Stinkend ’s-Gravenhage
in historisch perspectief
door Hans Piët
DEN HAAG – De Elandsloot ook wel Elandgrachtje
genoemd, is een onbeduidend stukje water, gelegen in Het Kleine Veentje, totdat
’s-Gravenhage in de tweede helft van de negentiende eeuw in westelijke richting
gaat uitbreiden. Dankzij de vestiging van verschillende bedrijven en groei in
woningen krijgt de sloot, samen met het pad dat er langsloopt, in de loop der
jaren wat meer betekenis. Probleem is echter, dat al die bewoners en werklieden
hun vuil kwijt moeten en aangezien er van een behoorlijke riolering in de
Residentie geen sprake is, verandert de Elandsloot in een modderpoel die zoveel
stank veroorzaakt dat bewoners, en dan met name huurders, beginnen te klagen. Vervelend
is helaas, dat de bestuurders van ’s-Gravenhage de doortastendheid missen van
hun collega’s in bijvoorbeeld Amsterdam, waardoor het zo’n tien jaar langer
duurt dan nodig voordat de overlast, aan het begin van de twintigste eeuw, in dat deel
van de Hofstad is opgelost.
|
De Elandsloot met een nog gesplitste Elandstraat en een prominent aanwezige houthandel A. van Gogh. Links: de gemeentelijke gasfabriek. Bewerking van de plattegrond: Hans Piët
|
Die bedrijvigheid, van vooral timmerlieden, zorgt er in
1876 voor dat het gemeentebestuur aan de sloot en het er langslopende weggetje,
van in totaal 54 strekkende meters, een naam geeft. Er wordt gekozen voor Elandsloot
en Elandstraat naar Cornelis Elandts (1641-1687). De Haagse cartograaf, graveur
en prentkunstenaar dankt die eer aan het feit dat hij veel in opdracht van het
Haagse stadsbestuur heeft gewerkt. Zo maakt hij tussen 1663 en 1670 een aantal kaarten
van ’s-Gravenhage. Maar hij is bijvoorbeeld ook verantwoordelijk voor de
illustraties in het boek ‘’s-Graven-Haghe met de voornaemste plaetsen en
vermaecklijkheden’, dat in 1668 wordt uitgegeven en waarin schrijver Jacob van
der Does een denkbeeldige wandeling door de Residentie verwoordt.
|
De Elandsloot tussen de Toussaintkade en het Verversingskanaal (links). Tekening: archief |
Het duurt tot 1879, het jaar dat de Elandstraat eigendom
wordt van de gemeente en ze in de toekomst dus zorg zal moeten dragen voor het onderhoud,
voordat het grindpad echt vorm krijgt. Er wordt een trottoir van 66,42
strekkende meters aangelegd. Die ingreep volgt op de komst van de Teresia van
Avila-hulpkerk met pastorie die het stadsdeel meer aanzien geeft. De voorbereidingen
voor haar komst zijn begin 1877 in handen van pastoor Henricus Joannes Hubertus
Marijnen, die later ook St. Joannes de Deo, het rooms-katholieke ziekenhuis in
het Westeinde, zal oprichten. Er zijn talloze, soms lastige gesprekken nodig
voordat op 8 juni de grond kan worden gekocht voor in totaal f 93.387,50
(€ 42.377,38).
Zo moet voor de percelen van de kerk en de pastorie f 11.227,50 (€ 5.094,81) worden
neergeteld, is er een bedrag voor de gronden ten behoeve van drie straten (f18.101,25/
€ 8.213,98) en is er de afkoop van huurrechten (f 11.000,00/ € 4.991,58) om op
die gronden te kunnen weiden. Cornelis Kortekaas, handelaar in onder meer
bouwgrond, koopt voor een bedrag van f 46.842,50 (€ 21.256,20) de overige percelen.
Hij zal later, in juni 1892, met drie partners de ’s-Gravenhaagsche Bouwgrond-maatschappij
Veenoord oprichten waarin hij de belangrijkste aandeelhouder is. Aardig detail
is, dat hij tot zijn dood op 28 juni 1915 op 90-jarige leeftijd naast de kerk in
de Da Costastraat 12 woont. Mr. Jacob Jan Lodewijk van Hangest baron d’Yvoy van
Mydrecht, advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en
procureur-generaal bij het gerechtshof in ’s-Gravenhage, wordt door het
kerkbestuur beloond voor zijn inspanningen met een cadeau van driehonderd
gulden (€ 136,13). De tuinbaas krijgt duizend gulden (€ 453,78) toegeschoven voor zijn werk.
Op 25 juni 1877 wordt de bouw van de kerk aanbesteed. Johannes Thomas Wouters
heeft zich belast met de architectuur van het gehele werk. Aannemer Gerard
Klomp bouwt voor f 29.442 (€ 13.360) de kerk, Arie Stigter vanaf 14 augustus voor
f 38.200 (€ 17.334) de pastorie. De tuin van die ambtswoning meet 4000 centiaren/m2.
Hij wordt vrijgehouden voor de eventueel later te bouwen kerk. Naast pastoor Marijnen
worden ook Fredericus Laurentius Golterman, Jacobus Smeele en Gerardus Joannes Mattheus
van der Kroft door de bisschop van Haarlem aangesteld. De inzegening van de
hulpkerk is op 23 december 1877, maar hij is dan al vanaf 8 december in
gebruik. Zes maanden later, op 9 juni 1878, wordt de kerkgemeenschap gesplitst.
De parochie van de Teresia van Avila kerk blijft gevestigd in het Spaansche Hof,
gelegen in het Westeinde, voor de nieuwe gemeenschap wordt de naam van Onze
Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen gekozen. De monumentale kerk die, ingeklemd
tussen de dat jaar benoemde Da Costastraat en Helmersstraat, wordt neergezet, is
het werk van architect Nicolaas Molenaar sr. De bouw is voor
f 203.940 (€ 92.544)
in handen van de Haagse aannemer Bastiaan Krijnen. Hij zal de geschiedenis
ingaan als een bouwer van kerken. De eerste mis wordt gehouden op 1 december
1892. Zes dagen later heeft het overbrengen van de allerheiligste sacramenten
plaats.
Geur
Dat de Haagse binnenstad met zijn grachten vaak de meest ondraaglijke
geuren verspreid is voor burgemeester jhr. mr. François Gerard Abraham Gevers
Deynoot op 25 februari 1873 reden om ‘De Verordening voor het gebruik van sloten
en andere wateren’ uit te schrijven. In artikel1 komt te staan dat sloten en
wateren die niet aan de gemeente toebehoren en waarin geen riolen of secreten uitlozen
niet voor dat doel mogen worden gebruikt zonder dat zij vooraf zijn overkluisd
of door een riool vervangen op de wijze door B&W te bepalen. In artikel 2 wordt
beschreven dat de wateren die al worden gebruikt voor uitlozing dit niet mogen vermeerderen,
verruimen of veranderen zonder dat ze zijn overwelfd of door een riool
vervangen. Het water uit artikel 2 kan op kosten van de gemeente worden weggewerkt.
