maandag 3 juni 2024

De Elandsloot

Stinkend ’s-Gravenhage
in historisch perspectief

door Hans Piët

DEN HAAG – De Elandsloot ook wel Elandgrachtje genoemd, is een onbeduidend stukje water, gelegen in Het Kleine Veentje, totdat ’s-Gravenhage in de tweede helft van de negentiende eeuw in westelijke richting gaat uitbreiden. Dankzij de vestiging van verschillende bedrijven en groei in woningen krijgt de sloot, samen met het pad dat er langsloopt, in de loop der jaren wat meer betekenis. Probleem is echter, dat al die bewoners en werklieden hun vuil kwijt moeten en aangezien er van een behoorlijke riolering in de Residentie geen sprake is, verandert de Elandsloot in een modderpoel die zoveel stank veroorzaakt dat bewoners, en dan met name huurders, beginnen te klagen. Vervelend is helaas, dat de bestuurders van ’s-Gravenhage de doortastendheid missen van hun collega’s in bijvoorbeeld Amsterdam, waardoor het zo’n tien jaar langer duurt dan nodig voordat de overlast, aan het begin van de twintigste eeuw, in dat deel van de Hofstad is opgelost.

De Elandsloot met een nog gesplitste Elandstraat en een prominent aanwezige houthandel A. van Gogh.
Links: de gemeentelijke gasfabriek.                                           Bewerking van de plattegrond: Hans Piët


















Die bedrijvigheid, van vooral timmerlieden, zorgt er in 1876 voor dat het gemeentebestuur aan de sloot en het er langslopende weggetje, van in totaal 54 strekkende meters, een naam geeft. Er wordt gekozen voor Elandsloot en Elandstraat naar Cornelis Elandts (1641-1687). De Haagse cartograaf, graveur en prentkunstenaar dankt die eer aan het feit dat hij veel in opdracht van het Haagse stadsbestuur heeft gewerkt. Zo maakt hij tussen 1663 en 1670 een aantal kaarten van ’s-Gravenhage. Maar hij is bijvoorbeeld ook verantwoordelijk voor de illustraties in het boek ‘’s-Graven-Haghe met de voornaemste plaetsen en vermaecklijkheden’, dat in 1668 wordt uitgegeven en waarin schrijver Jacob van der Does een denkbeeldige wandeling door de Residentie verwoordt.

De Elandsloot tussen de Toussaintkade en het Verversingskanaal (links).                       Tekening: archief








Het duurt tot 1879, het jaar dat de Elandstraat eigendom wordt van de gemeente en ze in de toekomst dus zorg zal moeten dragen voor het onderhoud, voordat het grindpad echt vorm krijgt. Er wordt een trottoir van 66,42 strekkende meters aangelegd. Die ingreep volgt op de komst van de Teresia van Avila-hulpkerk met pastorie die het stadsdeel meer aanzien geeft. De voorbereidingen voor haar komst zijn begin 1877 in handen van pastoor Henricus Joannes Hubertus Marijnen, die later ook St. Joannes de Deo, het rooms-katholieke ziekenhuis in het Westeinde, zal oprichten. Er zijn talloze, soms lastige gesprekken nodig voordat op 8 juni de grond kan worden gekocht voor in totaal f 93.387,50
(€ 42.377,38). Zo moet voor de percelen van de kerk en de pastorie f 11.227,50 (€ 5.094,81) worden neergeteld, is er een bedrag voor de gronden ten behoeve van drie straten (f18.101,25/ € 8.213,98) en is er de afkoop van huurrechten (f 11.000,00/ € 4.991,58) om op die gronden te kunnen weiden. Cornelis Kortekaas, handelaar in onder meer bouwgrond, koopt voor een bedrag van f 46.842,50 (€ 21.256,20) de overige percelen. Hij zal later, in juni 1892, met drie partners de ’s-Gravenhaagsche Bouwgrond-maatschappij Veenoord oprichten waarin hij de belangrijkste aandeelhouder is. Aardig detail is, dat hij tot zijn dood op 28 juni 1915 op 90-jarige leeftijd naast de kerk in de Da Costastraat 12 woont. Mr. Jacob Jan Lodewijk van Hangest baron d’Yvoy van Mydrecht, advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en procureur-generaal bij het gerechtshof in ’s-Gravenhage, wordt door het kerkbestuur beloond voor zijn inspanningen met een cadeau van driehonderd gulden (€ 136,13). De tuinbaas krijgt duizend gulden (€ 453,78) toegeschoven voor zijn werk. Op 25 juni 1877 wordt de bouw van de kerk aanbesteed. Johannes Thomas Wouters heeft zich belast met de architectuur van het gehele werk. Aannemer Gerard Klomp bouwt voor f 29.442 (€ 13.360) de kerk, Arie Stigter vanaf 14 augustus voor
f 38.200 (€ 17.334) de pastorie. De tuin van die ambtswoning meet 4000 centiaren/m2. Hij wordt vrijgehouden voor de eventueel later te bouwen kerk. Naast pastoor Marijnen worden ook Fredericus Laurentius Golterman, Jacobus Smeele en Gerardus Joannes Mattheus van der Kroft door de bisschop van Haarlem aangesteld. De inzegening van de hulpkerk is op 23 december 1877, maar hij is dan al vanaf 8 december in gebruik. Zes maanden later, op 9 juni 1878, wordt de kerkgemeenschap gesplitst. De parochie van de Teresia van Avila kerk blijft gevestigd in het Spaansche Hof, gelegen in het Westeinde, voor de nieuwe gemeenschap wordt de naam van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen gekozen. De monumentale kerk die, ingeklemd tussen de dat jaar benoemde Da Costastraat en Helmersstraat, wordt neergezet, is het werk van architect Nicolaas Molenaar sr. De bouw is voor
f 203.940 (€ 92.544) in handen van de Haagse aannemer Bastiaan Krijnen. Hij zal de geschiedenis ingaan als een bouwer van kerken. De eerste mis wordt gehouden op 1 december 1892. Zes dagen later heeft het overbrengen van de allerheiligste sacramenten plaats.
 
Geur
 
Dat de Haagse binnenstad met zijn grachten vaak de meest ondraaglijke geuren verspreid is voor burgemeester jhr. mr. François Gerard Abraham Gevers Deynoot op 25 februari 1873 reden om ‘De Verordening voor het gebruik van sloten en andere wateren’ uit te schrijven. In artikel1 komt te staan dat sloten en wateren die niet aan de gemeente toebehoren en waarin geen riolen of secreten uitlozen niet voor dat doel mogen worden gebruikt zonder dat zij vooraf zijn overkluisd of door een riool vervangen op de wijze door B&W te bepalen. In artikel 2 wordt beschreven dat de wateren die al worden gebruikt voor uitlozing dit niet mogen vermeerderen, verruimen of veranderen zonder dat ze zijn overwelfd of door een riool vervangen. Het water uit artikel 2 kan op kosten van de gemeente worden weggewerkt. Wordt daartoe door de gemeente besloten, dan wordt die wijziging 14 dagen van tevoren aan de eigenaar of bezitters meegedeeld. Deze is (zijn) vervolgens verplicht mee te werken. De boete kan oplopen van 10 tot 25 gulden of een gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen.

Tekening van de Elandsloot om de op handen zijnde onteigening in beeld te brengen.  Tekening: archief














Dat het bij de Elandsloot zo lang duurt, is een samenspel van factoren. Aan de ene kant zijn er de besluiteloze gemeenteraadsleden. Er wordt in oktober 1889 al een eerste voorstel gedaan dat met 19 tegen 12 stemmen wordt verworpen, maar ook het Hoogheemraadschap Delfland en de bewoners spelen een belangrijke rol. Zo meent het bestuur van Delfland in een eerste reactie op een schrijven van 10/17 augustus 1893, dat volgt op de beslissing tot demping, in de gemeenteraadsvergadering van 8 juli 1892 genomen, dat ze niet akkoord kan gaan met het sluiten ‘van enige gedeelten boezemsloot in uw gemeente’. Aan zo’n vergunning zijn volgens loco-dijkgraaf Jacobus Johannes Duijnstee voorwaarden verbonden. De voorgenomen demping is in strijd met de aan de gemeente ’s-Gravenhage verleende vergunning van 25 juni 1889 nr. 1051. Bovendien is de Elandsloot boezemwater van Delfland waarvan de demping op basis van artikel 9 der keur op de boezemwateren van Delfland van 2 maart 1876 verboden is.
Het hoogheemraadschap, dat dankzij het bewoonbaar houden van de polders in 1855 een grote mate van autonomie van de wetgever toebedeeld heeft gekregen, heeft een schadevergoeding voor het verkleinen van het boezemoppervlak bedacht. Op die manier hoopt het waterschap dat de gemeente van zijn plannen zal afzien. In haar brief laat Delfland weten dat voor de hier bedoelde boezemsloot 20 cent per m2 wordt gerekend, wat neerkomt op een totaalbedrag van 79 gulden (€ 36). En dat is een hoop geld voor een modderpoel en verzamelplaats van vuil waar zelfs bij de hoogste waterstand een praamschuit (platbodem) nauwelijks doorheen kan varen.
       Uitzicht op de Onze Lieve Vrouw
      Onbevlekt Ontvangen-kerk vanaf
       de Marnixkade met de brug naar
         de Saxen Weimarlaan. Voor: de
   Elandsloot. Links de huizen van de
Waldeck Pyrmontkade. Foto: archief

Het is niet het enige treffen. Door de jaren heen vormt de Elandsloot diverse keren een strijdtoneel tussen Hoogheem-raadschap Delfland en de gemeente ’s-Gravenhage. Zo wijst Louis Abraham Reuvens, dijkgraaf van 1891 tot 1893, de gemeente er een aantal keren op dat de sloot niet de vereiste diepte heeft maar daarvoor wel moet worden gezorgd. Als B&W vervolgens laten weten dat het uitbaggeren gevaar zou kunnen opleveren voor de percelen die uitkomen op de ‘gracht’ en daar zeker rekening mee moet worden gehouden, laat Delfland weten alleen daar te baggeren, waar geen gevaar bestaat. Iets gunstiger gestemd raakt het waterschap als ze begin 1895 over de Laakwerken hoort. Het zijn plannen om het Laakkanaal te verlengen en de Laakhaven aan te leggen. B&W hopen op die manier de Residentie blijvend te voorzien van genoeg loswal. Voor mr. Willem Karel Samuel van der Mandele, dijkgraaf van 1893 tot en met 1917, past het in het streven de waterberging op peil te houden. Reden om aan de Haagse bestuurders te melden dat ze van een betaling wordt vrijgesteld wanneer evenveel ruimte aan de boezem wordt toegevoegd als ingenomen. Heel anders is de reactie van het waterschap op het plan van de directeur Gemeentewerken Isaäc Anne Lindo (roepnaam Jack) en zijn medewerkers. Ter verbetering van het Haagse riool-systeem moet er volgens hen door de gemeente een buis van oost naar west worden aangelegd met een stoomgemaal aan het Verversingskanaal. Daar wordt het rioolwater dan opgepompt en in de boezem nabij het stoomgemaal der waterverversing gebracht. Spijtig is, dat het plan een vergunning van het Hoogheemraadschap Delfland behoeft. Zij laat echter een jaar niets van zich horen. Pas op 14 juli 1898 komt het antwoord. Mr. Van der Mandele heeft geen bezwaar de vergunning te verlenen mits het hoofdstoomgemaal het rioolwater zal opmalen en door een persbuis direct naar zee zal afvoeren. “Wij zien de gewijzigde aanvraag gaarne tegemoet”. Ondanks dat de gemeente tracht het Hoogheemraadschap op haar eis te doen terugkomen – het gaat om een forse financiële ingreep - en wat later haar aanvraag dan maar aanpast, ligt er op 6 maart 1899 nog geen vergunning in het verschiet. Delfland stelt nieuwe voorwaarden, waarover de gemeente binnen een maand moet beslissen om de overeenkomst binnen te slepen. En daarmee overspeelt ze haar hand. Die gestelde bepalingen zijn namelijk niet in het belang van het waterschap. Bovendien wordt, hangende deze zaak, op 23 mei 1899 een landelijke wet tot stand gebracht die voorkomt dat een vergunning, tot het maken van een werk van openbaar belang, door niet ter zake doende eisen kan worden tegengewerkt. Op 30 juni 1899 wordt de licentie door Hoogheemraadschap Delfland goedgekeurd. Daarbij heeft dijkgraaf Willem van der Mandele de zekerheid dat het boezemoppervlak niet zal worden verkleind. De afname van zo’n 4670 m2, dankzij het sluiten van diverse sloten, zal via de bestekken nr. 31 van 1897 en nr. 39 van 1898 (de Laakwerken), vrijwel direct worden gecompenseerd door een toename van zo’n 14308 m2 te graven boezemwater.
 
