antoon Knijnenburg opgezet aan de Hoefkade 846 (hoek Rochussenstraat). Ook zij willen meeprofiteren van de uitbreiding van de Hofstad en zien aan de Pijnboomstraat 94 nieuwe kansen.

Modelslagerij

Terwijl Antoon achterblijft op de Hoefkade, stapt Willem (31), samen met zijn jongere broer Adriaan (22), in november 1929 over naar het nieuwe pand. Adriaan gaat er in juni 1930, vlak na zijn huwelijk met Helena Wijdom, wonen. In 1931 wordt de winkel omgevormd tot een modelslagerij. Bij alles is rekening gehouden met de eisen van de tijd. Behalve een grote koelkast staan er ook de laatste machines voor het bewerken en het snijden van vlees. Die nieuwe indeling kost ruimte waardoor Adriaan en zijn vrouw begin jaren veertig, met het groter worden van de kinderen, moeten vaststellen dat Pijnboomstraat 94 te klein is geworden. Ze verhuizen naar nummer 47.

Jubileumaankondiging van de firma
Knijnenburg zoals hij is terug
te lezen in dagblad Het Binnenhof.
 
Wat Haaksma niet is gelukt, krijgen de broers, mede door het feit dat het, anders dan bij Haaksma, om een omvangrijke familie gaat, wel voor elkaar. Zo verhuist Antoon in april 1931 van de Hoefkade naar een nieuwe winkel en het bovenhuis aan de Paul Krugerlaan 233/235. Het bedrijf aan de Hoefkade sluit in augustus 1933 definitief zijn deuren. Willem start in 1934 een nieuwe winkel aan de Noorderbeekdwarsstraat 2. Het pand (met bovenhuis) is gelegen op de hoek met de Loosduinseweg 789 en is in januari 1934, via een veiling, voor 12.200 gulden (€ 5.536) aan de firma verkocht door hun broer Petrus Augustinus, een melkhandelaar. Niet veel later komen daar nog bedrijven bij in de Jacob Marisstraat 13 en de Hobbemastraat 196. Om al die winkels te voorzien en de slogan ‘Onze kwaliteit is ons succes’ te kunnen waarmaken, zijn de broers een eigen vleeswarenfabriek begonnen en beschikken ze over een eigen weiderij en mesterij aan de Leyweg. Het betekent, dat de firma op 22 oktober 1949 haar 25-jarig bestaan kan vieren in vijf goedlopende zaken.

© Haags Nieuws Bureau 2020