Wordt daartoe door de gemeente besloten, dan wordt die wijziging 14 dagen van tevoren
aan de eigenaar of bezitters meegedeeld. Deze is (zijn) vervolgens verplicht
mee te werken. De boete kan oplopen van 10 tot 25 gulden of een gevangenisstraf
van 1 tot 3 dagen.
|
Tekening van de Elandsloot om de op handen zijnde onteigening in beeld te brengen. Tekening: archief
|
Dat het bij de Elandsloot zo lang duurt, is een samenspel
van factoren. Aan de ene kant zijn er de besluiteloze gemeenteraadsleden. Er
wordt in oktober 1889 al een eerste voorstel gedaan dat met 19 tegen 12 stemmen
wordt verworpen, maar ook het Hoogheemraadschap Delfland en de bewoners spelen
een belangrijke rol. Zo meent het bestuur van Delfland in een eerste reactie op
een schrijven van 10/17 augustus 1893, dat volgt op de beslissing tot demping,
in de gemeenteraadsvergadering van 8 juli 1892 genomen, dat ze niet akkoord kan
gaan met het sluiten ‘van enige gedeelten boezemsloot in uw gemeente’. Aan zo’n
vergunning zijn volgens loco-dijkgraaf Jacobus Johannes Duijnstee voorwaarden
verbonden. De voorgenomen demping is in strijd met de aan de gemeente
’s-Gravenhage verleende vergunning van 25 juni 1889 nr. 1051. Bovendien is de
Elandsloot boezemwater van Delfland waarvan de demping op basis van artikel 9
der keur op de boezemwateren van Delfland van 2 maart 1876 verboden is.
Het hoogheemraadschap, dat dankzij het bewoonbaar houden
van de polders in 1855 een grote mate van autonomie van de wetgever toebedeeld
heeft gekregen, heeft een schadevergoeding voor het verkleinen van het boezemoppervlak
bedacht. Op die manier hoopt het waterschap dat de gemeente van zijn plannen zal
afzien. In haar brief laat Delfland weten dat voor de hier bedoelde boezemsloot
20 cent per m2 wordt gerekend, wat neerkomt op een totaalbedrag van 79 gulden
(€ 36). En dat is een hoop geld voor een modderpoel en verzamelplaats van vuil
waar zelfs bij de hoogste waterstand een praamschuit (platbodem) nauwelijks doorheen
kan varen.
|
Uitzicht op de Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen-kerk vanaf de Marnixkade met de brug naar de Saxen Weimarlaan. Voor: de Elandsloot. Links de huizen van de Waldeck Pyrmontkade. Foto: archief
|
Het is niet het enige treffen. Door de jaren heen vormt de
Elandsloot diverse keren een strijdtoneel tussen Hoogheem-raadschap Delfland en
de gemeente ’s-Gravenhage. Zo wijst Louis Abraham Reuvens, dijkgraaf van 1891
tot 1893, de gemeente er een aantal keren op dat de sloot niet de vereiste
diepte heeft maar daarvoor wel moet worden gezorgd. Als B&W vervolgens laten
weten dat het uitbaggeren gevaar zou kunnen opleveren voor de percelen die
uitkomen op de ‘gracht’ en daar zeker rekening mee moet worden gehouden, laat
Delfland weten alleen daar te baggeren, waar geen gevaar bestaat. Iets
gunstiger gestemd raakt het waterschap als ze begin 1895 over de Laakwerken hoort.
Het zijn plannen om het Laakkanaal te verlengen en de Laakhaven aan te leggen. B&W
hopen op die manier de Residentie blijvend te voorzien van genoeg loswal. Voor mr.
Willem Karel Samuel van der Mandele, dijkgraaf van 1893 tot en met 1917, past het
in het streven de waterberging op peil te houden. Reden om aan de Haagse
bestuurders te melden dat ze van een betaling wordt vrijgesteld wanneer
evenveel ruimte aan de boezem wordt toegevoegd als ingenomen. Heel anders is de
reactie van het waterschap op het plan van de directeur Gemeentewerken Isaäc
Anne Lindo (roepnaam Jack) en zijn medewerkers. Ter verbetering van het Haagse riool-systeem
moet er volgens hen door de gemeente een buis van oost naar west worden
aangelegd met een stoomgemaal aan het Verversingskanaal. Daar wordt het
rioolwater dan opgepompt en in de boezem nabij het stoomgemaal der
waterverversing gebracht. Spijtig is, dat het plan een vergunning van het Hoogheemraadschap
Delfland behoeft. Zij laat echter een jaar niets van zich horen. Pas op 14 juli
1898 komt het antwoord. Mr. Van der Mandele heeft geen bezwaar de vergunning te
verlenen mits het hoofdstoomgemaal het rioolwater zal opmalen en door een
persbuis direct naar zee zal afvoeren. “Wij zien de gewijzigde aanvraag gaarne
tegemoet”. Ondanks dat de gemeente tracht het Hoogheemraadschap op haar eis te
doen terugkomen – het gaat om een forse financiële ingreep - en wat later haar
aanvraag dan maar aanpast, ligt er op 6 maart 1899 nog geen vergunning in het
verschiet. Delfland stelt nieuwe voorwaarden, waarover de gemeente binnen een
maand moet beslissen om de overeenkomst binnen te slepen. En daarmee overspeelt
ze haar hand. Die gestelde bepalingen zijn namelijk niet in het belang van het
waterschap. Bovendien wordt, hangende deze zaak, op 23 mei 1899 een landelijke wet
tot stand gebracht die voorkomt dat een vergunning, tot het maken van een werk
van openbaar belang, door niet ter zake doende eisen kan worden tegengewerkt. Op
30 juni 1899 wordt de licentie door Hoogheemraadschap Delfland goedgekeurd.
Daarbij heeft dijkgraaf Willem van der Mandele de zekerheid dat het
boezemoppervlak niet zal worden verkleind. De afname van zo’n 4670 m2, dankzij het
sluiten van diverse sloten, zal via de bestekken nr. 31 van 1897 en nr. 39 van
1898 (de Laakwerken), vrijwel direct worden gecompenseerd door een toename van zo’n
14308 m2 te graven boezemwater.
Prinsegracht
In de jaren voorafgaande aan deze ontwikkelingen vindt in
de Haagse gemeenteraad zo heel af en toe een discussie plaats over het
afsluiten van Haagse grachten en sloten. Daarbij dient niet zelden de
zienswijze van de op 20 maart 1890 benoemde directeur Gemeentewerken als
leidraad. Deze Jack Lindo laat, overigens net als mr. Johannes Hubertus Cornelius
Lisman, van 1887 tot en met 1893 voorzitter van de Raadscommissie voor de
Plaatselijke Werken en Eigendommen, demping van grachten verband houden met de
verbetering van de riolering. Dit simpelweg om te voorkomen dat er een toestand
ontstaat als bij het dempen in 1880 van de Prinsegracht. “In het gedempte
gedeelte is een riool gelegd die te allen tijde vol water staande eigenlijk
geen riool maar een stilstaand grachtje zonder enige stroming is dat inmiddels
voor de helft van de hoogte is dichtgeslibd”, laat hij in oktober 1892 weten.
Een jaar later verkondigt Marc Willem baron du Tour van Bellinchave, woonachtig
aan de Prinsegracht 23, eenzelfde standpunt. “Ik kan mij niet voorstellen hoe
tot demping over te gaan zonder het eens te zijn over de wijze van rioleren”.
Baron Van Wassenaer van Rosande haakt daarop in door te
benadrukken dat er van een goede riolering in ’s-Gravenhage geen sprake is. “Al
het vloeibare vuil en de fecaliën uit de riolen lopen weer in de grachten.
Wordt een gracht gedempt dan loopt het riool, dat voor die gracht in de plaats
komt, weer op de andere grachten uit en verergert dus hun toestand”.
Baron Van Zuijlen van Nijevelt meent om die reden dat het
beter is te wachten tot een goed, algemeen rioleringsplan is ontwikkeld. Dr.
Johannes Theodorus Mouton, warm voorstander van dempen, laat daarop weten:
“Burgemeester en wethouders zijn dus van mening dat grachten niet kunnen worden
gedempt zonder behoorlijke riolering. Ze erkennen dit maar laten zich verder
niet uit hoe die riolering te voorzien”.