Prinsegracht
 
In de jaren voorafgaande aan deze ontwikkelingen vindt in de Haagse gemeenteraad zo heel af en toe een discussie plaats over het afsluiten van Haagse grachten en sloten. Daarbij dient niet zelden de zienswijze van de op 20 maart 1890 benoemde directeur Gemeentewerken als leidraad. Deze Jack Lindo laat, overigens net als mr. Johannes Hubertus Cornelius Lisman, van 1887 tot en met 1893 voorzitter van de Raadscommissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen, demping van grachten verband houden met de verbetering van de riolering. Dit simpelweg om te voorkomen dat er een toestand ontstaat als bij het dempen in 1880 van de Prinsegracht. “In het gedempte gedeelte is een riool gelegd die te allen tijde vol water staande eigenlijk geen riool maar een stilstaand grachtje zonder enige stroming is dat inmiddels voor de helft van de hoogte is dichtgeslibd”, laat hij in oktober 1892 weten. Een jaar later verkondigt Marc Willem baron du Tour van Bellinchave, woonachtig aan de Prinsegracht 23, eenzelfde standpunt. “Ik kan mij niet voorstellen hoe tot demping over te gaan zonder het eens te zijn over de wijze van rioleren”.
Baron Van Wassenaer van Rosande haakt daarop in door te benadrukken dat er van een goede riolering in ’s-Gravenhage geen sprake is. “Al het vloeibare vuil en de fecaliën uit de riolen lopen weer in de grachten. Wordt een gracht gedempt dan loopt het riool, dat voor die gracht in de plaats komt, weer op de andere grachten uit en verergert dus hun toestand”.
Baron Van Zuijlen van Nijevelt meent om die reden dat het beter is te wachten tot een goed, algemeen rioleringsplan is ontwikkeld. Dr. Johannes Theodorus Mouton, warm voorstander van dempen, laat daarop weten: “Burgemeester en wethouders zijn dus van mening dat grachten niet kunnen worden gedempt zonder behoorlijke riolering. Ze erkennen dit maar laten zich verder niet uit hoe die riolering te voorzien”.
Waarover de raadsleden het wel met elkaar eens zijn, is dat met het dempen van het Elandgrachtje de onderhoudskosten dalen, de stadswijk (Zeeheldenkwartier) een fraaier uiterlijk krijgt en de benodigde verkeersweg kan worden aangelegd. Als in mei 1899 de plannen over de invulling door de directeur Gemeentewerken aan mr. Jean Gustave Stanislas Bevers, voorzitter van de Raadscommissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen, worden gepresenteerd, heeft deze een aantal opmerkingen. Zo is er naast de bomenrij in de Elandstraat een 2,50 meter breed pad ontworpen dat wordt aangeduid als wielrijdersweg. Ook is er een trottoir in breedte variërend van 5.40 meter tot 7 meter. “Ofschoon wij geen bedenkingen hebben tegen de aanleg van een weg voor wielrijders, achten we het niet wenselijk zo’n pad nu al op dit ontwerp aan te wijzen”, aldus wethouder Bevers. “De mogelijkheid bestaat namelijk dat te eniger tijd in de Elandstraat een tramlijn, parallel lopend aan die in de Piet Heinstraat, wordt aangelegd (wat begin 1900 ook gebeurt). Te overwegen is op zo’n moment, bedoeld deel van de weg daartoe te bestemmen. Het pad zou dan tot drie meter moeten worden verbreed waartegen, bij de aanzienlijke breedte van het ontworpen trottoir, geen bezwaar bestaat”.
Bevers keurt het plan goed nadat de term fietspad is verdwenen en het trottoir langs de noordzijde van de Elandstraat op de tekening een zodanige breedte heeft gekregen dat tussen het trottoir en de bomenrij een weg van drie meter kan ontstaan. Zijn wens straat en trottoir met dezelfde stenen aan te leggen gaat niet in vervulling. Het goedkoopst blijkt de straat met Luiksche keien te vullen en het trottoir te maken van ironbricks.
 
Onderhandelingen
 
De beslissing, in juli 1892 genomen, om tot dempen over te gaan, de Elandstraat te verbreden en door te trekken van de Toussaintkade tot aan de Afzanderijvaart (hij bestond vanaf 1888 uit een eerste en tweede Elandstraat), de sloot achter de huizen aan de westzijde van de Helmersstraat te dempen en een toegangsweg te maken die de Waldeck Pyrmontkade verbindt met de Veenkade, betekent de start van de onderhandelingen met de eigenaren van de huizen en delen sloot die moeten worden onteigend. Volgens de wet van 28 augustus 1851 (Staatsblad 125) dienen de uitgewerkte plannen met daarbij behorende kaarten en grondtekeningen, zoals bedoeld in artikel 12, op de secretarie der gemeente gedurende dertig dagen ter inzage te worden neergelegd. Dat gebeurt in eerste instantie van 30 november tot en met 14 december 1893. Op die laatste dag komt in het Raadhuis aan de Groenmarkt om tien uur ’s ochtends de commissie in actie die bij resolutie van 20 november 1893 (nr. 5) is benoemd om de bezwaren van eigenaren en buurtbewoners aan te horen. Deze, volgens artikel 10 der wet van 28 augustus 1851 uit Gedeputeerde Staten gekozen leden zijn jhr. mr. Hendrik Abraham Cornelis de la Bassecour Caan, mr. Pieter Lodewijk Frans Blussé en mr. Carel Jan Emilius van Bylandt. Zij worden bijgestaan door ingenieur Andreas Johannes Maria Stoffels en burgemeester mr. Albert Johan Roest.
Vervolgens worden bij Koninklijk Besluit van 2 juli 1894 (nr. 41) de percelen aangewezen. Nadat de Tweede Kamer zich heeft gebogen over nadere bepalingen omtrent het onteigenen van de eigendommen, het verbinden van beide delen van de Elandstraat en het dempen van de sloot ondertekent koningin-regentes Emma, uit naam van hare majesteit Wilhelmina op 7 december 1896 (Staatsblad 182), een wet waarin het algemeen nut der onteigeningen en het dempen officieel worden vastgelegd. Ruim drie jaar later, wanneer de gemeente haar laatste fouten heeft hersteld en een vergeten perceel als sectie O nr. 6954 bestaande uit een huis, timmerwinkel en erf van de gebroeders Houtman alsnog heeft weten onder te brengen in het onteigeningsritueel, worden de plannen van 20 januari 1897 tot en met 5 februari 1897 nogmaals op het gemeentesecretariaat ter inzage gelegd.
 
Pronkjuweel
 
Bijna voorspelbaar is, dat de meeste tijd in beslag wordt genomen door die onteigeningen. Hoewel bij koninklijk besluit van 2 juli 1894 (nr. 41) en 26 februari 1897 (nr. 16) de percelen zijn benoemd, geven niet alle eigenaren zich zomaar gewonnen. De modderbak wordt plotseling omschreven als een pronkjuweel. Daarbij benadrukt een deel van hen hoezeer ze het als een voorrecht zien er over uit te mogen kijken wanneer ze in hun tuin zitten. Hoezo stank! Ze zijn zich van geen verpestende dampen bewust. Dat daarbij financiële motieven een rol spelen, zal niemand verbazen. Zo zijn er eigenaren van huizen, stukken sloot en percelen die drie, negen en zelfs veertien gulden per vierkante meter vragen, terwijl de gemeente haar normale prijs van twintig cent al heeft verhoogd naar vijftig cent.
Een van hen is Jacobus Henricus Peters. De oorspronkelijk uit Brussel afkomstige ex-banketbakker laat weten geen genoegen te nemen met de op dat moment door de gemeente vastgestelde standaardprijs van 1000 gulden per af te breken huis. Aangezien hij eigenaar is van vijf panden - een is een pakhuis -  is het aanbod 5.000 gulden (€ 2.269). Hij meent echter recht te hebben op 9.000 gulden (€ 4.084). Bij een bezoek in mei 1898 aan advocaat en procureur Willem Thorbecke, verantwoordelijk voor het in goede banen leiden van de onteigeningen, legt hij uit dat de vier huisjes en opslagplaats die hij aan de Saxen Weimarlaan, in verband met de aanleg van de dwarsweg tussen Waldeck Pyrmontkade en Veenkade, moet afstaan, hem jaarlijks f 821,60 (€ 372,83) opleveren. “Behalve dat mijn inkomen ernstig zal verminderen, heb ik de huizen in der tijd in zeer vervallen staat voor 3.900 gulden (€ 1.770) gekocht. Vervolgens heb ik veel geld gestoken in de reparaties. Mijns inziens zou er dan ook 9.000 gulden moeten worden uitbetaald”.
De gemeente wil, ook na dat gesprek, niet verder gaan dan de geboden 5.000 gulden maar moet inbinden. Na een gerechtelijke procedure, B&W hebben het besluit om op deze wijze tegen onwillige eigenaren als Peters op te treden op 19 juli 1898 tijdens een raadsvergadering genomen, ziet hij de prijs voor zijn 252 centiaren verhoogd naar 6.200 gulden (€ 2.813).

De huizen aan de Saxen Weimarlaan. De eigenaren krijgen te horen dat een deel van de panden moet
verdwijnen om plaats te maken voor een riolering en een nieuwe weg.                    Tekening: Archief











Loodgieter en metselaar Reinier Cornelis Born gaat bij de rechtsgeleerden raadsman der gemeente langs om hem te laten weten, dat de helft van de acht percelen die het meest opbrengen aan de Saxen Weimarlaan - het is niet meer dan een pad dat in uiterlijk kan wedijveren met de vroege Elandstraat – binnen de onteigening valt. “Er wordt mij 10.300 gulden (€ 4.674) aangeboden voor de 520 centiaren grond, terwijl ik voor het geheel een hypotheek heb van 25.500 gulden (€ 11.571)”.
Behalve dat hij de schadeloosstelling te laag vindt, Born vordert 25.000 gulden (€ 11.344), meent hij ook dat de inkomsten uit de huisjes die overblijven aanmerkelijk lager zal komen te liggen. Om die reden spoort hij de gemeente aan het hele hofje van hem over te nemen, maar die gaat daar niet op in. De rechter volgt het advies van de deskundigen en bepaalt dat er f 10.300 (€ 6.353) moet worden uitbetaald. Dat die beslissing wordt genomen is niet zo vreemd. De gemeenteraad heeft namelijk bij zijn besluit van 15 maart 1898, met goedkeuring van Gedeputeerde Staten op de 22ste, vastgesteld welke tegemoetkomingen zij de eigenaren, zal gaan bieden. Leidend daarin zijn de taxaties van de deskundigen Willem Christiaan van Rijswijk en Johannes Cornelis Pfeiffer. Dat timmerman Pieter Nicolaaszoon van Rooijen het daar niet mee eens is, pakt in zijn voordeel uit. De gemeente laat in mei 1898 weten 4.800 gulden (€ 2.178) over te hebben voor zijn twee percelen (sectie Y nr. 72 en 73). Ook na een tweede gesprek waarin Van Rooijen, die zelf in de Van Bylandstraat 120 woont, uitlegt dat hij, met een aantal partners, 13.000 gulden (€ 5.899) in de bouw heeft gestoken en daarvoor een hypotheek van 8.000 gulden (€ 3.630) heeft genomen, bedenken de bestuurders zich niet. Vervolgens stelt hij voor de taxatie van de 160 centiaren op de hoek van de Veenkade en de Saxen Weimarlaan door twee taxateurs te laten uitvoeren, waarbij zowel de gemeente als hij er een benoemd. De bedoeling is dat elk een rapport uitbrengt. “De huur, die ik nu vang, is f 19,50 per week (€ 8,85) ofwel 1.014 gulden (€ 460) per jaar. Ik heb de grond gekocht voor 2.600 gulden (€ 1.180). Iedereen kan nagaan dat de huizen niet voor 2.200 gulden (€ 998) zijn neergezet”. De rechter komt Van Rooijen tegemoet en bepaalt dat de gemeente hem 8.763 gulden (€ 3.976) moet uitbetalen.
In totaal wordt er tegen 14 eigenaren, die weigeren op het aanbod van de gemeente in te gaan, geprocedeerd. Daarbij is de werkwijze steeds dezelfde. Ter voldoening aan artikel 28 der wet van 28 augustus 1851 (Staatsblad 125) wordt de eigenaar/eigenares van het te onteigenen perceel uitgenodigd om vergezeld van de griffier aanwezig te zijn wanneer de deskundigen de prijs bepalen. Aannemer Manus Houtman en Clasina Sophia Jona, weduwe van Johan Arnold Houtman worden op 5 januari 1899 om kwart over tien 's ochtends onthaald voor die opneming. Plaats van samenkomst is perceel sectie O nr 6954. Het gaat om een perceel water van 45 centiaren (sectie O nr 6952) en een perceel grond van 184 centiaren (nr 6954), gelegen aan de Elandstraat. Tijdens de gerechtelijke wandeling verlangen ze in eerste instantie 20.000 gulden (€ 9.075) ofwel 111 gulden (€ 50,37) per centiare. Het aanbod wordt f 11.864,50 (€ 5.384) maar officier van justitie Eduard Zenon Louis van der Kemp vindt
f 11.354,50 (€ 5.152) genoeg. De schadeloosstelling voor de grond wordt gesteld op 5.000 gulden 
(€ 2.269), de waardevermindering van het overblijvende op 4.200 gulden (€ 1.906), de werkzaamhe-den aan de gevel op 2.000 gulden (€ 907), de loodsen op 150 gulden (€ 68) en het water op f 4,50 
(€ 2,04). Alle berekeningen van gedaagde om tot een hoger bedrag te komen, worden door de officier van justitie onjuist geoordeeld. Behalve minder geld moet Houtman ook bijdragen in de gerechtelijke kosten. Het water dat Maatje Goekoop, weduwe van predikant Eduard Willem Heinecken, bezit, wordt ook niet probleemloos door de gemeente verkregen. Ze neemt, wanneer ze nog eigenaresse is, geen genoegen met het aanbod van f 9,50 (€ 4,31). Dat probleem verdwijnt als Cornelis Goekoop toeziend voogd wordt en de gebroeders Houtman het gehele perceel van 2 aren en 20 centiaren aan de Piet Heinstraat van haar aankopen. Manus verhandelt de 19 centiaren water voor die f 9,50. Metselaar Nicolaas Leonardus Vroomans en timmerman Johannes Gaillard dragen in tweede instantie twee percelen over aan de gemeente. De een heeft een omvang van 50 centiaren (sloot), opbrengst 5 gulden (€ 2,27), de ander is 117 centiaren (grond), opbrengst 775 gulden (€ 352). 

