Een
slager heeft de primeur
Een
bijzondere prestatie. Dat is misschien de beste omschrijving voor de
werkzaamheden die Albertus van der Zwan aan het begin van de vorige eeuw
levert in wat de Bomen- en Bloemenbuurt zal
worden. Zo krijgt hij het,
met goedkeuring van de gemeente, voor elkaar om huizen en een winkel te bouwen
in twee straten die op papier nog niet bestaan. Wat later zet de ondernemer een
omvangrijk bouwblok met (portiek)-woningen neer in zowel de Pijnboom- als Wilg-
en Populierstraat. Toch gaat hij niet voor een record. Want hoewel hij in maart
1917 heel even de bouw van een blok portiekwoningen in de Pijnboomstraat
overweegt (de nummers 42 t/m 60), laat hij zijn aanvraag verlopen, zoals hij in
mei 1925 ook de bouw van het grootste huizenblok, de nummers 55 t/m 107 (14
percelen) plus in de Ahornstraat een winkelwoning met wagenstalling, graag overlaat
aan architect Hermanus Jan de Haas en aannemer Hendricus van Gent.
door Hans Piët
DEN HAAG – Albertus van der Zwan staat vooraan in de rij wanneer delen
van de Binnenduinen door bouwgrondmaatschappij Duinrust te koop worden
aangeboden. Uiteindelijk heeft het snel groeiende ‘s-Gravenhage aan het begin
van de vorige eeuw een nijpend tekort aan woningen en die leemte wil de
31-jarige bouwkundige graag opvullen. Het stuk terrein dat hij in 1913 verwerft
(AN338), voorheen eigendom van de Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende
Goederen Houtrust, is een weiland. Na het te hebben opgedeeld in twee stukken
gaat hij bouwen. Er komen, eind 1913 vier huizen gereed aan de Beeklaan. De
andere panden, drie (gesplitste) herenhuizen en een winkel met bovenwoningen,
komen te staan aan wat nu de Pijnboomstraat en de Ieplaan is.
Zijn relatief
dure aankoop (de grondprijs lag tussen de twintig en dertig gulden per
centiaren) had kunnen uitdraaien op een mislukking. Architect en
stedenbouwkundige Hendrik Petrus Berlage is weliswaar al vanaf 1911 druk bezig
met het tekenen van een stratenplan voor Duinrust, de goedkeuring door
burgemeester en wethouders volgt pas op 20 juli 1914. Wat hem echter enige
houvast biedt, is dat de Morsestraat (deels) al is aangelegd en dat ook de
Beeklaan vanaf het Valkenbosplein zijn vorm heeft gevonden.
Wie de
geschiedenis bekijkt, mag vaststellen dat Van der Zwan welwillende gemeente-ambtenaren
tegenover zich vindt. Zo wordt er bijvoorbeeld, na het inleveren van zijn
plannen op 18 november 1913, niet verwezen naar het raadsbesluit van 21 april
1891. Daarin staat namelijk dat er in Den Haag alleen huizen mogen worden
neergezet aan door de gemeenteraad aangewezen openbare straat. En die is er nog
niet. Mogelijk dat hij de ambtenaren om de tuin heeft weten te leiden door in
zijn brief van november op te merken, dat het huizenblok zal komen te staan aan
de Morsestraat en een nieuwe straat evenwijdig lopend met de Beeklaan.
![]() |
Albertus van der Zwan is in 1913 de eerste die gaat bouwen aan nog niet bestaande straten in een plan dat pas een jaar later door Burgemeester en Wethouders wordt goedgekeurd. Tekening: Hans Piët |
Dat wil niet
zeggen dat zijn plan zomaar kan worden uitgevoerd. Zo wijst de Bouwpolitie zijn
eerste aanvraag af. Er zijn vier pijnpunten. De twee kwartslagen in de trap van
de eerste naar de tweede etage in de herenhuizen voldoen niet. Het bordes van
de keldertrap in die panden is te klein. Het hok voor het opslaan van
brandstoffen achter de vier huizen is niet veilig genoeg en de uitsparingen in
de fundering voldoen niet. Opmerkelijk is, dat zijn plannen, zonder dat er echt
iets verandert, op 26 november alsnog worden goedgekeurd. Zo blijkt het
bijvoorbeeld geen probleem dat het bordes van de trap naar de kelder iets
kleiner is en de vorm van een driehoek heeft, omdat de afmetingen wettelijk voldoen.