Waarover de raadsleden het wel met elkaar eens zijn, is dat
met het dempen van het Elandgrachtje de onderhoudskosten dalen, de stadswijk (Zeeheldenkwartier)
een fraaier uiterlijk krijgt en de benodigde verkeersweg kan worden aangelegd. Als
in mei 1899 de plannen over de invulling door de directeur Gemeentewerken aan
mr. Jean Gustave Stanislas Bevers, voorzitter van de Raadscommissie voor de
Plaatselijke Werken en Eigendommen, worden gepresenteerd, heeft deze een aantal
opmerkingen. Zo is er naast de bomenrij in de Elandstraat een 2,50 meter breed
pad ontworpen dat wordt aangeduid als wielrijdersweg. Ook is er een trottoir in
breedte variërend van 5.40 meter tot 7 meter. “Ofschoon wij geen bedenkingen
hebben tegen de aanleg van een weg voor wielrijders, achten we het niet
wenselijk zo’n pad nu al op dit ontwerp aan te wijzen”, aldus wethouder Bevers.
“De mogelijkheid bestaat namelijk dat te eniger tijd in de Elandstraat een
tramlijn, parallel lopend aan die in de Piet Heinstraat, wordt aangelegd (wat begin
1900 ook gebeurt). Te overwegen is op zo’n moment, bedoeld deel van de weg
daartoe te bestemmen. Het pad zou dan tot drie meter moeten worden verbreed
waartegen, bij de aanzienlijke breedte van het ontworpen trottoir, geen bezwaar
bestaat”.
Bevers keurt het plan goed nadat de term fietspad is verdwenen
en het trottoir langs de noordzijde van de Elandstraat op de tekening een
zodanige breedte heeft gekregen dat tussen het trottoir en de bomenrij een weg
van drie meter kan ontstaan. Zijn wens straat en trottoir met dezelfde stenen
aan te leggen gaat niet in vervulling. Het goedkoopst blijkt de straat met
Luiksche keien te vullen en het trottoir te maken van ironbricks.
Onderhandelingen
De beslissing, in juli 1892 genomen, om tot dempen over
te gaan, de Elandstraat te verbreden en door te trekken van de Toussaintkade tot
aan de Afzanderijvaart (hij bestond vanaf 1888 uit een eerste en tweede Elandstraat),
de sloot achter de huizen aan de westzijde van de Helmersstraat te dempen en
een toegangsweg te maken die de Waldeck Pyrmontkade verbindt met de Veenkade, betekent
de start van de onderhandelingen met de eigenaren van de huizen en delen sloot die
moeten worden onteigend. Volgens de wet van 28 augustus 1851 (Staatsblad 125) dienen
de uitgewerkte plannen met daarbij behorende kaarten en grondtekeningen, zoals
bedoeld in artikel 12, op de secretarie der gemeente gedurende dertig dagen ter
inzage te worden neergelegd. Dat gebeurt in eerste instantie van 30 november
tot en met 14 december 1893. Op die laatste dag komt in het Raadhuis aan de
Groenmarkt om tien uur ’s ochtends de commissie in actie die bij resolutie van
20 november 1893 (nr. 5) is benoemd om de bezwaren van eigenaren en
buurtbewoners aan te horen. Deze, volgens artikel 10 der wet van 28 augustus
1851 uit Gedeputeerde Staten gekozen leden zijn jhr. mr. Hendrik Abraham
Cornelis de la Bassecour Caan, mr. Pieter Lodewijk Frans Blussé en mr. Carel
Jan Emilius van Bylandt. Zij worden bijgestaan door ingenieur Andreas Johannes
Maria Stoffels en burgemeester mr. Albert Johan Roest.
Vervolgens worden bij Koninklijk Besluit van 2 juli 1894
(nr. 41) de percelen aangewezen. Nadat de Tweede Kamer zich heeft gebogen over
nadere bepalingen omtrent het onteigenen van de eigendommen, het verbinden van
beide delen van de Elandstraat en het dempen van de sloot ondertekent koningin-regentes
Emma, uit naam van hare majesteit Wilhelmina op 7 december 1896 (Staatsblad
182), een wet waarin het algemeen nut der onteigeningen en het dempen officieel
worden vastgelegd. Ruim drie jaar later, wanneer de gemeente haar laatste fouten
heeft hersteld en een vergeten perceel als sectie O nr. 6954 bestaande uit een huis, timmerwinkel en erf van de gebroeders Houtman
alsnog heeft weten onder te brengen in het onteigeningsritueel, worden de
plannen van 20 januari 1897 tot en met 5 februari 1897 nogmaals op het
gemeentesecretariaat ter inzage gelegd.
Pronkjuweel
Bijna voorspelbaar is, dat de meeste tijd in beslag wordt
genomen door die onteigeningen. Hoewel bij koninklijk besluit van 2 juli 1894
(nr. 41) en 26 februari 1897 (nr. 16) de percelen zijn benoemd, geven niet alle
eigenaren zich zomaar gewonnen. De modderbak wordt plotseling omschreven als een
pronkjuweel. Daarbij benadrukt een deel van hen hoezeer ze het als een
voorrecht zien er over uit te mogen kijken wanneer ze in hun tuin zitten. Hoezo
stank! Ze zijn zich van geen verpestende dampen bewust. Dat daarbij financiële
motieven een rol spelen, zal niemand verbazen. Zo zijn er eigenaren van huizen,
stukken sloot en percelen die drie, negen en zelfs veertien gulden per
vierkante meter vragen, terwijl de gemeente haar normale prijs van twintig cent
al heeft verhoogd naar vijftig cent.
Een van hen is Jacobus Henricus Peters. De oorspronkelijk
uit Brussel afkomstige ex-banketbakker laat weten geen genoegen te nemen met de
op dat moment door de gemeente vastgestelde standaardprijs van 1000 gulden per
af te breken huis. Aangezien hij eigenaar is van vijf panden - een is een pakhuis - is het aanbod 5.000
gulden (€ 2.269). Hij meent echter recht te hebben op 9.000 gulden (€ 4.084). Bij
een bezoek in mei 1898 aan advocaat en procureur Willem Thorbecke,
verantwoordelijk voor het in goede banen leiden van de onteigeningen, legt hij
uit dat de vier huisjes en opslagplaats die hij aan de Saxen Weimarlaan, in verband met de
aanleg van de dwarsweg tussen Waldeck Pyrmontkade en Veenkade, moet afstaan, hem
jaarlijks f 821,60 (€ 372,83) opleveren. “Behalve dat mijn inkomen ernstig zal
verminderen, heb ik de huizen in der tijd in zeer vervallen staat voor 3.900
gulden (€ 1.770) gekocht. Vervolgens heb ik veel geld gestoken in de reparaties.
Mijns inziens zou er dan ook 9.000 gulden moeten worden uitbetaald”.
De
gemeente wil, ook na dat gesprek, niet verder gaan dan de geboden 5.000 gulden maar
moet inbinden. Na een gerechtelijke procedure, B&W hebben het besluit om op
deze wijze tegen onwillige eigenaren als Peters op te treden op 19 juli 1898 tijdens
een raadsvergadering genomen, ziet hij de prijs voor zijn 252 centiaren
verhoogd naar 6.200 gulden (€ 2.813).
|
De huizen aan de Saxen Weimarlaan. De eigenaren krijgen te horen dat een deel van de panden moet verdwijnen om plaats te maken voor een riolering en een nieuwe weg. Tekening: Archief
|
Loodgieter en metselaar Reinier Cornelis Born gaat bij de
rechtsgeleerden raadsman der gemeente langs om hem te laten weten, dat de helft
van de acht percelen die het meest opbrengen aan de Saxen Weimarlaan - het is
niet meer dan een pad dat in uiterlijk kan wedijveren met de vroege Elandstraat
– binnen de onteigening valt. “Er wordt mij 10.300 gulden (€ 4.674) aangeboden voor
de 520 centiaren grond, terwijl ik voor het geheel een hypotheek heb van 25.500
gulden (€ 11.571)”.