Bewoners van de Elandstraat die hun deel van de Elandsloot moeten afstaan.                Tekening: archief
 



De firma Abraham van Stolk & Zoonen uit Rotterdam, die een perceel Elandsloot van 346 centiaren bezit (sectie Z nr 1428), krijgt f 34,60 (€ 15,70) toegewezen. Dat is beneden het aanbod van 173 gulden. (€ 78,50). Om die reden moet ook deze gedaagde bijdragen in de gerechtelijke kosten. Metselaar Abraham Deurloo, die regelmatig financieel in zee gaat met Van Rooijen Nicsz, ziet hetzelfde gebeuren bij zijn drie huizen en erven aan de Veenkade groot 291 centiaren. De vader van zes kinderen heeft de winkelhuizen (sectie Y nr. 74 en 75) afzonderlijk verhuurd voor 400 gulden (€ 181) per kwartaal. Voor de gezinswoning (sectie Y nr. 76) vangt hij 18 gulden per maand. Zijn bedrag daalt in de rechtszaal met 141 gulden (€ 64) naar de door de taxateurs vastgestelde prijs van 14.159 gulden (€ 6.425). Cornelia Baggerman en haar echtgenoot Dirk Johannes Annokkee laten voor het gerecht weten de aangeboden 15.400 gulden (€ 6.988) niet te kunnen accepteren. “Het gaat om 16 percelen aan de Saxen Weimarlaan met een totale omvang van 983 centiaren”, aldus Cornelia. “Ze zijn allemaal verhuurd voor 2 gulden per week”. De officier van justitie vindt het aanbod te hoog en stelt het bedrag bij naar f 11.864,50 
(€ 5.384). Matthea Feije, de weduwe van Lambertus Johannes Blom (vleeshouwer), krijgt voor haar huis en erf aan de Hemsterhuisstraat 224 (sectie O nr. 5284) 8.650 gulden (€ 3.925,20) wat in overeenstemming is met het advies van de deskundigen. Daar komt 350 gulden (€ 159) bij voor het verplaatsen van de zaak. Aan de 800 gulden (€ 363) die nodig is voor het versterken van een gemeenschappelijke muur (een binnenmuur wordt buitenmuur) wordt in de rechtszaal voorbijgegaan. Haar totale schadevergoeding bedraagt 9150 gulden (€ 4.152) wat hoger is dan de geboden 7500 gulden (€ 3.403). Hierdoor moet de gemeente de gerechtelijke kosten betalen. De onteigening van Matthea heeft met de verbreding van de Elandstraat te maken. Ze zal het pand, dat wordt afgebroken, moeten ontruimen. Na de uitspraak op 10 april 1899 vraagt ze de gemeente of ze tot 1 juli in het bovenhuis mag blijven wonen. Ze wil de tweeënhalve maand gebruiken om een geschikte ruimte voor haar en het bedrijf van haar overleden man te vinden. De huurovereenkomst die volgt, laat een bedrag van 30 gulden (€ 13,61) zien. Haar buurman, kapper Johan Hendrik Maurits van der Groen, treft hetzelfde lot als Matthea. Hij is echter geen eigenaar, maar huurt Elandstraat 228 van de gemeente. Zij heeft het, in verband met het verbreden van de Elandstraat, gekocht van timmerman Arie van der Ham, eigenaar van nog zes woningen in die straat. De kapper wil blijven wonen, door B&W te bepalen. ‘Tot die tijd betaal ik geen huur en kan ik vrij gebruik maken van de waterleiding’, stelt hij aan de gemeente voor. Zo ver komt het niet. Van der Groen mag niet langer dan tot 16 oktober blijven zitten. Het contract wordt per maand verlengd, maar met eenzelfde huurovereenkomst als Feije. Ook hij gaat 12 gulden per maand betalen. Die verlaging in huur geldt overigens ook voor de bewoners van de Saxen Weimarlaan (het latere verlengde van de Waldeck Pyrmontkade) die bij afbraak moeten verhuizen, maar tot die tijd er wel mogen blijven wonen. Echt lang is dat niet, want op 6 juli valt de beslissing de huizen aan de Hemsterhuisstraat 224/226 en 228 af te breken, gevolgd door de Veenkade 120 t/m 126 en de Saxen Weimarlaannummers 1, 2, 3, 25 t/m 40, 53 t/m 60, 69 t/m 76 en 81. Twee van die huurders zijn tuinman Hendrik Reinier Boekweg, die sinds 25 september 1896 zo’n 340 centiaren gemeentegrond en water aan de Saxen Weimarlaan huurt en Johannes van Horssen, die sinds 5 november 1898 van de daarnaast gelegen 325 centiaren tuin met broeikas en woning gebruik maakt. Hij heeft een huurcontract tot en met 28 februari 1901. In die overeenkomst is te lezen dat de huizenhandelaar f 56,25 (€ 25,52) per kwartaal afdraagt. Dat bedrag wordt verlaagd. Zo betaalt hij op 1 augustus 53 gulden (€ 24,05) en op 1 december f 24,06 (€ 10,91). Het laatste jaar is het totaal geen 225 gulden (€ 102) maar 106 gulden (€ 48). De huur van Boekweg is f 10,46 (€ 4,75). Dat bedrag wordt voor het laatste kwartaal bijgesteld naar f 5,36 (€ 2,43).
 
Houten bruggetje
 
Voordat de gemeente die grond in haar bezit krijgt, is uitgever Hermanus Cornelis Jacobszoon Voorhoeve eigenaar. Hij doet, na een eerste verzoek, niet moeilijk en verkoopt in november 1895 zijn 1549 m2 grond en 42 m2 water voor 20.000 gulden (€ 9.076). Vervolgens zegt hij op 12 juni 1896, met terugwerkende kracht, een contract met de gemeente op. Het is een overeenkomst voor het gebruik van het houten bruggetje over de Elandsloot, dat toegang geeft tot zijn terrein aan de Saxen Weimarlaan. De gebruikersbelasting was sinds mei 1891 tien gulden (€ 4,54) per jaar. Die brug gaf zijn vijf huurders, veelal tuinders, die met hun broeikassen, loodsen en schuren hun wekelijkse inkomsten vergaarden, toegang. Dat de strook grond met het vertrek van onder anderen Boekweg en Van Horssen helemaal vrij moet komen, heeft te maken met de aanleg van een riool tussen de Waldeck Pyrmontkade en de Veenkade en de komst van een nieuwe weg.

De situatie aan de Saxen Weimarlaan (links), de houthandel Van Gogh (rechts) en de eigenaren aan
de Witte de Withstraat (boven).                                                                                Tekening: archief


De gemeente is blij dat de meeste eigenaren het aanbod zonder verdere vragen accepteren. Zo verkoopt tuinder Hendrik Hermanus Borsboom zijn 34 m2 voor 17 gulden, krijgt houtzaagmolenaar Pieter de Vrijer, eigenaar van zes huizen, f 27,50 voor zijn 55 m2 water en Jacoba van der Maarel, de weduwe van Pieter Ammerlaan, 6 gulden voor de 12 m2 water. Om er zeker van te zijn dat de eigenaren niet zullen terugkrabbelen, drukt advocaat Willem Thorbecke de gemeente op het hart om de gewonnen bezitters te ontbieden de koopakte te komen tekenen of in elk geval een verklaring te onderschrijven waarin staat dat ze het aanbod aannemen. Sommigen zijn wat lastig te vinden zoals Chamberlain Mok, die in de Piet Heinstraat 114 woonde, maar naar Rotterdam is verhuisd. Hij is voor de deurwaarder lange tijd onvindbaar totdat duidelijk wordt dat hij op 30 juli 1897 is overleden. Zijn zaak wordt afgehandeld door de Haagse notarissen Hendrik Jacob Herman Stoop en Carl Vollgraff. Dat het administratief niet altijd even goed is geregeld bij de gemeente maakt Bastiaan Mijnlief bij zijn bezoek in mei 1898 aan Thorbecke duidelijk. De negen huizen die in het bezit waren van bouwkundige Johan Friedrich Meiners en mede-eigenaar Willem Frederik Philip van der Grijp blijken inmiddels deels verkocht. Zo hebben de gebroeders De Vos vier percelen overgenomen, maar dat is nooit verwerkt. De erven van Johan Meiners – hij is op 28 maart 1893 op 74-jarige leeftijd overleden – blijken bereid mee te werken. Ze krijgen voor de percelen sectie Z nummers 1341 tot en met 1344 een bedrag van 495 gulden (€ 225), waarin inbegrepen de lasten ener erfscheiding. Dat niet altijd even zorgvuldig wordt gehandeld, maakt de geschiedenis ook duidelijk. Bij het berekenen van de percelen van metselaar Frederik Bernard Kuhnel en zijn mede-eigenaar Franciscus Joannes Aloijsius Verhoef blijkt de omvang niet te kloppen. Hetzelfde geldt voor de percelen van spekslager Leonardus Adrianus Smeele en koopman Augustinus Ignatius Knüf. De deskundigen schatten de percelen sectie Z nr. 1347 en 1353 van laatstgenoemden op 69 m2 en de percelen sectie Z 1354 tot en met 1358 van Kuhnel en consorten op 102 m2. De ware grote blijkt echter 96 m2 en 129 m2 te zijn.

Beurs

Bij een deel van de eigenaren hoeft de gemeente zijn beurs niet extra te openen. Zo nemen timmerman Cornelis van Zanen, kok en pasteibakker Vincent Otto, timmerman Nicolaas Boheemen, koopman in meubelen Nicolaas Hermanus Sluijters, behanger en stoffeerder Johannes de Weever, bouwkundige Arie van der Ham, timmerman Johan Bernard Roggenland, schoenmaker Adrianus Antonius Mulders, timmerman Wilhelmus Theodorus Berndsen en smid Josephus Hendrikus Klerkx al in september en oktober 1897 genoegen met de toezegging van de gemeente dat er na de demping van de Elandsloot een houten schutting, naar keuze met of zonder deur, op stenen voetmuur dan wel een stenen-afscheiding met of zonder deur op hun terrein zal worden aangelegd. Uiteindelijk geven 24 eigenaren toestemming tot het maken van een fundering en het plaatsen van de nodige schoorpalen. De vereiste ondergraving in hun percelen wordt verricht met de zekerheid dat de afscheiding hun eigendom zal zijn. Bovendien worden de panden kosteloos op het nieuwe riool aangesloten.
Eerder is over het plaatsen van die afscheiding een ‘misverstand’ ontstaan. Handig als burgemeester en wethouders zijn, hebben ze in een officieel schrijven laten weten dat na demping van de Elandsloot een afsluiting langs de nieuwe straat zal worden gemaakt voor die percelen die op dat moment in de sloot een afscheiding van de publieke straat vinden. De bedoeling is het gemeentegrond te maken en om, ter vermindering van de kosten, die nieuwe aansluitingen tegelijk met het dempingswerk in openbare aanbesteding uit te voeren. Al snel blijkt dat die handelswijze problemen zal gaan opleveren. Het betekent namelijk dat de gemeente verantwoordelijk blijft voor het onderhoud van die afscheidingen en dat is alles, behalve handig, zeker financieel. Het is reden het besluit aan te passen. Een woordvoerder laat weten: ‘Opgemerkt moet worden dat waar in het raadsbesluit wordt genoemd een zeker bedrag voor een te bouwen muur of dergelijke daarmee wordt bedoeld de vergoeding voor het maken van een afscheiding langs de straat aan te leggen, na de demping der Elandsloot’.
Die vergoeding wordt vervolgens expliciet genoemd in de overeenkomst. Zo krijgt vleeshouwer Johannes Jacobus van Ommen voor zijn 25 centiaren Elandsloot een schadeloosstelling van f 124,50
(€ 56,50) met inbegrip van de kosten voor het maken van een afscheiding. Bouwkundige Abraham Rutger Rutgers krijgt toestemming tot het maken van een uitgang aan de nieuwe straat en een bedrag van 180 gulden (€ 81,68) uitgekeerd. Spekslager Smeele ontvangt 181 gulden (€ 82,13) voor 74 m2 water, waarbij inbegrepen 144 gulden (€ 65,34) voor de bouw van een afscheiding. Koopman Knüf krijgt 123 gulden (€ 55,81) voor 22 m2 water waarvan 112 gulden (€ 50,82) is bestemd voor het optrekken van een muur. Kuhnel en consorten die hun 102 m2 water afstaan, krijgen 651 gulden
(€ 295,41) uitgekeerd waarin begrepen 600 gulden (€ 272,27) voor een gemetselde muur met grond kerende fundering. Maria Steenstra, tot zijn overlijden op 26 december 1885 getrouwd met Jean Henri Broers, verkoopt op 15 maart 1898, met goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 22 maart van dat jaar, een perceel water (sectie O nr. 6259) aan de gemeente voor f 226,50. In de overeenkomst wordt vermeld dat de afscheiding tussen het aan Maria Steenstra behorende perceel sectie O nr. 2313 en het verkochte voor rekening is van de verkoopster. De gemeente wordt verplicht de lozing uit het huis kosteloos aan te sluiten op het nieuwe riool. De kosten van de akte zijn ook voor rekening van de gemeente.   
 