Ook een fundering met spaarbogen waar de constructie dat toelaat, is opeens
toegestaan. Het enige dat iets verder is uitgewerkt, zijn de richtlijnen voor het
opbergen van brandstoffen. Zo moet de bergplaats zijn vervaardigd van onbrandbaar
materiaal en mag hij niet groter zijn dan drie vierkante meter en 2.25 meter
hoog. Bovendien moet het getimmerde bij aanzegging van B&W binnen een maand
zijn opgeruimd. Wat Albert jammer vindt, is dat hij geen gebruik mag maken van
witte kalkzandsteen voor alle doeleinden. Nadat hij op 19/23 december 1913
toestemming krijgt om te gaan bouwen – statistieken melden dat er in dat jaar
1831 nieuwe woningen worden neergezet,137 meer dan in 1914 - komt Koning en Bienfait langs, een proefstation
voor bouwmaterialen dat is opgericht in 1890. Een aantal kalkzandstenen, die
Van der Zwan wil gaan gebruiken, wordt voor een test meegenomen naar Amsterdam.
De conclusie, die hem op 27 januari 1914 wordt toegestuurd, luidt dat de
drukvastheid de steen niet geschikt maakt voor kelders, trasramen, buitenmuren
en achterwerkers in die buitenmuren. Hij mag de zandsteen wel gebruiken voor de
fundering, de binnenmuren en de bouwmuren die binnen worden opgetrokken.
Balkon
Dat de
bouwkundige nu alle toestemmingen op zak heeft, betekent niet dat hij zijn plan
snel ten uitvoer brengt. Nog maar net begonnen, bedenkt hij dat het misschien
beter is om boven de winkel niet een bovenhuis, maar twee etagewoningen te
bouwen met een ingang op de Ieplaan en een deur aan de Pijnboomstraat. Bovendien lijkt het hem aardig
![]() |
De zij- en achterkant van het huizenblok op de hoek van de Pijnboomstraat en de Ieplaan. Maquette: Hans Piët |
Het verhuren van
de herenhuizen is geen probleem. Terwijl Van der Zwan zelf zijn intrek neemt in
Ieplaan 95 (hij komt van de Kranenburgweg 17b), dient Hendricus Franciscus
Josephus Haaksma zich aan als kandidaat-huurder voor het winkelpand. De
vleeshouwer, die sinds 12 augustus 1908 een winkel heeft aan de Frederik
Hendriklaan 275, ziet voor zijn bedrijf nieuwe kansen in de zich snel ontwikkelende
Bomen- en Bloemenbuurt. Hij onderhandelt vanaf eind april 1914 met Van der Zwan
over de voorwaarde. De opening loopt echter wat vertraging op omdat de
ondernemer op het laatste moment besluit
om het deurkozijn van de winkel toch iets te versmallen. De toestemming hiervoor
volgt op 5/8 mei 1914. Het maakt het enthousiasme over de nieuwe locatie bij
Hendrik Haaksma er niet minder om. Zo meldt hij daags voor de opening in de
lokale kranten: ‘door snelle uitbreiding zullen wij op 20 augustus 1914 onze tweede eerste klasse vleeschhouwerij en spekslagerij aan de Pijnboomstraat 3 openen’.
Veertien jaar later, op 16 augustus 1928, komt daar een nieuwe winkel bij in de
Charlotte de Bourbonstraat 176.