Behalve dat hij de schadeloosstelling te laag vindt, Born
vordert 25.000 gulden (€ 11.344), meent hij ook dat de inkomsten uit de huisjes
die overblijven aanmerkelijk lager zal komen te liggen. Om die reden spoort hij
de gemeente aan het hele hofje van hem over te nemen, maar die gaat daar niet
op in. De rechter volgt het advies van de deskundigen en bepaalt dat er f 10.300
(€ 6.353) moet worden uitbetaald. Dat die beslissing wordt genomen is niet zo
vreemd. De gemeenteraad heeft namelijk bij zijn besluit van 15 maart 1898, met goedkeuring
van Gedeputeerde Staten op de 22ste, vastgesteld welke tegemoetkomingen
zij de eigenaren, zal gaan bieden. Leidend daarin zijn de taxaties van de deskundigen
Willem Christiaan van Rijswijk en Johannes Cornelis Pfeiffer. Dat timmerman Pieter Nicolaaszoon van Rooijen het daar niet mee eens is, pakt in zijn voordeel uit. De
gemeente laat in mei 1898 weten 4.800 gulden (€ 2.178) over te hebben voor zijn
twee percelen (sectie Y nr. 72 en 73). Ook na een tweede gesprek waarin Van Rooijen,
die zelf in de Van Bylandstraat 120 woont, uitlegt dat hij, met een aantal
partners, 13.000 gulden (€ 5.899) in de bouw heeft gestoken en daarvoor een
hypotheek van 8.000 gulden (€ 3.630) heeft genomen, bedenken de bestuurders
zich niet. Vervolgens stelt hij voor de taxatie van de 160 centiaren op de hoek
van de Veenkade en de Saxen Weimarlaan door twee taxateurs te laten uitvoeren,
waarbij zowel de gemeente als hij er een benoemd. De bedoeling is dat elk een
rapport uitbrengt. “De huur, die ik nu vang, is f 19,50 per week (€ 8,85) ofwel
1.014 gulden (€ 460) per jaar. Ik heb de grond gekocht voor 2.600 gulden (€ 1.180).
Iedereen kan nagaan dat de huizen niet voor 2.200 gulden (€ 998) zijn neergezet”.
De rechter komt Van Rooijen tegemoet en bepaalt dat de gemeente hem 8.763
gulden (€ 3.976) moet uitbetalen.
In totaal wordt er tegen 14
eigenaren, die weigeren op het aanbod van de gemeente in te gaan, geprocedeerd. Daarbij is de werkwijze steeds dezelfde. Ter voldoening aan artikel 28 der wet van 28 augustus 1851 (Staatsblad 125) wordt de eigenaar/eigenares van het te onteigenen perceel uitgenodigd om vergezeld van de griffier aanwezig te zijn wanneer de deskundigen de prijs bepalen. Aannemer Manus Houtman en Clasina Sophia Jona, weduwe van Johan Arnold Houtman worden op 5 januari 1899 om kwart over tien 's ochtends onthaald voor die opneming. Plaats van samenkomst is perceel sectie O nr 6954. Het gaat om een perceel water van 45 centiaren (sectie O nr 6952) en een perceel grond van 184
centiaren (nr 6954), gelegen aan de Elandstraat. Tijdens de gerechtelijke wandeling verlangen ze in eerste instantie 20.000 gulden (€ 9.075) ofwel 111 gulden (€ 50,37) per centiare.
Het aanbod wordt f 11.864,50 (€ 5.384) maar officier van justitie Eduard Zenon Louis van der Kemp vindt
f
11.354,50 (€ 5.152) genoeg. De schadeloosstelling voor de grond wordt gesteld
op 5.000 gulden
(€ 2.269), de waardevermindering van het overblijvende op 4.200
gulden (€ 1.906), de werkzaamhe-den aan de gevel op 2.000 gulden (€ 907), de
loodsen op 150 gulden (€ 68) en het water op f 4,50
(€ 2,04). Alle berekeningen
van gedaagde om tot een hoger bedrag te komen, worden door de officier van justitie onjuist
geoordeeld. Behalve minder geld moet Houtman ook bijdragen in de gerechtelijke kosten.
Het water dat Maatje Goekoop, weduwe van predikant Eduard Willem Heinecken,
bezit, wordt ook niet probleemloos door de gemeente verkregen. Ze neemt,
wanneer ze nog eigenaresse is, geen genoegen met het aanbod van f 9,50 (€ 4,31). Dat probleem
verdwijnt als Cornelis Goekoop toeziend voogd wordt en de gebroeders Houtman
het gehele perceel van 2 aren en 20 centiaren aan de Piet Heinstraat van haar aankopen. Manus
verhandelt de 19 centiaren water voor die f 9,50. Metselaar Nicolaas
Leonardus Vroomans en timmerman Johannes Gaillard dragen in tweede instantie
twee percelen over aan de gemeente. De een heeft een omvang van 50 centiaren (sloot),
opbrengst 5 gulden (€ 2,27), de ander is 117 centiaren (grond), opbrengst 775
gulden (€ 352).
|
Bewoners van de Elandstraat die hun deel van de Elandsloot moeten afstaan. Tekening: archief |
De firma Abraham van Stolk & Zoonen uit Rotterdam, die een
perceel Elandsloot van 346 centiaren bezit (sectie Z nr 1428), krijgt f 34,60 (€ 15,70) toegewezen.
Dat is beneden het aanbod van 173 gulden. (€ 78,50). Om die reden moet ook deze
gedaagde bijdragen in de gerechtelijke kosten. Metselaar Abraham Deurloo, die
regelmatig financieel in zee gaat met Van Rooijen Nicsz, ziet hetzelfde
gebeuren bij zijn drie huizen en erven aan de Veenkade groot 291 centiaren. De
vader van zes kinderen heeft de winkelhuizen (sectie Y nr. 74 en 75) afzonderlijk
verhuurd voor 400 gulden (€ 181) per kwartaal. Voor de gezinswoning (sectie Y nr.