Van Gogh
 
De lastigste klant bij het verwerven van de percelen is de handelsvennootschap onder de firma A. van Gogh Jz. en Zoon. De eerste ‘confrontatie’ tussen de gemeente en Arnoldus van Gogh Hermanus Hendrikzoon vindt op 21 december 1889 plaats wanneer het de houtkoper (en zeer gewaardeerd opperbrandmeester) een goed idee lijkt om van de sloot tussen zijn bedrijf aan de Veenkade hoek Helmersstraat, een gedeelte te dempen en door die kade een waterlozing te brengen naar de langs de Veenkade lopende Singelgracht om zodoende de doorstroming van het water met de sloot achter de Helmersstraat te behouden. Bij een bezoek aan gemeente-architect Berend Reinders krijgt hij te horen dat Hoogheemraadschap Delfland daar nooit toestemming voor zal geven. Hij heeft het zelf al eens zonder succes aangevraagd. In een brief aan gemeente-architect Pieter Tirion verwoordt Van Gogh het in februari 1890 met: ‘Toen ik zeide: mijnheer, ik geloof dat als ik het aanvraag, ik die permissie wel krijg, ontving ik als antwoord. Wel nu, dat wil ik wel eens zien. Mocht het u lukken, dan krijgt u meer gedaan dan ik. Dientengevolge heb ik de aanvraag gedaan met het doel de heer Reinders te bewijzen dat de permissie wel gegeven wordt’.
 De houthandel en -zagerij van  A. van Gogh met
 de molen de Prins van Oranje en links de huizen
van de Helmersstraat.                    Kaart: archief 
Op 14/15 januari 1890 geeft mr. Joannes Pieter Roetert Tak van Poortvliet van Hoogheemraadschap Delfland (dijkgraaf van 1887 tot en met 1891) inderdaad toestemming. Kort samengevat is in de brief te lezen: ‘In verband met artikel 19 der keur op de boezemwateren van 21 maart 1876 bied ik verlof tot het verlagen en verbreden van de brug, gelegen in de Veenkade nabij de houtzagerij van de heer A. van Gogh H.H. zn. en het tijdelijk plaatsen van kistdammen in het boezemwater voor de uitvoering dezer werken. De uitvoering moet geschieden binnen acht maanden na dagtekening onder toezicht en aanwijzing van de ingenieur van Delfland’. Berend Reinders maakt het niet meer mee. De directeur Gemeentewerken is op 8 januari 1890 op 65-jarige leeftijd overleden. Door de uitdagende toon tussen beide heren is het idee ontstaan dat het om een weddenschap gaat. Gevolg is, dat de gemeente meent, dat wanneer het plan zal worden uitgevoerd Arnoldus zal gaan meebetalen. Hij laat echter weten: ‘Het is nooit de bedoeling geweest te betalen voor werk dat aan de gemeente toekomt. Zo ligt de brug mij laag genoeg en heeft mijn werf aan de weg ook geen veranderingen nodig’.
Jan Lisman, voorzitter van de Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen blijkt een warm voorstander van het plan van Arnoldus van Gogh. ‘Het dempen van de sloot tussen de Veenkade en de houtzagerij komt neer op een bedrag van 920 gulden en het leggen van de rioolleiding op 762 gulden. Het uitgeven van die bedragen is zeker in het belang van de gemeente’. Op 24 februari 1890 komen burgemeester en wethouders tot dezelfde conclusie. Voor de bouw van een walmuur langs de Veenkade moeten even later negen iepenbomen worden verwijderd. Ze staan tussen de brug over de Afzanderijvaart en de in 1857 gebouwde en op 3 augustus 1899 gesloopte houtzaagmolen de Prins van Oranje van de firma Van Gogh. Opmerkelijk detail is, dat de molen bij het neerzetten een extra hoge opbouw kreeg om zoveel mogelijk wind te vangen. Vervolgens werkte Arnoldus aan zijn ondergaan mee door bij de bouw van de kerk het hout te leveren. Het gevolg was dat hij geheel achter dat gebouw verdween.
Een nieuwe confrontatie volgt wanneer de gemeente het voornemen heeft ook het water achter de huizen aan de Helmersstraat te dempen. Dat dit op 15 maart 1898 definitief wordt afgeblazen (in het oorspronkelijke plan wordt alleen de Elandsloot genoemd), heeft te maken met het ontbreken van medewerking bij het merendeel der bewoners. Twaalf doen zelfs kostbare tegenvoorstellen aan de gemeente. En dat is extra zuur voor iemand zoals Hendrik Hanselaar, zelf woonachtig aan de Conradkade 59. De huisschilder dient een verzoek tot demping in bij de gemeente, maar krijgt nul op het rekest. Hij laat weten zorg te zullen dragen dat het door hem te dempen deel behoorlijk zal worden omheind en onderhouden. De Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen stelt echter ‘dat het verlenen ener vergunning ten adressen bedoeld, buiten de kring der bemoeiing van de gemeente ligt’ ofwel die toestemming moet je zien te krijgen van Hoogheemraadschap Delfland.
 
Weduwe
 
Het treffen tussen de firma Van Gogh en de gemeente gebeurt zonder de tussenkomst van Arnoldus van Gogh Hermanus Hendrikzoon. Hij is op 17 augustus 1894 op 55-jarige leeftijd overleden. Het bedrijf wordt nu met strakke hand geleid door zijn weduwe Hendrica Maria Preuijt (overleden op 23 december 1930 op 93-jarige leeftijd). Zij is op 1 januari onder de naam A. van Gogh Jr. en Zoon een vennootschap onder firma begonnen samen met Hermanus Witte Preuijt van Gogh en Arnoldus van Gogh, beiden houthandelaren. In september 1897 laat directeur Gemeentewerken Lindo weten 450 m2 van sectie Y 1 en 12 en 625 m2 van sectie Y 87 van de firma te willen overnemen. Het gaat daarbij om 550 m2 water waarvoor de gemeente een bedrag van 275 gulden (€ 125) heeft bedacht. Hendrica schakelt de notarissen August George Bodaan en Gerard van Rossem in, kantoorhoudend aan het 
                                                          Buitenhof 22. Zij maken in een brief duidelijk dat de firma
Tekening van de molen Prins van     
 Oranje. Hij heeft gefunctioneerd     
van 1857 tot en met 1899.              
                    Tekening: archief
geen genoegen kan nemen met het voorstel. ‘De percelen behoren tot de stoomhoutzaagmolen, die op perceel Y 87 staat. Bovendien is bij de vaststelling van het bedrag geen rekening gehouden met het feit dat de te onteigenen grond, juist omdat het grotendeels uit water bestaat voor de houtzagerij onmisbaar is. In vroegere jaren vond het voor de houtzagerij bestemde hout ruime berging in de sloten van de toenmalige terreinen van de groothertogin Van Saksen-Weimar, maar die gelegenheid is sedertdien door de bebouwing van die kavels verloren gegaan. Sindsdien moet de requestrant zich behelpen met het kleine balkgat dat door een helling aan de stoomhoutzaagmolen is verbonden. De daarbij gelegen sloot heeft de vorige eigenaar, Arnoldus van Gogh Hermanus Hendrikzoon, speciaal laten graven om het water voor houtberging te vergroten. Dat neemt niet weg dat de tegenwoordige waterruimte te klein is en veelal zo vol ligt met balken dat het uitzoeken en het op de helling brengen zeer bemoeilijkt wordt en meermalen de balken, tot grote schade daarvan, op de wal moeten worden opgestapeld. De houtzagerij heeft nu al nadelen ondervonden door de voorgenomen onteigening. Zo heeft zij zich moeten onthouden van het kopen van grote partijen iepenbomen zoals zij vroeger deed. Requestrant noemt het een ongerijmdheid dat het voor haar onmisbare en kostbare water, dat voor haar veel meer waarde heeft dan grond, niet meer oplevert dan 50 cent per centiare. Het is hetzelfde bedrag dat ook aan anderen, voor wie het water geen betekenis heeft, wordt uitgekeerd’.
Hendrica Maria Preuijt blijft bereid om de grond aan de gemeente af te staan. Ze stelt een minnelijke schikking voor waarbij haar terrein van zo’n 178 meter ten zuiden van de onteigeningsgrens een verbreding van 11 meter krijgt door het daaraan toevoegen van een strook gemeentegrond. De oppervlakte van zo’n 2000 m2, op deze wijze door haar te verkrijgen, zou het verlies van de 550 m2 moeten compenseren. De gemeente stelt vast dat ze haar eigenbelang goed heeft ingezien. Behalve dat met de ruil van die percelen een terrein ontstaat dat te eniger tijd is te exploiteren als bouwgrond, is er voor de gemeente de verplichting het in handen te houden om na de aanleg van de nieuwe weg er een stratenplan te kunnen ontwikkelen. De rechtbank komt eraan te pas. Tijdens een eerste zitting adviseert de officier van justitie Eduard van der Kemp de schadeloosstelling te bepalen op f 5.163,40 (€ 2.343). Van Gogh vordert 18.000 gulden (€ 8.168). De deskundigen adviseren ruim 10.000 gulden (€ 4.538). Volgens de openbare aanklager is de waarde: Elandsloot f 10,40 (€ 4,72), de balkenhaven 3 gulden per m2 dus 960 gulden (€ 436), de oostelijke sloot 326 gulden (€ 148), de waardevermindering 3000 gulden (€ 1361), de schoeiing en schutting 680 gulden (€ 309) en de omkading 187 gulden (€ 85). Samen
f 5163,40. In de laatste zitting op 13 april 1899 wordt de schadeloosstelling door officier van justitie Van der Kemp vastgesteld op f 2.626,46 (€ 1.192), maar dan heeft de gemeenteraad op 14 maart al het besluit genomen om voor f 1,50 per centiaren 5 aren water aan de firma A. van Gogh Jr. en Zoon te verkopen. Die verhuizing betekent het einde van de Prins van Oranje. De molen wordt afgebroken. De firma koopt de percelen sectie Y nrs 6, 7, 11 en 14, die ten zuidoosten van de onteigeningsgrens voor de demping van de Elandsloot liggen. Het krijgt de beloofde omvang door het met graafwerkzaamheden op diepte brengen van de percelen sectie Y nrs 1038, 8, 494 en 13. B&W gaan ervan uit dat dit op 15 juni zal zijn afgerond. De akte wordt op 20 december 1899 bij notaris Van Rossem door beide partijen getekend.
 
Van den Elshout
 
Het maken van de riolen in zowel de Elandstraat als de nieuw aan te leggen straat tussen de Waldeck Pyrmontkade en de Veenkade en de verdere werken als het afbreken van de vijf bruggen en de twee huizen in de Hemsterhuisstraat, het aanleggen van zes brandputten en het vormgeven van de Elandstraat, overeenkomstig het bestek nr. 30 (demping van de Elandsloot) uit 1899, is dan al gegund aan J. van den Elshout Gzn uit Scheveningen voor een bedrag van 141.980 gulden (€ 64,428). Hij tekent de akte op 9 juli 1899. Het riool dat van de Toussaintkade naar de Waldeck Pyrmontkade wordt gelegd heeft een lengte van 866 meter, het moerriool tussen de Veenkade en de Elandstraat is 313 meter lang en het deel dat in de Toussaintkade wordt gelegd is 40 meter. Niet veel later komt ook het moerriool, dat in de Waldeck Pyrmontkade, tussen de Elandstraat en de Laan van Meerdervoort, wordt geïnstalleerd, gereed.
Belangrijk binnen het kostenplaatje is onder meer de keuze in stenen die voor het bestraten gebruikt gaan worden. Is het de Ourthe kei, dan wordt het geheel van 1932 m2 een stuk duurder dan wanneer de gewone kei inzet is. De eerste steen kost f 3,95 (€ 1,79) per stuk, de tweede 15 cent (€ 0,07). Ook het metselwerk van klinkers in pc-mortel is een forse kostenpost van f 14.227,50 (€ 6.456). Prijzen die verder opvallen in de begroting zijn onder meer de 39.000 gulden (€ 17.697) voor het stamriool, de 

Dwarsprofiel dat aangeeft wat onteigend moet worden en hoe de opbouw na de demping moet worden
aangepakt. Veel tuinen aan de Piet Heinstraat liggen lager dan de Elandsloot.            Tekening: archief


f 3.012,32 (€ 1.367) voor 1072 meter hardstenen trottoirband, de 5.130 gulden (€ 2.328) voor het afkisten van de bouwsleuf, de 3.240 gulden (€ 1.470) voor zand voor de ophoging van zo’n vijftien procent inklinking, de 2.400 gulden (€ 1.089) voor waterbemaling en drooghouden van de bouwsleuf en de 1.995 gulden (€ 905) voor de rioolstukken van beton. De uiteindelijke kosten voor het werk, dat in de eerste helft van 1900 gereedkomt, bedragen f 153.538,96 (€ 69.673). Voor het uitvoeren van de werkzaamheden en het bergen van al die materialen is het plaatsen van loodsen noodzakelijk. Om die reden moet huurder Hendrik Reinier Boekweg vertrekken. Voor de in totaal 2517 m2 grond aan de Saxen Weimarlaan, die Van den Elshout nodig heeft, betaalt hij een huurprijs van 90 gulden (€ 40,84) per jaar. Jacobus, getrouwd met Joanna Helena Huijbregts, kan later terugkijken op een zeer succesvolle twaalf maanden. Zo verdient hij met zijn bedrijf in totaal 483.055 gulden (€ 219.201). Zijn medewerkers leveren daarbij zoveel vakmanschap af, dat in de maanden die volgen bij elk nieuw rioleringsproject de betrokken bewoners aan de gemeente vragen of  J. van den Elshout Gzn die klus mag klaren.
Het betekent niet dat de transformatie geheel vlekkeloos verloopt. Zo is er de onvrede over het afbreken van de bruggen. Jaren door omwonenden afgeschilderd als oversteken die elk moment kunnen bezwijken, al werd in april 1890 nog het tegendeel bewezen met het over de brug bij de Van Diemenstraat brengen van een marmeren steen van zesduizend kilo, regent het tijdens de transformatie klachten. ‘Al twee maanden zijn drie bruggen over de Elandsloot gesloten. Dezer dagen volgt de vierde en misschien wel heel spoedig de laatste bij de Helmersstraat. Is dit niet een onhoudbare toestand voor winkeliers die genoodzaakt zijn met hun wagens kolossale einden om te rijden’, laat winkelier in koloniale waren en comestibles Gerardus Marcus Waterreus in november 1899 aan het gemeentebestuur weten. Het is niet de enige brief die hij schrijft. Waterreus, die in de Piet Heinstraat 87 woont, mobiliseert eerder dat jaar dertien andere gedupeerde bewoners en maakt in een gezamenlijke klacht duidelijk dat de werkzaamheden toenemende schade aan hun huizen veroorzaken. Behalve dat er door het wegpompen van het grondwater scheuren in muren zijn ontstaan, zijn de vloeren in verschillende winkels soms met 5 tot 10 centimeter verzakt. Zij menen dat een werk ten algemeen nut uitgevoerd niet mag zijn een werk ten nadele van een gedeelte van de gemeenschap. ‘Iedere rechtsgeleerden zal uw raad adviseren tot een eis om vergoeding van schade, kosten en interesten’, aldus Waterreus. Die schade zou dan ook op kosten van de gemeente moeten worden hersteld. Helaas. B&W denken daar anders over, zoals ze eerder al de klachten van de Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen-kerk hebben omgebogen. Jack Lindo, directeur Gemeentewerken, concludeert na een inspectie dat er tijdens de bouw al een scheur in de gevel aan de Da Costa-kant is ontstaan en dat ook de scheuren aan de zijde van de Helmersstraat niet van recente datum zijn. Op 6 februari 1900 wordt tijdens de gemeenteraads-vergadering het afwijzende preadvies van burgemeester en wethouders om eigenaren schadeloos te stellen zonder een woord van debat goedgekeurd. Het blijkt in een achterkamertje te zijn beklonken.

Werktekening van de op handen zijnde werkzaamheden aan de Saxen Weimarlaan. Het weggetje moet plaats maken voor de Waldeck Pyrmontkade.                                                               Tekening: archief





Winkelier Johannes van der Kroft, die in april 1900 een klacht indient, boekt wel resultaat. Met het afbreken van het pand van Matthea Feije in de Hemsterhuisstraat is zijn binnenmuur, buitenmuur geworden. De gemeenteopzichter denkt het op eenvoudige wijze op te lossen. Hij meldt dat de muur gecement zal worden. De melkverkoper heeft echter inlichtingen ingewonnen bij een deskundige die hem heeft laten weten dat dit in strijd is met de voorschriften van de Bouwpolitie. Onderzoek volgt en het resultaat is dat de muur in december 1900 op kosten van de gemeente wordt beklampt met IJsselstenen. Johannes de Weever krijgt alsnog een deur in de schutting van zijn pand aan de Witte de Withstraat 130. Dat die uitgang aan de Elandstraat er komt is te danken aan de onderhandse akte die hij op 6 mei 1898 met de gemeente heeft gesloten. Cornelia Annokkee Baggerman, eigenaresse van de hofjeshuisjes aan de Saxen Weimarlaan 61 tot en met 80 heeft minder geluk. Zij meent dat met de werkzaamheden aan het riool in haar straat, het vuil geen lozing heeft. Gevolg is, zo meldt ze in een brief van 19 februari 1900, dat er voor de bewoners een onhoudbare situatie is ontstaan. ‘Zelfs de gezondheid wordt in gevaar gebracht’. Cornelia heeft zonder succes bij de Gemeentereiniging geklaagd en probeert het vervolgens bij de gemeente. In haar brief laat ze weten dat zij en haar huishouden van de huuropbrengst moeten bestaan ‘en daar bewoners om bovengenoemde reden weigeren te betalen, verkeren wij in zeer moeilijke omstandigheden’. Het helpt niet. De gemeente krijgt van de Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen het advies afwijzend te reageren. Reden voor directeur Gemeentewerken om in een brief van 28 februari 1900 aan te geven dat de rioolverstopping niet wordt veroorzaakt door de werkzaamheden aan de Saxen Weimarlaan. ‘Uw huisjes lozen namelijk in het balkgat’. Ook Pieter van Rooijen Nicolaaszoon vangt bot. Hij vraagt te mogen kopen voor 9 gulden per m2 op grondrente, de gemeentegrond die na doortrekking van de Waldeck Pyrmontkade naar de Veenkade en van de Elandstraat tot aan het verlengde van die kade, over zal zijn. Het gaat om ongeveer 6000 m2. Hij ziet het als een schadeloosstelling voor het verlies van zijn percelen sectie Y 72 en 73. De gemeente gaat echter niet op het aanbod in, want vaststaat dat het als bouwgrond gemakkelijk het dubbele kan opleveren dan het gebodene.

© Haags Nieuws Bureau 2024


zondag 11 februari 2024

Reclame op Boulevard Scheveningen

 

EEN ZEE VAN RECLAME AAN ZEE

De ontsiering van Scheveningen

door Hans Piët

SCHEVENINGEN – Met de aanwas van het automobielverkeer komt Scheveningen halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw in de problemen. Tijdens het badseizoen staan de smalle straten zo vol, dat er geen doorkomen aan is. De geschiedenis leert dat het niet burgemeester en wethouders zijn die in eerste instantie een oplossing aandragen, maar Theodorus Adrianus Hendrikus Offerman. De chauffeur, die in de Rotterdamsestraat 10 woont, schrijft in december 1925 een brief naar Gemeentewerken. Daarin wijst hij een locatie in de kustplaats aan waar, volgens hem, de autolast kan worden teruggedrongen door middel van een stalling. Zijn ideale plek is te vinden aan de Strandweg vóór Grand Hotel Garni. Tegelijkertijd spreekt hij daarbij de wens uit dit nog te vormen parkeerterrein voor tien jaar te huren.
Aangespoord door Theo Offerman moet ook Cornelis Snethlage, als chef van de afdeling verkeerswezen, na een rondgang door de badplaats erkennen dat in de omgeving van de plek waar de Wandelpier de Strandweg snijdt, grote behoefte bestaat aan een geschikte locatie voor parkerende auto’s. Uiteindelijk is het tijdens het seizoen een brandpunt van gezelligheid. Daarbij meent hij dat de afstand van de auto tot dit kruispunt zo klein mogelijk dient te zijn. Al snel blijkt dat het door de adressant gevraagde terrein niet kan worden afgestaan in verband met andere plannen. Bovendien zijn aan het geschikt maken erg hoge kosten verbonden. Onder leiding van ir. Frederic Charles Jean van den Steen van Ommeren, adjunct-directeur Gemeentewerken, wordt een tiental andere plekken bekeken, maar steeds opnieuw is de conclusie dat het niet de ideale oplossing biedt. Zo ligt het plateau naast de Strandweg voor hotel Savoy (Zeekant 5) te ver weg. Dat geldt ook voor het gebied voor het Oranje Hotel en bij het Circus. Laatstgenoemde terrein heeft bovendien een ongunstige vorm. De plek aan het einde van de Strandweg, aan de noordoostzijde, is te klein evenals de ruimte bij het Casino aan de Utrechtsestraat. Daar kunnen hoogstens 50 auto’s staan. De adjunct-directeur stuurt zijn bevindingen naar ir. Pieter Bakker Schut. De directeur Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting concludeert in december 1925 dat van alle suggesties het voorgestelde deel van het Gevers Deynootplein, dat ten zuiden van de Kurhausbar ligt, het meest geschikt is, ook omdat er geen wijzigingen van betekenis behoeven te worden aangebracht. ‘Het plaatsen van enige palen met draad is voldoende’, laat de directeur weten. Nadeel is, dat Theo Offerman wel interesse heeft, maar voor niet meer dan zes maanden per jaar oftewel het badseizoen.
Al snel blijkt dat hij het vuurtje heeft aangewakkerd, want in juli 1926 nemen B&W het besluit om aan de Boulevard, voor het Grand Hotel, toch een ruim gelegen parkeerterrein aan te leggen, waar chauffeurs tegen
Kaart waarop de tien mogelijk parkeerruimtes zijn aangegeven.   Tekening: Archief. 
een geringe vergoeding, onder bewaking, hun automobiel kun-nen achterlaten. Het college van burgemeester en wethouders situeert die stalling aan de Strandweg tussen het Monument voor Leger en Vloot en de trap van het voorma-lige onderkomen van de prins Von Wied, het Paviljoen van de Nieuwe of Literaire Sociëteit De Witte. De werktekening geeft een openluchtgarage aan van 25 meter diep en 230 meter lang. Het moet stalling gaan bieden aan zo’n 200 auto’s. De aanleg wordt begroot op 50.000 gulden (€ 22.689). Daarbij zijn de bedrijfskosten van 5.000 gulden (€ 2.269) inbegrepen. Op 17 december 1926 beginnen de werkzaamheden. De N.V. Haagsche Bouwondernemingsmaatschappij, die het werk zal uitvoeren, wil voor Pinksteren 1927 klaar zijn. In die periode moet niet alleen 17.000 kubieke meter zand, middels een treintje, worden afgevoerd naar het uiteinde van de noord-Boulevard, maar het geheel ook worden bestraat. Om de kosten te drukken maakt de ondernemer voor die aanleg deels gebruik van de keien die uit de bestaande glooiing komen. Het nieuwe hellende vlak wordt opgebouwd uit korrelbeton. De uitvoering gebeurt in het kader van de werkverschaffing. Zo’n 25 werkeloze vissers, vaders van grote gezinnen, zijn voor de klus aangenomen die, mede dankzij de temperaturen, niet onder de beste weersomstandigheden plaatsvindt. Even wordt overwogen om tegelijkertijd de inmiddels geëlektrificeerde tramlijn 11 van de Haagsche Tramweg Maatschappij over de Boulevard door te trekken tot nabij het Kurhaus. In de stoomtramperiode was die verlenging een van de eisen van de in Amsterdam gevestigde Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij. Hij is echter nooit uitgevoerd. Hoewel raadsleden zich hardop de vraag stellen of met die aanleg zo’n groot parkeerterrein dan nog nodig is, wordt, opnieuw vanwege de aanzienlijke kosten van zo’n 180.000 gulden (€ 81.000), van het plan afgezien. George Pieter Johan Caspersz, voorzitter van de raad van beheer van de H.T.M. voegt daar tijdens een raadsvergadering aan toe: “Het doel, de reiziger tegemoet te komen, zal slechts ten dele worden bereikt wanneer die verlenging 300 meter voor het Kurhaus, bij het Paviljoen, zal moeten eindigen”.
Ondertussen onderhandelt de gemeente met Theo Offerman over de pacht van de parkeergelegenheid. Er wordt hem een driejarig contract aangeboden. Voorwaarden zijn onder meer dat de hoofdcommissaris van politie die gedeelte van het parkeerterrein aanwijst waar uitsluitend automobielen mogen staan, waarvoor op grond van artikel 97 der Algemene Politieverordening een vergunning is verleend. Worden de auto’s, op een ander deel van het terrein, door de inzittenden bewaakt, dan mag daar geen staangeld voor worden gevraagd en na elf uur ’s avonds mogen geen automobielen meer ter bewaking worden aangenomen. In het schrijven wordt ook vastgelegd dat, mocht de gemeente het terrein tussentijds nodig hebben voor andere doeleinden, de overeenkomst met evenredige terugbetaling van te veel betaalde pacht kan worden opgezegd. Offerman is bereid een huur van 3.000 gulden (€ 1.361) per jaar te betalen. Dat wordt aan het einde van het eerste seizoen teruggebracht naar 2.800 gulden (€ 1.270). De reden is, dat omwonenden hebben geklaagd over het hinderlijk geraas en getoeter van motorrijwielen met als gevolg dat wethouder van Openbare Werken Fredericus Nicolaas Vincentius Quant, in samenspraak met de hoofdcommissaris van politie, Theodorus Hendricus Johannes Besseling, die tijdelijk de plaats inneemt van de zieke François van ’t Sant, bepaalt dat zij niet meer op het parkeerterrein mogen worden gestald. Dat er ondertussen volop van de parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt, blijkt uit de cijfers. De bate over het eerste jaar bedraagt 7.000 gulden (€ 3.176).