76) vangt hij 18 gulden per maand. Zijn bedrag daalt in de rechtszaal met 141
gulden (€ 64) naar de door de taxateurs vastgestelde prijs van 14.159 gulden (€
6.425). Cornelia Baggerman en haar echtgenoot Dirk Johannes Annokkee laten voor het gerecht weten de aangeboden 15.400 gulden (€ 6.988) niet te
kunnen accepteren. “Het gaat om 16 percelen aan de Saxen Weimarlaan met een
totale omvang van 983 centiaren”, aldus Cornelia. “Ze zijn allemaal verhuurd
voor 2 gulden per week”. De officier van justitie vindt het aanbod te hoog en
stelt het bedrag bij naar f 11.864,50
(€ 5.384). Matthea Feije, de weduwe van Lambertus
Johannes Blom (vleeshouwer), krijgt voor haar huis en erf aan de
Hemsterhuisstraat 224 (sectie O nr. 5284) 8.650 gulden (€ 3.925,20) wat in
overeenstemming is met het advies van de deskundigen. Daar komt 350 gulden (€ 159)
bij voor het verplaatsen van de zaak. Aan de 800 gulden (€ 363) die nodig is voor
het versterken van een gemeenschappelijke muur (een binnenmuur wordt
buitenmuur) wordt in de rechtszaal voorbijgegaan. Haar totale schadevergoeding bedraagt
9150 gulden (€ 4.152) wat hoger is dan de geboden 7500 gulden (€ 3.403). Hierdoor
moet de gemeente de gerechtelijke kosten betalen. De onteigening van Matthea heeft
met de verbreding van de Elandstraat te maken. Ze zal het pand, dat wordt
afgebroken, moeten ontruimen. Na de uitspraak op 10 april 1899 vraagt ze de
gemeente of ze tot 1 juli in het bovenhuis mag blijven wonen. Ze wil de tweeënhalve
maand gebruiken om een geschikte ruimte voor haar en het bedrijf van haar overleden
man te vinden. De huurovereenkomst die volgt, laat een bedrag van 30 gulden (€
13,61) zien. Haar buurman, kapper Johan Hendrik Maurits van der Groen, treft
hetzelfde lot als Matthea. Hij is echter geen eigenaar, maar huurt Elandstraat
228 van de gemeente. Zij heeft het, in verband met het verbreden van de
Elandstraat, gekocht van timmerman Arie van der Ham, eigenaar van nog zes
woningen in die straat. De kapper wil blijven wonen, door B&W te bepalen. ‘Tot
die tijd betaal ik geen huur en kan ik vrij gebruik maken van de waterleiding’,
stelt hij aan de gemeente voor. Zo ver komt het niet. Van der Groen mag niet
langer dan tot 16 oktober blijven zitten. Het contract wordt per maand
verlengd, maar met eenzelfde huurovereenkomst als Feije. Ook hij gaat 12 gulden
per maand betalen. Die verlaging in huur geldt overigens ook voor de bewoners
van de Saxen Weimarlaan (het latere verlengde van de Waldeck Pyrmontkade) die
bij afbraak moeten verhuizen, maar tot die tijd er wel mogen blijven wonen.
Echt lang is dat niet, want op 6 juli valt de beslissing de huizen aan de
Hemsterhuisstraat 224/226 en 228 af te breken, gevolgd door de Veenkade 120 t/m
126 en de Saxen Weimarlaannummers 1, 2, 3, 25 t/m 40, 53 t/m 60, 69 t/m 76 en
81. Twee van die huurders zijn tuinman Hendrik Reinier Boekweg, die sinds 25
september 1896 zo’n 340 centiaren gemeentegrond en water aan de Saxen Weimarlaan
huurt en Johannes van Horssen, die sinds 5 november 1898 van de daarnaast
gelegen 325 centiaren tuin met broeikas en woning gebruik maakt. Hij heeft een
huurcontract tot en met 28 februari 1901. In die overeenkomst is te lezen dat de
huizenhandelaar f 56,25 (€ 25,52) per kwartaal afdraagt. Dat bedrag wordt
verlaagd. Zo betaalt hij op 1 augustus 53 gulden (€ 24,05) en op 1 december f 24,06 (€
10,91). Het laatste jaar is het totaal geen 225 gulden (€ 102) maar 106 gulden
(€ 48). De huur van Boekweg is f 10,46 (€ 4,75). Dat bedrag wordt voor het
laatste kwartaal bijgesteld naar f 5,36 (€ 2,43).
Houten bruggetje
Voordat de gemeente die grond in haar bezit krijgt, is uitgever
Hermanus Cornelis Jacobszoon Voorhoeve eigenaar. Hij doet, na een eerste
verzoek, niet moeilijk en verkoopt in november 1895 zijn 1549 m2 grond en 42 m2
water voor 20.000 gulden (€ 9.076). Vervolgens zegt hij op 12 juni 1896, met
terugwerkende kracht, een contract met de gemeente op. Het is een overeenkomst
voor het gebruik van het houten bruggetje over de Elandsloot, dat toegang geeft
tot zijn terrein aan de Saxen Weimarlaan. De gebruikersbelasting was sinds mei
1891 tien gulden (€ 4,54) per jaar. Die brug gaf zijn vijf huurders, veelal
tuinders, die met hun broeikassen, loodsen en schuren hun wekelijkse inkomsten
vergaarden, toegang. Dat de strook grond met het vertrek van onder anderen Boekweg
en Van Horssen helemaal vrij moet komen, heeft te maken met de aanleg van een riool tussen de Waldeck Pyrmontkade en de Veenkade en de komst van een nieuwe weg.
|
De situatie aan de Saxen Weimarlaan (links), de houthandel Van Gogh (rechts) en de eigenaren aan de Witte de Withstraat (boven). Tekening: archief
|
De gemeente is blij dat de meeste eigenaren het aanbod
zonder verdere vragen accepteren. Zo verkoopt tuinder Hendrik Hermanus Borsboom
zijn 34 m2 voor 17 gulden, krijgt houtzaagmolenaar Pieter de Vrijer, eigenaar
van zes huizen, f 27,50 voor zijn 55 m2 water en Jacoba van der Maarel, de
weduwe van Pieter Ammerlaan, 6 gulden voor de 12 m2 water. Om er zeker van te
zijn dat de eigenaren niet zullen terugkrabbelen, drukt advocaat Willem Thorbecke
de gemeente op het hart om de gewonnen bezitters te ontbieden de koopakte te komen
tekenen of in elk geval een verklaring te onderschrijven waarin staat dat ze
het aanbod aannemen. Sommigen zijn wat lastig te vinden zoals Chamberlain Mok,
die in de Piet Heinstraat 114 woonde, maar naar Rotterdam is verhuisd. Hij is
voor de deurwaarder lange tijd onvindbaar totdat duidelijk wordt dat hij op 30
juli 1897 is overleden. Zijn zaak wordt afgehandeld door de Haagse notarissen Hendrik
Jacob Herman Stoop en Carl Vollgraff. Dat het administratief niet altijd even
goed is geregeld bij de gemeente maakt Bastiaan Mijnlief bij zijn bezoek in mei
1898 aan Thorbecke duidelijk. De negen huizen die in het bezit waren van bouwkundige
Johan Friedrich Meiners en mede-eigenaar Willem Frederik Philip van der Grijp blijken
inmiddels deels verkocht. Zo hebben de gebroeders De Vos vier percelen
overgenomen, maar dat is nooit verwerkt. De erven van Johan Meiners – hij is op
28 maart 1893 op 74-jarige leeftijd overleden – blijken bereid mee te werken. Ze
krijgen voor de percelen sectie Z nummers 1341 tot en met 1344 een bedrag van
495 gulden (€ 225), waarin inbegrepen de lasten ener erfscheiding. Dat niet altijd
even zorgvuldig wordt gehandeld, maakt de geschiedenis ook duidelijk. Bij het
berekenen van de percelen van metselaar Frederik Bernard Kuhnel en zijn
mede-eigenaar Franciscus Joannes Aloijsius Verhoef blijkt de omvang niet te
kloppen. Hetzelfde geldt voor de percelen van spekslager Leonardus Adrianus Smeele
en koopman Augustinus Ignatius Knüf. De deskundigen schatten de percelen sectie
Z nr. 1347 en 1353 van laatstgenoemden op 69 m2 en de percelen sectie Z 1354
tot en met 1358 van Kuhnel en consorten op 102 m2. De ware grote blijkt echter
96 m2 en 129 m2 te zijn.
Beurs
Bij een deel van de eigenaren hoeft de gemeente zijn
beurs niet extra te openen. Zo nemen timmerman Cornelis van Zanen, kok en
pasteibakker Vincent Otto, timmerman Nicolaas Boheemen, koopman in meubelen
Nicolaas Hermanus Sluijters, behanger en stoffeerder Johannes de Weever,
bouwkundige Arie van der Ham, timmerman Johan Bernard Roggenland, schoenmaker
Adrianus Antonius Mulders, timmerman Wilhelmus Theodorus Berndsen en smid
Josephus Hendrikus Klerkx al in september en oktober 1897 genoegen met de
toezegging van de gemeente dat er na de demping van de Elandsloot een houten
schutting, naar keuze met of zonder deur, op stenen voetmuur dan wel een stenen-afscheiding
met of zonder deur op hun terrein zal worden aangelegd. Uiteindelijk geven 24
eigenaren toestemming tot het maken van een fundering en het plaatsen van de
nodige schoorpalen. De vereiste ondergraving in hun percelen wordt verricht met
de zekerheid dat de afscheiding hun eigendom zal zijn. Bovendien worden de
panden kosteloos op het nieuwe riool aangesloten.