Segboer

Gevoed door de sombere economische vooruitzichten van de wethouder van financiën, mr. Jacob Adriaan de Wilde, ziet het college van burgemeester en wethouders in de aanleg een uitgelezen kans wat extra geld binnen te slepen. Op het talud achter het parkeerterrein aan de Strandweg is namelijk volop ruimte voor reclames. Niet ondenkbaar is hiervoor contracten af te sluiten voor telkens een periode van vijf jaar. Directeur Gemeentewerken, dr. Jan Lely, laat na een verzoek van het college, zijn licht erover schijnen. Hij dient een ontwerp in trapvorm in, dat niet veel later wordt veranderd in een hellend vlak van plusminus acht meter en vijftig centimeter. Discussiepunt daarbij is of het op de werk-
                                                                                                                               tekening voorkomende
Ontwerp van de muur in trapvorm door dr. Jan Lely.                   Foto: archief.
  betonblok in het midden
  van de terrassen moet
  blijven. De Schoon-
  heidscommissie vindt
  van niet. Dr. Lely meent
  dat het hotel hierdoor
  juist een extra accent
  krijgt en de lange              vlakken op geschikte        wijze worden doorbro-
  ken. Tegelijkertijd zou
  hij de op het blok
  voorgestelde woorden
  ‘Grand Hotel’ achter-
   wege laten. Zijn advies
   luidt eerst de bepleis- tering uit te voeren en dan pas een besluit te nemen over het eventueel aanbrengen van reclame. “Op die manier wordt het gemakkelijker om zich ter plaatse een oordeel te vormen over de vraag of het aan-brengen vanuit welstandsoogpunt al dan niet zal zijn toe te laten”, aldus de directeur Gemeentewerken.
Hij heeft een situatietekening laten maken door de in Hongarije geboren kunstschilder Vilmos Huszár, die zulke werkzaamheden ook verricht voor Maatschappij Zeebad Scheveningen. “Het resultaat komt mij niet gelukkig voor. Vraag is of de werkelijkheid een ander beeld zal schetsen”, aldus dr. Lely.
Mocht voor reclame worden gekozen dan ziet hij als de meest ideale oplossing, ook voor de gemeente, om het hele vlak te verpachten aan een betrouwbare persoon of firma. Er wordt een ontwerpcontract opgesteld en twee firma’s worden uitgenodigd een offerte in te dienen. Het zijn het reclamebureau van Julius Dickhout jr. uit Amsterdam en de N.V. A.W. Segboer’s Uitgevers Maatschappij uit ‘s-Gravenhage. Alleen directeur en uitgever Arie Willem Segboer reageert. Hij zegt de glooiing voor het aanbrengen van reclame te willen pachten tegen betaling per jaar van zeventig procent van de opbrengst van de verhuurde oppervlakten gedurende het tijdvak 15 mei 1927 tot 15 mei 1930. Als garantie voor het nakomen van zijn verplichtingen is hij bereid 10.000 gulden (€ 4.538) te storten. Hij doet dat wat later in de vorm van aandelen.

Situatieschets van de Scheveningse Boulevard met reclames.                          Tekening: Vilmos Huszár.









Arie Segboer, die met zijn vrouw en vier kinderen aan de Nieuwe Parklaan 125a woont, krijgt een proefcontract voor twee jaar. Hij tekent zijn overeenkomst op 19 januari 1927 en verbindt zich daarmee aan een fors aantal verplichtingen. Zo moet een exemplaar van elk contract dat de directeur afsluit, voorzien van handtekeningen, binnen een week bij B&W zijn afgeleverd. Uit dat contract moet duidelijk worden hoe groot de verhuurde oppervlakte is, tegen welke prijs dat gebeurt en hoelang de overeenkomst duurt. De pachter mag de reclameoppervlakten tussen 15 mei en 1 oktober niet beneden de minimumprijs van 50 gulden (€ 23) per vierkante meter, of een gedeelte daarvan, verhuren. De reclame moet zijn goedgekeurd door burgemeester en wethouders, anders mag hij niet worden aangebracht. Bovendien moeten de advertenties in goede staat worden onderhouden. De verschuldigde pacht moet elk jaar in twee termijnen ten kantore van de gemeenteontvanger worden gestort. Die data zijn 1 mei en 1 oktober.   
 
Schoonheidscommissie
 
Het idee reclames aan te brengen ontstaat bij toeval. De burgemeester en zijn vijf wethouders zeggen de ingeving te hebben gekregen nadat, na de afgraving, het losgewoelde zand moest worden afgedekt met een laagje korrelbeton om verstuiving te voorkomen. De gemeenteraad wordt ondertussen in zijn geheel niet gekend in die reclameplannen. Het is een zelfstandige beslissing van B&W. En dat is op zijn zachts gezegd vreemd voor wie bedenkt dat op 18 april 1910 een uiteindelijk uit negen man bestaande Schoonheidscommissie in het leven is geroepen om de (bouwkundige) charme van ’s-Gravenhage te bewaken. Bovendien is in januari 1924 een algemene politieverordening van kracht geworden die ontsierende reclame moet tegengaan. Een van de vastgestelde bepalingen verbiedt het hebben van openbare advertenties in bepaalde, door het college aan te wijzen stadsgedeelten, tenzij burgemeester en wethouders daar een vergunning voor verlenen. Bij het aanwijzen van die gebieden speelt de Schoonheidscommissie een cruciale rol.
Het reclamevlak dat burgemeester en wethouders voor ogen
 hebben achter het aan te leggen parkeerterrein. Foto: archief. 
En zij heeft, in samenspraak, onder meer de Boulevard in Scheveningen aange-geven. De kritiek is dan ook niet mals 
als de niet meer terug te draaien twee-jarige proef naar buiten komt. Jan Kalf, directeur van het Rijksbureau voor Monumentenzorg, maar ook architect Julius Maria Luthmann, architect Joseph Crouwel, ingenieur Hielke Hoekstra, ingenieur Jos Klijnen, tuinarchitect
Henri Roeters van Lennep, bouwkundig ingenieur Adolf Broese van Groenou, rijksbouwmeester Gustav Cornelis en kunstschilder Gerard Antoine Henri van de Stok, allen lid van die Schoonheidscommissie, laten per brief weten dat een fraaie indeling en kleurcombinatie de ongeschiktheid van de helling voor het aanbrengen van opschriften niet kan camoufleren. ‘Geen enkele reclame kan, uit welstandsoogpunt bezien, ter goedkeuring worden aanbevolen. Het is esthetisch niet verantwoord. Naar alle waarschijnlijkheid zal met het aanbrengen een ware wantoestand worden geschapen. Als met meer uitvoerig advies of bemoeienis in deze zaak enig gunstig effect kon worden bereikt, dan zou de Schoonheidscommissie ten zeerste bereid zijn deze te verstrekken. We hebben echter op 2 maart met nadruk ontraden reclame aan te brengen’, laat voorzitter Hielke Hoekstra per brief weten. Op 27 juni 1927 neemt de commissie in haar onderkomen aan de Mauritskade 9-11 tijdens de 327ste vergadering de beslissing de aangeboden advertenties niet te zullen beoordelen.
 
Van der Bilt
 
Zij blijkt niet de enige met bezwaar. Zo dient raadslid professor Cornelis Lodewijk van der Bilt, hoogleraar elektrotechniek, een motie in om geen reclame aan te brengen, maar vindt in de gemeenteraad iemand als wethouder Quant tegenover zich. Hij meent dat een kale muur lelijker is dan een die met reclames beschilderd zal zijn. “Voor een badplaats die toch al een beetje ‘kermisachtig’ is, wordt de ‘levendigheid’ door de verf die op de muur wordt gestreken nog wat vergroot”.
De motie van afkeuring wordt op maandag 23 mei 1927 met 32 tegen 6 stemmen verworpen. De plaatselijke VVV spreekt zijn ongenoegen uit in een brief waarbij ze aangeeft ‘dat de reclame het gehele beeld van onze mooie badplaats van zeezijde af, in hoge mate afbreuk dreigt te doen en zal meewerken om er een kermisachtig aanzien aan te geven’. Schilderkundig genootschap Pulchri Studio voorziet een grove ontsiering, terwijl Horecaf, het verbond van werkgevers in hotel-, restaurant-, café- en aanverwante bedrijven laat weten ‘zich absoluut niet te kunnen vinden in de plannen’. Dat geldt ook voor de Bond Heemschut, pleitbezorger ‘voor het behoud van het oude dat schoon is’. Vilmos Huszár, die in Voorburg woont, stuurt op 24 mei 1927 een notitie aan burgemeester en wethouders waarin hij aangeeft dat de beschildering van de muur slechts op één bepaalde manier tot een esthetisch geheel kan worden gebracht. ‘Iedereen die er zijn reclame geplaatst wenst te zien, moet zich verbinden aan het feit dat de grijze achtergrond van de muur als basis voor de tekening, het figuur of de letters dient. Alleen zo komt het tot één geheel’.
Het helpt niet. Reden voor Exploitatie Maatschappij Scheveningen om op 28 juli 1927 een brief naar het gemeentebestuur te sturen waarin ze ferm uithaalt naar de inmiddels aangebrachte janboel op de muur. De kwalificatie ‘wanstaltige muurbeschildering’, waarover ze spreekt, heeft direct te maken met de beoordeling van haar eigen reclames elders in Scheveningen. Zij meent dat er met twee maten wordt gemeten met als gevolg dat er blijkbaar minder strenge voorwaarden worden gesteld aan de muurschilderingen op de Boulevard dan aan de reclames op haar gebouwen zoals op Palais de Danse. Pijnlijk daarbij is, dat onderzoek uitwijst dat de E.M.S. financieel veel meer aan haar advertenties overhoudt dan de gemeente. De Schoonheidscommissie mengt zich in dit geschil. In een schrijven aan het gemeentebestuur laat ze weten het ten zeerste te zullen betreuren indien Exploitatie Maatschappij Scheveningen gevolg geeft aan haar voornemen haar, tot nu toe zeer loyale houding bij het bevorderen van de welstand op haar terrein, te laten varen. Daarom zal de Schoonheidscommissie het toejuichen als, eventueel door toezegging van een zo spoedig mogelijke verwijdering van bedoelde reclames op de Boulevard, de exploitatiemaatschappij weer in het spoor van hare prijzenswaardige medewerking kan worden teruggebracht’.
Probleem voor de gemeente is, dat niets zomaar is terug te draaien. Het contract is getekend en ontbinding gaat de gemeente te veel geld kosten. Tijdens een raadsvergadering wordt aan de leden voorgerekend dat de schadevergoeding die dan aan Segboer moet worden betaald twee maal 7.000 gulden (€ 3.176) bedraagt. Daarbij komt nog eens 20.000 gulden (€ 9.075) waarop de opbrengst van de muur is geraamd. ‘En behalve dat hij dan verder moet worden afgemaakt met drie trapsgewijze plateau’s, waarvan de kosten rond de 25.000 gulden (€ 11.344) liggen, zijn er al veel aanvragen van firma’s bij de heer Segboer binnengekomen’, aldus wethouder Quant.
Na het eerste seizoen moet het gemeentebestuur toegeven dat de reclames op de muur niet in alle opzichten geslaagd zijn. Burgemeester Jacob Adriaan Nicolaas Patijn: “De oorzaak daarvan is te zoeken in de omstandigheid. De tijd heeft ontbroken om de uiteenlopende verlangens der gegadigden, die zich soms met vrij grote tussenpozen aanmeldden, in een stijlvol geheel te verenigen. Indien de muur na het eindigen van de overeenkomst opnieuw als reclameruimte zal worden verpacht, is het streven een meer bevredigend effect te bereiken”.
 