Eerder is over het plaatsen van die afscheiding een ‘misverstand’
ontstaan. Handig als burgemeester en wethouders zijn, hebben ze in een
officieel schrijven laten weten dat na demping van de Elandsloot een afsluiting
langs de nieuwe straat zal worden gemaakt voor die percelen die op dat moment
in de sloot een afscheiding van de publieke straat vinden. De bedoeling is het
gemeentegrond te maken en om, ter vermindering van de kosten, die nieuwe
aansluitingen tegelijk met het dempingswerk in openbare aanbesteding uit te voeren. Al snel blijkt dat die handelswijze problemen zal gaan opleveren.
Het betekent namelijk dat de gemeente verantwoordelijk blijft voor het
onderhoud van die afscheidingen en dat is alles, behalve handig, zeker financieel.
Het is reden het besluit aan te passen. Een woordvoerder laat weten: ‘Opgemerkt
moet worden dat waar in het raadsbesluit wordt genoemd een zeker bedrag voor
een te bouwen muur of dergelijke daarmee wordt bedoeld de vergoeding voor het
maken van een afscheiding langs de straat aan te leggen, na de demping der
Elandsloot’.
Die vergoeding wordt vervolgens expliciet genoemd in de
overeenkomst. Zo krijgt vleeshouwer Johannes Jacobus van Ommen voor zijn 25
centiaren Elandsloot een schadeloosstelling van f 124,50
(€ 56,50) met inbegrip
van de kosten voor het maken van een afscheiding. Bouwkundige Abraham Rutger
Rutgers krijgt toestemming tot het maken van een uitgang aan de nieuwe straat
en een bedrag van 180 gulden (€ 81,68) uitgekeerd. Spekslager Smeele ontvangt
181 gulden (€ 82,13) voor 74 m2 water, waarbij inbegrepen 144 gulden (€ 65,34) voor
de bouw van een afscheiding. Koopman Knüf krijgt 123 gulden (€ 55,81) voor 22
m2 water waarvan 112 gulden (€ 50,82) is bestemd voor het optrekken van een
muur. Kuhnel en consorten die hun 102 m2 water afstaan, krijgen 651 gulden
(€ 295,41)
uitgekeerd waarin begrepen 600 gulden (€ 272,27) voor een gemetselde muur met grond
kerende fundering. Maria Steenstra, tot zijn overlijden op 26 december 1885
getrouwd met Jean Henri Broers, verkoopt op 15 maart 1898, met goedkeuring van
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 22 maart van dat jaar, een perceel
water (sectie O nr. 6259) aan de gemeente voor f 226,50. In de overeenkomst
wordt vermeld dat de afscheiding tussen het aan Maria Steenstra behorende perceel
sectie O nr. 2313 en het verkochte voor rekening is van de verkoopster. De
gemeente wordt verplicht de lozing uit het huis kosteloos aan te sluiten op het
nieuwe riool. De kosten van de akte zijn ook voor rekening van de gemeente.
Van Gogh
De lastigste klant bij het verwerven van de percelen is de
handelsvennootschap onder de firma A. van Gogh Jz. en Zoon. De eerste
‘confrontatie’ tussen de gemeente en Arnoldus van Gogh Hermanus Hendrikzoon vindt
op 21 december 1889 plaats wanneer het de houtkoper (en zeer gewaardeerd opperbrandmeester)
een goed idee lijkt om van de sloot tussen zijn bedrijf aan de Veenkade hoek Helmersstraat,
een gedeelte te dempen en door die kade een waterlozing te brengen naar de langs
de Veenkade lopende Singelgracht om zodoende de doorstroming van het water met
de sloot achter de Helmersstraat te behouden. Bij een bezoek aan
gemeente-architect Berend Reinders krijgt hij te horen dat Hoogheemraadschap
Delfland daar nooit toestemming voor zal geven. Hij heeft het zelf al eens zonder
succes aangevraagd. In een brief aan gemeente-architect Pieter Tirion verwoordt
Van Gogh het in februari 1890 met: ‘Toen ik zeide: mijnheer, ik geloof dat als
ik het aanvraag, ik die permissie wel krijg, ontving ik als antwoord. Wel nu,
dat wil ik wel eens zien. Mocht het u lukken, dan krijgt u meer gedaan dan ik. Dientengevolge
heb ik de aanvraag gedaan met het doel de heer Reinders te bewijzen dat de
permissie wel gegeven wordt’.
|
De houthandel en -zagerij van A. van Gogh met de molen de Prins van Oranje en links de huizen van de Helmersstraat. Kaart: archief |
Op 14/15 januari 1890 geeft mr. Joannes Pieter Roetert
Tak van Poortvliet van Hoogheemraadschap Delfland (dijkgraaf van 1887 tot en
met 1891) inderdaad toestemming. Kort samengevat is in de brief te lezen: ‘In
verband met artikel 19 der keur op de boezemwateren van 21 maart 1876 bied ik
verlof tot het verlagen en verbreden van de brug, gelegen in de Veenkade nabij
de houtzagerij van de heer A. van Gogh H.H. zn. en het tijdelijk plaatsen van
kistdammen in het boezemwater voor de uitvoering dezer werken. De uitvoering
moet geschieden binnen acht maanden na dagtekening onder toezicht en aanwijzing
van de ingenieur van Delfland’. Berend Reinders maakt het niet meer mee. De
directeur Gemeentewerken is op 8 januari 1890 op 65-jarige leeftijd overleden. Door
de uitdagende toon tussen beide heren is het idee ontstaan dat het om een
weddenschap gaat. Gevolg is, dat de gemeente meent, dat wanneer het plan zal worden
uitgevoerd Arnoldus zal gaan meebetalen. Hij laat echter weten: ‘Het is nooit
de bedoeling geweest te betalen voor werk dat aan de gemeente toekomt. Zo ligt
de brug mij laag genoeg en heeft mijn werf aan de weg ook geen veranderingen
nodig’.
Jan Lisman, voorzitter van de Commissie voor de
Plaatselijke Werken en Eigendommen blijkt een warm voorstander van het plan van
Arnoldus van Gogh. ‘Het dempen van de sloot tussen de Veenkade en de
houtzagerij komt neer op een bedrag van 920 gulden en het leggen van de
rioolleiding op 762 gulden. Het uitgeven van die bedragen is zeker in het
belang van de gemeente’. Op 24 februari 1890 komen burgemeester en wethouders
tot dezelfde conclusie. Voor de bouw van een walmuur langs de Veenkade moeten
even later negen iepenbomen worden verwijderd. Ze staan tussen de brug over de
Afzanderijvaart en de in 1857 gebouwde en op 3 augustus 1899 gesloopte houtzaagmolen
de Prins van Oranje van de firma Van Gogh. Opmerkelijk detail is, dat de molen bij
het neerzetten een extra hoge opbouw kreeg om zoveel mogelijk wind te vangen. Vervolgens
werkte Arnoldus aan zijn ondergaan mee door bij de bouw van de kerk het hout te
leveren. Het gevolg was dat hij geheel achter dat gebouw verdween.