Pers
 
Uitgever Segboer kan aan het einde van 1929 niet terugkijken op een succes. De twee contractjaren hebben hem namelijk een nadelig saldo opgeleverd. Hij heeft weliswaar f 15.977,50 (€ 7.250) aan opbrengsten geïnd, maar daarvan heeft hij 13.532 gulden (€ 6.140) aan de gemeente moeten afdragen. De overgebleven f 2.445,50 (€ 1.110) blijken niet genoeg om zijn acquisitiekosten te dekken. Voor het laatste seizoen heeft Segboer twintig reclame-overeenkomsten weten af te sluiten. Daarbij legt het automobielbedrijf van directeur Wilhelm Carl Theodor Wiemann, gevestigd aan de Houtweg 7 in
’s-Gravenhage het meeste in. De bekende sportman die successen boekt met Mercedes en begin jaren twintig tijdens een K.M.-wedstrijd voor een grote sensatie in Scheveningen zorgt door op de Boulevard met zijn renwagen een topsnelheid van meer dan 160 km te bereiken, betaalt 1000 gulden
(€ 454) voor zijn advertentie. Andere klanten zijn Swarttouw uit Delft (f 350/€ 159), Ter Hall uit Rijswijk (f 200/€ 91), Boekholt uit Amsterdam (f 250/€ 113) en de Bijenkorf (f 800/€ 363) en Batenburg (f 500/€ 227) uit Den Haag. De totale opbrengst bedraagt f 7.062,50 (€ 3.205). Volgens Arie Segboer had er een beter resultaat uit kunnen rollen. Hij laat het gemeentebestuur weten: “Wij betreuren het ten zeerste dat wij, grotendeels door tegenwerking van de pers, geen betere opbrengst hebben kunnen bereiken”.
Die dagbladen en tijdschriften zijn niet mild in hun kijk op de zaak. Eén van hen meldt ‘Nu er een paar reclames zijn aangebracht kan eenieder er zich pas goed rekenschap van geven wat een onzalig denkbeeld het van B&W is geweest deze plek voor reclamevlakte te bestemmen en van de raad om er zijn goedkeuring aan te hechten. Het is in één woord monsterachtig’.
Niet onlogisch is dat de uitgever niet langer onder de oude voorwaarden de muur wil pachten. In het nieuwe voorstel, dat hij begin februari 1929 indient, staat, dat hij zich wil belasten met de exploitatie tegen een provisie van dertig procent zonder vaststelling van een minimumbedrag. “Door het aan mij over te laten, word ik in de gelegenheid gesteld de bij de eerste exploitatie verworven relaties te benutten en zo mogelijk iets van de geleden schade goed te maken”.

De door ir. Pieter Bakker Schut bedachte indeling. Op de nieuwe muur wordt tussen de pilasters één reclame afgewisseld met twee kleinere advertenties.                                                Tekening: archief.




Directeur Pieter Bakker Schut meent dat dit voor de gemeente niet aantrekkelijk is. Hij stelt voor het beheer in eigen hand te nemen. “Vooralsnog heeft de muur in de proefperiode zo’n 7.000 gulden
(€ 3.630) per jaar opgeleverd. Maar doordat er op dit moment nieuwe plannen voor het gebied worden ontwikkeld, is het niet mogelijk meerjarige overeenkomsten af te sluiten. Hierdoor zal de gemiddelde ontvangst, ondanks dat de duur met een maand, tot zeven maanden wordt verlengd, lager liggen. Stel dat het 5.000 gulden (€ 2.269) is. Dan ontvangt Segboer voor zijn zeer geringe bemoeienis toch nog 1.500 gulden (€ 680) provisie van de gemeente. Daartoe bestaat volgens mij geen enkele aanleiding”.
Het gevolg is, dat het gemeentebestuur de afdeling Openbare Werken, onderdeel van de dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting, het recht verleent rechtstreeks aan gegadigden te verhuren en met hen contracten af te sluiten. Een afzonderlijk raadsbesluit blijkt hiervoor niet nodig te zijn aangezien het bestuur op basis van een machtiging van 22 oktober 1928 (bijlage nr. 690), tot verhuur bevoegd is. Het probleem dat de Schoonheidscommissie weigert advies over de ingebrachte advertenties uit te brengen wordt door ir. Bakker Schut eenvoudig opgelost. Hij neemt de beoordeling in eigen hand.
 
Kiosken
 
Medelijden hebben met Arie Segboer is niet echt nodig. Dat hij in 1927 voor de pacht van de muur kiest, houdt direct verband met de exploitatie van vijf kiosken op het trottoir aan de zeezijde van de Strandweg, middels zijn Haagsche Kiosk Onderneming. Daar wordt van 1 mei tot en met 30 september dankzij de verkoop van onder meer dagbladen, tijdschriften, tabak, bloemen en prentbriefkaarten elk seizoen een flinke winst geboekt. Toch legt de directeur na een aantal jaren een klaagt neer bij het gemeentebestuur over het ongeoorloofd venten dat op de Boulevard in Scheveningen gebeurt. Hoewel het verboden is, snellen de venters, zodra ze bemerken dat badgasten briefkaarten wensen te kopen, naar zijn onderkomens in de hoop hun waar aan de bezoekers kwijt te raken. De gemeente biedt geen oplossing, behalve het cliché een en ander nog scherper in de gaten te zullen houden. Segboer pacht de onderkomens vanaf 1922 van Maatschappij Zeebad Scheveningen. De onderneming heeft strenge regels opgelegd gekregen. Zo is het verboden om eet- en drinkwaren in de kiosken te verkopen. De gebouwtjes, welke het karakter van een getimmerte dragen, moeten zijn gemaakt volgens de door burgemeester en wethouders goedgekeurde tekening.
Ontwerp van een kiosk.            Tekening: archief.
Zij moeten ten genoegen van de directeur Gemeente-werken door de maatschappij worden onderhouden. In de kiosken mag slechts worden verkocht op de uren waarop, volgens artikel 1 der Verordening op de Winkelsluiting, het geoorloofd is winkels voor het publiek geopend te hebben. En dan moet er ook worden betaald voor de plaats die de kiosken jaarlijks op gemeentegrond innemen. De gebouwtjes zijn 3.17 m2. Daarvoor moet 40 gulden (€ 18) worden neer-geteld, dus in totaal 200 gulden (€ 91). Dat bedrag moet voor 1 mei worden betaald aan de gemeente-ontvanger die is gevestigd in de Alexanderstraat 2.
Naast inkomsten die worden verdiend met de
verkoop van allerhande producten aan binnen- en buitenlandse badgasten, komt er ook geld binnen middels de op de vijf kiosken geplaatste advertenties. De vergoeding die de maatschappij aan de afdeling reclame van de Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting (Van Speykstraat 75) voor het aanbrengen moet betalen is 500 gulden (€ 227) per seizoen. Eind 1925 blijkt dit niet langer haalbaar. Francis Frederik Hendrik van Gheel Gildemeester, directeur-generaal van Maatschappij Zeebad Scheveningen, verzoekt een verlaging tot 200 gulden
(€ 91) ‘omdat gebleken is dat, gezien de grote onkosten en de te betalen hoge provisies voor het aanbrengen van dergelijke reclame-orders het door uw college gevorderde bedrag te hoog is, zodat een redelijke winst niet is te maken’. Voor de vijf verschillende advertenties, waarvan er op elke kiosk een aan de bovenkant wordt aangebracht, gaat de maatschappij vanaf 1926 een bedrag van 400 gulden
(€ 181) per seizoen betalen. Het gaat in alle gevallen om sigarettenmerken te weten Clysma, Soussa, Maspero, Players en Three Castles. De ingezonden tekeningen dragen, ter goedkeuring, de handtekening van Vilmos Huszar. Ook Julius Luthman, commissie C-voorzitter van de Schoonheids-commissie laat in zijn schrijven weten geen enkel bezwaar te hebben tegen de ontwerpen en dus het aanbrengen ervan. Dat geldt eveneens voor het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht en voor Gemeentewerken. “Bij mij bestaan geen bedenkingen mits het bevestigen van de reclameborden wordt
                                                                                              uitgevoerd ten genoegen van mijn directie”,  
Voorbeeld van een reclamebord.          Tekening: archief.
   aldus dr. Jan Lely.
   Ondertussen wordt er volop nagedacht over
   een nieuw uiterlijk voor het parkeerterrein en
   de muur. Uitgangspunt is een esthetisch en
   technisch meer bevredigende toestand ter
   plaatse te scheppen. In maart 1929 wordt
   gekozen voor een rechtstandige muur. Er
   vinden besprekingen plaats tussen Fred
   Quant, wethouder van Openbare Werken,
   mr. Edouard Polis, directeur van de N.V.
 Exploitatie Maatschappij Scheveningen, ir. Pieter Bakker Schut, directeur van Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting en dr. Jan Lely, directeur Gemeentewerken. Zij menen dat het een tweeledig project moet worden. Wenselijk daarbij is eerst een terras met voorliggende muur voor het Grand Hotel aan te leggen. De N.V. Exploitatie Maatschappij Scheveningen heeft interesse dit terras te huren. Opmerkelijk in het nieuwe ontwerp voor het parkeerterrein is, dat in de muur zo'n 36 boxen als autostalling zijn voorzien. Het plan wordt al snel naar de prullenbak verwezen. Kortgezegd komt het er namelijk op neer dat, in verband met het in- en uitrijden, het totaal aan nuttige parkeerruimte wordt verminderd in plaats van vermeerderd. Bovendien komt door de ongeveer zes meter lengte, die voor elke box nodig is, de achterkant zeer dicht in de buurt van de voorgevel van het Grand Hotel, wat niet zonder bedenkingen is voor de stabiliteit van het gebouw. En behalve de hoge kosten die het vervaardigen met zich meebrengt, ontraadt ook de politie, in verband met de verkeersveiligheid, de bouw. Voorzien in de nieuwe aanleg zijn twee kleine wachthuisjes aan de in- en uitgang en een servicestation met toiletten bij de inrit. De bedoeling is het gebouwtje uit te rusten met enige urinoirs die zomer en winter kunnen worden gebruikt. Daarnaast moet er ook een aparte toiletinrichting komen met wc’s voor dames en heren welke alleen gedurende het seizoen zal worden geëxploiteerd.
Aangezien de
Ontwerp van de nieuwe parkeergelegenheid met rechte muur.    Tekening archief.
betonafdekking van het talud voor het Grand Hotel vanaf het begin een tijdelijk karakter heeft gedragen, ligt het kiezen voor een definitieve oplos-sing voor de hand, ook omdat het de onderhoudskosten zal reduceren. De keuze voor een rechte muur betekent dat er een aangenamer uiterlijk ontstaat en de eventueel aan te brengen reclame in vakken kan worden ingedeeld. Berekeningen geven aan dat het zal gaan om tien vakken variërend van twee tot vier meter in hoogte en twintig tot 21,5 meter in breedte. Vraag is hoe die vakken, vanuit esthetisch oogpunt gezien, verhuurd gaan worden. Directeur Pieter Bakker Schut betwijfelt of elk vak in zijn geheel door één reclame in beslag zal worden genomen. Zijn ideaalbeeld is, ook om kleinere zakenmensen een kans te geven, de verhuur in een op te delen vlak af te wisselen met een vlak dat door slechts één reclame in beslag wordt genomen. Om harmonie te creëren moet de gemeente vooraf bepalen welke kleur als achtergrond zal dienen. Hij ziet daarin een belangrijke taak weggelegd voor de Schoonheidscommissie, ‘maar deze wenst zich te onthouden een oordeel over de aan te brengen reclame uit te spreken. Ik acht om die reden de beste oplossing de beoordeling voor te leggen aan een bevoegd decorateur in overleg met de ontwerper van de muur’.
Voor de beoordeling van de reclames op esthetische waarde kiest de gemeente Antoon Pet. De architect, die bij de dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting werkt, is de ontwerper van het nieuwe parkeerterrein. Na zijn pensionering in mei 1950 wordt deze functie overgenomen door ir. Frits van der Sluys, die vanaf 1956 als directeur Stadsontwikkeling volop meedenkt over de ontplooiing van Scheveningen. Dat het herscheppen van muur en parkeerterrein tijd nodig heeft, is onder meer te danken aan timmerman en gemeenteraadslid Isaac van der Loo. Zijn inbreng, als de plannen al in een vergevorderd stadium verkeren, is de aanleg van een weg voor doorgaand wandelverkeer. Deze moet komen onder het te verhuren terras doch boven het parkeerterrein, op ongeveer halve hoogte. Gebleken is dat die weg zeer goed uitvoerbaar is. Aangenaam daarbij is, dat het publiek zijn wandeling behoudt, maar ook dat het parkeerterrein niet behoeft te worden verkleind, terwijl tevens het terras voor het Grand Hotel niet smaller hoeft te worden gemaakt. Het voor het hotel liggende gedeelte van de Zeekant kan namelijk zonder bezwaar bij het terras worden gevoegd. Aan de strandzijde kan de weg door middel van enkele treden worden bereikt. Op dit punt wordt een kleine uitbouw ontworpen, die een aardig zitje voor het publiek oplevert. Beneden is een urinoir voor chauffeurs te vinden. Op het dak van het servicestation aan het zuidwestelijk einde van het parkeerterrein is ook een zitje ontworpen. Zowel langs het terras voor het hotel als langs het nieuw aan te leggen pad moet een lage borstwering komen. Het voorstel wordt op 30 juni 1930 aangenomen.
 
Openbare inschrijving
 
Echt goedkoop is het niet. De begroting laat een bedrag van 220.000 gulden (€ 99.000) zien, maar daarbij is inbegrepen het laagje beton dat over de keibestrating komt te liggen waardoor een effen vlak wordt bereikt op het parkeerterrein. Om een deel van de investering terug te verdienen, besluiten burgemeester en wethouders om het parkeerterrein met zijn servicestation en toiletinrichting bij openbare inschrijving te verhuren. Het eerste jaar gaat dat, vanwege alle werkzaamheden niet. Theo Offerman mag van 15 april tot en met 31 december 1930 onder de oude voorwaarden huurder blijven. Halverwege het jaar krijgt hij van B&W de aanbieding 760 m2 gemeentegrond aan de Kijkduinsestraat in Kijkduin (gemeente Loosduinen) voor drie jaar te huren tegen een prijs van 125 gulden (€ 56) per jaar ten einde deze in te richten en te gebruiken als parkeerterrein. Er zijn voor Offerman wel kosten verbonden aan het in orde brengen. Er is namelijk een afgraving van ongeveer een meter nodig om hem op gelijke hoogte te krijgen met de aangrenzende straat, de Zandvoortse laan. Theo Offerman laat weten deze kosten geheel voor zijn rekening te nemen. Jammer blijft, dat hij er niet volop van heeft kunnen genieten, want de ex-chauffeur overlijdt, 56 jaar oud, op 23 november 1932.

Blik op de Boulevard. Op het bovenste deel van de muur (rechts) komen reclames.    Tekening: archief.







Met de N.V. Exploitatie Maatschappij Scheveningen wordt voor het terras in principe een overeenkomst van 25 jaar afgesloten. Dat als einddatum van de huur van 4.000 gulden (€ 1.800) per jaar, 31 december 1955 geldt, komt omdat op die datum ook de erfpacht van de gemeentegrond, waarop het hotel staat, afloopt. Afgesproken wordt die huur bij vooruitbetaling te voldoen in halfjaarlijkse termijnen.
Twistpunt blijven de reclames. Dr. Jan Lely wijkt niet van zijn standpunt af de muur geheel zonder advertenties te laten aangezien deze niet in overeenstemming zijn met het karakter van de Boulevard. Burgemeester en wethouders denken daar ook nu anders over. Gevolg is, dat het besluit wordt genomen, dat op het bovenste deel van de onderste muur, reclames kunnen worden aangebracht. ‘In vakken ingedeeld zullen ze op deze loodrechte muur zeker niet misstaan’ is het idee. Al snel blijkt dat mr. Edouard Polis, directeur N.V. Exploitatie Maatschappij Scheveningen, interesse heeft de muur te huren voor 10.000 gulden (€ 4.500) per jaar plus een vergoeding van vijftig procent van hetgeen de exploitatie der reclamevakken meer opbrengt dan 4000 gulden (€ 1.800) netto per jaar. Het gaat niet door, want de verhuur komt in december 1932 in handen van de dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting. In februari 1934 meldt directeur Pieter Bakker Schut vol enthousiasme hoe voortvarend die verhuur is verlopen. ‘De minimum huurprijs is 350 gulden (€ 157) per jaar per vak. Op een na zijn alle vakken verhuurt tegen prijzen die variëren van 450 gulden (€ 202) bij een contract van een jaar tot 400 gulden (€ 180) per twee jaar en 375 (€ 169) of 350 gulden bij een driejarige overeenkomst. Vak 7 is door een minder gunstige ligging achter een ver naar voren springende pilaster niet te verhuren geweest. Reden voor mij om hem te laten beschilderen om zo een goed geheel van de muur zoveel mogelijk te bevorderen. Met enige trots kan ik nu melden dat het mij is gelukt om ook voor dit vak een gegadigde te vinden. Het gaat om de N.V. Internationale Automobiel Maatschappij uit de Scheldestraat 2. Het bedrijf wil een overeenkomst voor drie jaar sluiten tegen een prijs van 1000 gulden (€ 450) die vooruit wordt betaald. Hoewel dit bedrag 50 gulden (€ 22) lager ligt dat de minimumprijs is het acceptabel’. Het college is het met hem eens waardoor ir. Bakker Schut het contract kan afsluiten. Hoewel de directeur ook de vijf in de muur aangebrachte pilasters had willen benutten voor vooral kleine reclames, krijgt hij daarvoor geen toestemming.
Het verhuren van de grote vlakken is, zeker de eerste jaren, geen probleem. Steeds opnieuw kiezen bedrijven voor een advertentie die het volledige vlak in beslag neemt. Het gaat dan bijvoorbeeld om Krul bonbons, Hotel-kasteel Oud Wassenaar, het Duitse automerk Horch, Sinclair benzine, Pall Mall sigaretten, het schoonmaakbedrijf Cemsto en Het Warenhuis uit de Spuistraat.
Voor het pachten van het parkeerterrein melden zich op 23 maart 1931 veertien gegadigden in de oude raadszaal van het stadhuis aan de Groenmarkt. Willem van der Zwan wordt de nieuwe pachter. Hij is bereid 9.500 gulden (€ 4.275) per jaar te betalen voor zowel het parkeerterrein met servicestation aan de Strandweg, als voor de openbare toiletinrichting. In juli 1932 vraagt hij om een verlaging. “Voor het plusminus 100 meter verderop gelegen Palais de Danse worden vrijwel dagelijks twintig tot dertig auto’s op het trottoir geparkeerd”, laat hij weten. “Bij de inschrijving werd mij verzekerd dat er streng de hand zou worden gehouden aan het fout parkeren. Er staan ook overal paaltjes met de bordjes ‘niet parkeren’ ook achter het Kurhaus, maar aan dat verbod wordt niet de hand gehouden. Door de slechte tijdsomstandigheden wordt er ook minder geparkeerd. Ik vraag om een vermindering van mijn pachtsom van 8.500 gulden (€ 3.825) met 3.000 gulden (€ 1.350)”.
De gemeenteraad laat het niet zover komen. Voor het seizoen 1933 wordt besloten geen enkele parkeergelegenheid meer te verpachten. Voor alle gemeenteterreinen worden bewakers aangesteld die kenbaar zijn door een platte uniformpet met het opschrift ‘autobewaker’ en een geëmailleerde plaat op de borst. Het tarief wordt vastgesteld op tien cent per auto ongeacht de tijd dat hij staat geparkeerd. Voor het Grand Hotel op de Boulevard moet vijftien cent worden betaald. Het verschil houdt volgens een woordvoerder verband met de hoge kosten welke de aanleg van het terrein heeft gevergd. Afgesproken wordt de parkeerterreinen te bewaken van negen uur ’s ochtends tot een uur ’s nachts.
 
Geschonden dorp
 
De Tweede Wereldoorlog zorgt ervoor dat van het terrein weinig overblijft. In 1946 stelt de gemeenteraad ietwat teleurgesteld vast dat het niet mogelijk is om in een jaar tijd van een geschonden dorp weer een aantrekkelijk vakantieverblijf te maken. Daar gaan uiteindelijk wat jaren overheen. Zo stagneert de restauratie van het Grand Hotel en moet in 1949 worden vastgesteld dat het Oranje Hotel er nog even verwaarloosd en geschonden uitziet als het net na de oorlog werd aangetroffen. In 1946 blijkt bij het deels slopen van de betonmuur dat er twee schuttersopstellingen in de fundering zijn gevat. Het is iets dat volgens ir. Pieter Bakker Schut niet vooraf kon worden geconstateerd. De Nederlandsche Basalt Maatschappij uit Zaandam die als de laagste inschrijfster het werk voor 44.600 gulden (€ 8.635) heeft aangenomen, vraagt aan het College van Algemeene Commissarissen van den Wederopbouw, gevestigd aan de Van Alkemadelaan 350, een extra bedrag van 3.705 gulden (€ 1.630). Dat de muur met de sloop flinke schade oploopt, wordt niet door die paar overgebleven adverteerders gewaardeerd. Rudolf Blik, eigenaar van een elektrische apparaten en metaalwarenhuis uit de Waldorpstraat 38 – 44, die twee muurvlakken huurt, constateert dat door de herstelwerkzaamheden zijn reclame geheel moet worden gerestaureerd. ‘En aangezien dit van buitengewone aard is, ontstaan er extra kosten. Hopelijk wordt er een oplossing gevonden’, laat hij per brief weten. Gevolg is, dat hij voor de twee reclamevlakken in het eerste jaar 450 gulden (€ 198) ofwel 225 gulden per stuk betaalt. In de drie jaren die daarop volgen, telt hij 900 gulden (€ 396) ofwel 450 gulden per stuk per jaar neer. De gemiddelde huurprijs per vlak is op dat moment 600 gulden  
(€ 264) per twaalf maanden.
Badgasten in Scheveningen. Tekening: Carlo Jung.
Na voltooiing keren ook de advertenties op de muur terug, al zijn er, net als eind jaren dertig, vaker lege plekken. In juni 1949 komt vast te staan dat de laatste maanden moeilijkheden worden ondervonden met niet alleen het verhuren maar ook met het invorderen van huursommen. Het bedrijfs- en zakenleven blijkt duidelijk te bezuinigen op de uitgaven voor reclames. Gevolg is, dat besloten wordt tot lagere prijzen en een ruimere afbetalingstermijn.
Ondertussen is er, mede door de snelle voortgang in rijkswegen, de toename in autoverkeer. In de tweede helft van de jaren vijftig bezorgt die ontwikkeling de gemeenteraad hoofdbrekens. Niet alleen is er de vraag wat de beste oplossingen zijn om het autotoerisme soepel door de badplaats te loodsen. Ook het enorme gebrek aan parkeercapaciteit speelt een belangrijke rol. Waar is die ruimte in dit kleine dorp te vinden! Heel Scheveningen wordt doorgelicht. Het gevolg is dat een voormalige garage in de Gevers Deynootstraat en de muren en fundering van een vervallen huis in de Harstenhoekstraat worden afgebroken en worden omgevormd tot een parkeergelegenheid, maar een echt passende oplossing blijft vooralsnog achterwege. Hubertus Johannes Marie van der Heijden doet ondertussen goede zaken. Als pachter van het servicestation op het (vernieuwde) parkeerterrein aan de Strandweg, tegenover de Harteveltstraat, krijgt hij in 1958 dan ook vergunning tot het uitbreiden en wijzigen van het laad- en smeerstation en het plaatsen van door elektromotoren gedreven aftapinrichtingen voor benzine en diesel.
Het advertentieaanbod lijkt begin jaren zestig terug te keren naar het oude niveau. Dat is echter maar van korte duur. Mogelijk omdat de intensieve manier van werven, waarvan in de eerste jaren sprake was, nu volledig vervangen lijkt door de wens een uitgelezen recreatief centrum aan zee te bouwen. Pijnlijk is, dat brandstichting, zo constateert de politie, in bijvoorbeeld het Grand Hotel, maar ook het Palais de Danse, die vernieuwingsdrang een zetje in de goede richting lijkt te moeten geven. De gebouwen afbreken ligt vervolgens niet alleen voor de hand, maar gebeurt ook.

Het nieuwe Scheveningen met de hoogbouw van het Princelandt-complex (midden). Tekening: archief.




Wie de nieuwbouw nu bekijkt zal constateren dat er van architectonische speelsheid en creativiteit nauwelijks sprake is. Hoogbouw lijkt het kenmerk van het nieuwe Scheveningen. Ondertussen blijft de natuur zijn eigen rol kiezen. Zo is er in januari 1976 een zware storm met windstoten tot 100 kilometer per uur. Gevolg is dat heel Scheveningen wordt bedolven onder een flinke laag zand. De hele Boulevard moet worden afgesloten. Om de kustplaats nog beter te wapenen tegen het zeewater krijgt de muur een nieuwe bekleding. En daarmee komt er een einde aan de reclames. De nieuwe bedekking op het gewapend beton is er namelijk niet geschikt voor.
Opmerkelijk aan die verandering is wel dat de advertenties geruisloos verdwijnen. De enorme ophef die bij het aanbrengen van de eerste exemplaren ontstond, is bij het weghalen volledig afwezig. Nergens klinkt een vreugdekreet of is er een mededeling over hoezeer de badplaats zijn uiterlijke charme heeft teruggekregen. In de gemeenteraad wordt door geen enkele partij gereageerd. Kranten en tijdschriften maken er geen letter aan vuil en ook de organisaties, die eind jaren twintig op de eerste rij stonden, laten niets van zich horen. Blijkbaar zijn de ideeën over het nieuwe Scheveningen nu de aandachttrekkers geworden.

© Haags Nieuws Bureau 2024