Een nieuwe confrontatie volgt wanneer de gemeente het
voornemen heeft ook het water achter de huizen aan de Helmersstraat te dempen. Dat
dit op 15 maart 1898 definitief wordt afgeblazen (in het oorspronkelijke plan wordt
alleen de Elandsloot genoemd), heeft te maken met het ontbreken van medewerking
bij het merendeel der bewoners. Twaalf doen zelfs kostbare tegenvoorstellen
aan de gemeente. En dat is extra zuur voor iemand zoals Hendrik Hanselaar, zelf
woonachtig aan de Conradkade 59. De huisschilder dient een verzoek tot demping in
bij de gemeente, maar krijgt nul op het rekest. Hij laat weten zorg te zullen
dragen dat het door hem te dempen deel behoorlijk zal worden omheind en
onderhouden. De Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen stelt
echter ‘dat het verlenen ener vergunning ten adressen bedoeld, buiten de kring
der bemoeiing van de gemeente ligt’ ofwel die toestemming moet je zien te
krijgen van Hoogheemraadschap Delfland.
Weduwe
Het treffen tussen de firma Van Gogh en de gemeente gebeurt
zonder de tussenkomst van Arnoldus van Gogh Hermanus Hendrikzoon. Hij is op 17
augustus 1894 op 55-jarige leeftijd overleden. Het bedrijf wordt nu met strakke
hand geleid door zijn weduwe Hendrica Maria Preuijt (overleden op 23 december
1930 op 93-jarige leeftijd). Zij is op 1 januari onder de naam A. van Gogh Jr. en
Zoon een vennootschap onder firma begonnen samen met Hermanus Witte Preuijt van
Gogh en Arnoldus van Gogh, beiden houthandelaren. In september 1897 laat
directeur Gemeentewerken Lindo weten 450 m2 van sectie Y 1 en 12 en 625 m2 van
sectie Y 87 van de firma te willen overnemen. Het gaat daarbij om 550 m2 water waarvoor
de gemeente een bedrag van 275 gulden (€ 125) heeft bedacht. Hendrica schakelt
de notarissen August George Bodaan en Gerard van Rossem in, kantoorhoudend aan het
Buitenhof 22. Zij maken in een brief duidelijk dat de firma
|
Tekening van de molen Prins van Oranje. Hij heeft gefunctioneerd van 1857 tot en met 1899. Tekening: archief
|
geen genoegen
kan nemen met het voorstel. ‘De percelen behoren tot de stoomhoutzaagmolen, die
op perceel Y 87 staat. Bovendien is bij de vaststelling van het bedrag geen
rekening gehouden met het feit dat de te onteigenen grond, juist omdat het
grotendeels uit water bestaat voor de houtzagerij onmisbaar is. In vroegere
jaren vond het voor de houtzagerij bestemde hout ruime berging in de sloten van
de toenmalige terreinen van de groothertogin Van Saksen-Weimar, maar die gelegenheid is
sedertdien door de bebouwing van die kavels verloren gegaan. Sindsdien moet
de requestrant zich behelpen met het kleine balkgat dat door een helling aan de
stoomhoutzaagmolen is verbonden. De daarbij gelegen sloot heeft de vorige
eigenaar, Arnoldus van Gogh Hermanus Hendrikzoon, speciaal laten graven om het
water voor houtberging te vergroten. Dat neemt niet weg dat de tegenwoordige
waterruimte te klein is en veelal zo vol ligt met balken dat het uitzoeken en het
op de helling brengen zeer bemoeilijkt wordt en meermalen de balken, tot grote
schade daarvan, op de wal moeten worden opgestapeld. De houtzagerij heeft nu al
nadelen ondervonden door de voorgenomen onteigening. Zo heeft zij zich moeten
onthouden van het kopen van grote partijen iepenbomen zoals zij vroeger deed. Requestrant
noemt het een ongerijmdheid dat het voor haar onmisbare en kostbare water, dat
voor haar veel meer waarde heeft dan grond, niet meer oplevert dan 50 cent per
centiare. Het is hetzelfde bedrag dat ook aan anderen, voor wie het water geen
betekenis heeft, wordt uitgekeerd’.
Hendrica Maria Preuijt blijft bereid om de grond aan de
gemeente af te staan. Ze stelt een minnelijke schikking voor waarbij haar
terrein van zo’n 178 meter ten zuiden van de onteigeningsgrens een verbreding
van 11 meter krijgt door het daaraan toevoegen van een strook gemeentegrond. De
oppervlakte van zo’n 2000 m2, op deze wijze door haar te verkrijgen, zou het
verlies van de 550 m2 moeten compenseren. De gemeente stelt vast dat ze haar
eigenbelang goed heeft ingezien. Behalve dat met de ruil van die percelen een
terrein ontstaat dat te eniger tijd is te exploiteren als bouwgrond, is er voor
de gemeente de verplichting het in handen te houden om na de aanleg van de
nieuwe weg er een stratenplan te kunnen ontwikkelen. De rechtbank komt eraan te
pas. Tijdens een eerste zitting adviseert de officier van justitie Eduard van der Kemp de schadeloosstelling te bepalen op f 5.163,40 (€ 2.343).
Van Gogh vordert 18.000 gulden (€ 8.168). De deskundigen adviseren ruim 10.000
gulden (€ 4.538). Volgens de openbare aanklager is de waarde: Elandsloot f 10,40 (€ 4,72), de balkenhaven 3 gulden per m2 dus 960 gulden (€ 436), de oostelijke
sloot 326 gulden (€ 148), de waardevermindering 3000 gulden (€ 1361), de
schoeiing en schutting 680 gulden (€ 309) en de omkading 187 gulden (€ 85).
Samen
f 5163,40. In de laatste zitting op 13 april 1899 wordt de
schadeloosstelling door officier van justitie Van der Kemp vastgesteld op f 2.626,46
(€ 1.192), maar dan heeft de gemeenteraad op 14 maart al het besluit genomen om
voor f 1,50 per centiaren 5 aren water aan de firma A. van Gogh Jr. en Zoon te
verkopen. Die verhuizing betekent het einde van de Prins van Oranje. De molen
wordt afgebroken. De firma koopt de percelen sectie Y nrs 6, 7, 11 en 14, die
ten zuidoosten van de onteigeningsgrens voor de demping van de Elandsloot liggen.
Het krijgt de beloofde omvang door het met graafwerkzaamheden op diepte brengen
van de percelen sectie Y nrs 1038, 8, 494 en 13. B&W gaan ervan uit dat dit
op 15 juni zal zijn afgerond. De akte wordt op 20 december 1899 bij notaris Van
Rossem door beide partijen getekend.
Van den Elshout
Het maken van de riolen in zowel de Elandstraat als de
nieuw aan te leggen straat tussen de Waldeck Pyrmontkade en de Veenkade en de verdere
werken als het afbreken van de vijf bruggen en de twee huizen in de
Hemsterhuisstraat, het aanleggen van zes brandputten en het vormgeven van de Elandstraat,
overeenkomstig het bestek nr. 30 (demping van de Elandsloot) uit 1899, is dan
al gegund aan J. van den Elshout Gzn uit Scheveningen voor een bedrag van 141.980
gulden (€ 64,428). Hij tekent de akte op 9 juli 1899. Het riool dat van de
Toussaintkade naar de Waldeck Pyrmontkade wordt gelegd heeft een lengte van 866
meter, het moerriool tussen de Veenkade en de Elandstraat is 313 meter lang en
het deel dat in de Toussaintkade wordt gelegd is 40 meter. Niet veel later komt
ook het moerriool, dat in de Waldeck Pyrmontkade, tussen de Elandstraat en de
Laan van Meerdervoort, wordt geïnstalleerd, gereed.
Belangrijk binnen het kostenplaatje is onder meer de
keuze in stenen die voor het bestraten gebruikt gaan worden. Is het de Ourthe
kei, dan wordt het geheel van 1932 m2 een stuk duurder dan wanneer de gewone kei
inzet is. De eerste steen kost f 3,95 (€ 1,79) per stuk, de tweede 15 cent (€
0,07). Ook het metselwerk van klinkers in pc-mortel is een forse kostenpost van
f 14.227,50 (€ 6.456). Prijzen die verder opvallen in de begroting zijn onder
meer de 39.000 gulden (€ 17.697) voor het stamriool, de
|
Dwarsprofiel dat aangeeft wat onteigend moet worden en hoe de opbouw na de demping moet worden aangepakt. Veel tuinen aan de Piet Heinstraat liggen lager dan de Elandsloot. Tekening: archief
|
f 3.012,32 (€ 1.367) voor
1072 meter hardstenen trottoirband, de 5.130 gulden (€ 2.328) voor het afkisten
van de bouwsleuf, de 3.240 gulden (€ 1.470) voor zand voor de ophoging van zo’n
vijftien procent inklinking, de 2.400 gulden (€ 1.089) voor waterbemaling en
drooghouden van de bouwsleuf en de 1.995 gulden (€ 905) voor de rioolstukken
van beton. De uiteindelijke kosten voor het werk, dat in de eerste helft van
1900 gereedkomt, bedragen f 153.538,96 (€ 69.673). Voor het uitvoeren van de
werkzaamheden en het bergen van al die materialen is het plaatsen van loodsen
noodzakelijk. Om die reden moet huurder Hendrik Reinier Boekweg vertrekken. Voor
de in totaal 2517 m2 grond aan de Saxen Weimarlaan, die Van den Elshout nodig
heeft, betaalt hij een huurprijs van 90 gulden (€ 40,84) per jaar. Jacobus,
getrouwd met Joanna Helena Huijbregts, kan later terugkijken op een zeer succesvolle
twaalf maanden. Zo verdient hij met zijn bedrijf in totaal 483.055 gulden (€ 219.201).
Zijn medewerkers leveren daarbij zoveel vakmanschap af, dat in de maanden die
volgen bij elk nieuw rioleringsproject de betrokken bewoners aan de gemeente
vragen of J. van den Elshout Gzn die klus mag klaren.
Het betekent niet dat de transformatie geheel vlekkeloos
verloopt. Zo is er de onvrede over het afbreken van de bruggen. Jaren door omwonenden
afgeschilderd als oversteken die elk moment kunnen bezwijken, al werd in april
1890 nog het tegendeel bewezen met het over de brug bij de Van Diemenstraat
brengen van een marmeren steen van zesduizend kilo, regent het tijdens de
transformatie klachten. ‘Al twee maanden zijn drie bruggen over de Elandsloot
gesloten. Dezer dagen volgt de vierde en misschien wel heel spoedig de laatste
bij de Helmersstraat. Is dit niet een onhoudbare toestand voor winkeliers die
genoodzaakt zijn met hun wagens kolossale einden om te rijden’, laat winkelier
in koloniale waren en comestibles Gerardus Marcus Waterreus in november 1899 aan het
gemeentebestuur weten. Het is niet de enige brief die hij schrijft. Waterreus, die in de Piet Heinstraat 87 woont, mobiliseert eerder dat jaar dertien andere gedupeerde bewoners en maakt in een
gezamenlijke klacht duidelijk dat de werkzaamheden toenemende schade aan hun
huizen veroorzaken. Behalve dat er door het wegpompen van het grondwater scheuren
in muren zijn ontstaan, zijn de vloeren in verschillende winkels soms met 5 tot
10 centimeter verzakt. Zij menen dat een werk ten algemeen nut uitgevoerd niet
mag zijn een werk ten nadele van een gedeelte van de gemeenschap. ‘Iedere
rechtsgeleerden zal uw raad adviseren tot een eis om vergoeding van schade,
kosten en interesten’, aldus Waterreus. Die schade zou dan ook op kosten van de
gemeente moeten worden hersteld. Helaas. B&W denken daar anders over, zoals
ze eerder al de klachten van de Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen-kerk hebben
omgebogen. Jack Lindo, directeur Gemeentewerken, concludeert na een inspectie
dat er tijdens de bouw al een scheur in de gevel aan de Da Costa-kant is
ontstaan en dat ook de scheuren aan de zijde van de Helmersstraat niet van
recente datum zijn. Op 6 februari 1900 wordt tijdens de
gemeenteraads-vergadering het afwijzende preadvies van burgemeester en wethouders
om eigenaren schadeloos te stellen zonder een woord van debat goedgekeurd. Het
blijkt in een achterkamertje te zijn beklonken.
|
Werktekening van de op handen zijnde werkzaamheden aan de Saxen Weimarlaan. Het weggetje moet plaats maken voor de Waldeck Pyrmontkade. Tekening: archief
|
Winkelier Johannes van der Kroft, die in april 1900 een
klacht indient, boekt wel resultaat. Met het afbreken van het pand van Matthea
Feije in de Hemsterhuisstraat is zijn binnenmuur, buitenmuur geworden. De
gemeenteopzichter denkt het op eenvoudige wijze op te lossen. Hij meldt dat de muur gecement zal worden. De melkverkoper heeft echter inlichtingen ingewonnen bij
een deskundige die hem heeft laten weten dat dit in strijd is met de
voorschriften van de Bouwpolitie. Onderzoek volgt en het resultaat is dat de
muur in december 1900 op kosten van de gemeente wordt beklampt met IJsselstenen.
Johannes de Weever krijgt alsnog een deur in de schutting van zijn pand aan de
Witte de Withstraat 130. Dat die uitgang aan de Elandstraat er komt is te
danken aan de onderhandse akte die hij op 6 mei 1898 met de gemeente heeft
gesloten. Cornelia Annokkee Baggerman, eigenaresse van de hofjeshuisjes aan de
Saxen Weimarlaan 61 tot en met 80 heeft minder geluk. Zij meent dat met de
werkzaamheden aan het riool in haar straat, het vuil geen lozing heeft. Gevolg
is, zo meldt ze in een brief van 19 februari 1900, dat er voor de bewoners een
onhoudbare situatie is ontstaan. ‘Zelfs de gezondheid wordt in gevaar gebracht’.
Cornelia heeft zonder succes bij de Gemeentereiniging geklaagd en probeert het
vervolgens bij de gemeente. In haar brief laat ze weten dat zij en haar
huishouden van de huuropbrengst moeten bestaan ‘en daar bewoners om bovengenoemde
reden weigeren te betalen, verkeren wij in zeer moeilijke omstandigheden’. Het
helpt niet. De gemeente krijgt van de Commissie voor de Plaatselijke Werken en
Eigendommen het advies afwijzend te reageren. Reden voor directeur
Gemeentewerken om in een brief van 28 februari 1900 aan te geven dat de rioolverstopping
niet wordt veroorzaakt door de werkzaamheden aan de Saxen Weimarlaan. ‘Uw huisjes
lozen namelijk in het balkgat’. Ook Pieter van Rooijen Nicolaaszoon vangt bot.
Hij vraagt te mogen kopen voor 9 gulden per m2 op grondrente, de gemeentegrond
die na doortrekking van de Waldeck Pyrmontkade naar de Veenkade en van de
Elandstraat tot aan het verlengde van die kade, over zal zijn. Het gaat om
ongeveer 6000 m2. Hij ziet het als een schadeloosstelling voor het verlies van
zijn percelen sectie Y 72 en 73. De gemeente gaat echter niet op het aanbod in,
want vaststaat dat het als bouwgrond gemakkelijk het dubbele kan opleveren dan
het gebodene.
© Haags Nieuws Bureau 2024