![]() |
De deur van
vleeshouwerij
Haaksma. |
Haaksma en
Rustenhoven doen goede zaken, maar moeten ook wat tegenslagen verwerken. Zo is
er in de eerste helft van de twintigste eeuw tot twee keer toe sprake van een
crisis in de vleesindustrie. Zowel in de jaren van de Eerste Wereldoorlog als
in de tweede helft van de jaren dertig is er een nijpend tekort. In 1915
springt de ’s Gravenhaagsche Vleeschhouwers Vereeniging ‘Eendracht’, waarin 90 slagers samenwerken,
daar op in door een aantal keren de prijzen te verhogen. Zo stijgt in september
1915 het rundvlees met tien cent per kilo. In januari 1916 volgt het kalfsvlees
met 20 cent per kilo. Haaksma gebruikt in 1918 de kreet ‘Vleeschnood’ om vlees
in blik aan de man te brengen. Hij meldt steeds opnieuw nog over slechts een
kleine voorraad te beschikken. Als de crises voorbij zijn, kunnen Haaksma en
Rustenhoven het (opnieuw) niet laten zich een warm voorstander van vlees van
eigen bodem te tonen. In 1922 verwoordden ze dat in een krantenadvertentiegedichtje:
‘Wat
lachen zij,
maar
zijn niet blij.
Keizer, Koning, Generaal,
slagers zijn wij allemaal.
Maar
om een eerste klasse slager te wezen,
moet
je eerst het buitenlands vlees vrezen’.
Drie jaar later, in
1925, besluit Jan Rustenhoven om Pijnboomstraat 3 van Albert van de Zwan te
kopen. Hij heeft het pand tot die tijd van de bouwondernemer gehuurd. De eerste
periode voor 375 gulden per jaar. Met die beslissing vervalt ook de nauwe samenwerking
met Haaksma. Rustenhoven blijft er, tot twee jaar na het overlijden van zijn
vrouw op 10 april 1944, wonen. Zijn pensioen is de reden de winkel van de hand
te doen. Hij overlijdt op 8 maart 1958 op 76-jarige leeftijd.
Haaksma heeft, nu
zijn zoon Hendricus Pieter interesse heeft getoond voor het vak, nieuwe plannen. Zo opent hij, vlak voordat de economische depressie een feit is, een tweede
filiaal in de Charlotte de Bourbonstraat
176 (Bezuidenhout).
De feestelijkheden vinden plaats op 16 augustus 1928. Hij
stelt zijn 19-jarige zoon aan als filiaalhouder. Echt lang plezier heeft
Haaksma niet van het (opnieuw) uitbouwen van zijn bedrijf. Hij overlijdt op 8
maart 1932 op 53-jarige leeftijd. Niet lang na zijn dood, in december 1932,
meent Henk nieuwe kansen te zien in de Weimarstraat. Hij huurt nummer 64 en gaat
boven de nieuwe vleeshouwerij wonen. Aan de Frederik Hendriklaan wordt de zaak
waargenomen door Hendrik Jerfaas, de zeven jaar jongere broer van Jan
Rustenhoven, die na een gestrand huwelijk in Antwerpen naar Den Haag is
teruggekeerd en nu in de Sonoystraat 71 woont.
![]() |
Aankondiging van de heropening in 1935. |
Halverwege 1935 moet
Haaksma vaststellen, dat de drukke winkelstraat, anders dan op de Fred, hem erg
weinig klanten oplevert. De crisis eist ook hier zijn tol. Om die reden doet
Henk in oktober 1935 de winkels in de Charlotte de Bourbonstraat en de Weimarstraat
van de hand. Ondertussen wordt het pand aan de Frederik Hendriklaan 275 verbouwd
tot een moderne en ruime slagerij. Bij de heropening op 19 december 1935 laat
hij weten drie zaken tot een te hebben verenigd.
Keuzenkamp
Hendricus
Franciscus Josephus Haaksma is niet de enige van de familie die onderdak vindt
in de Pijnboomstraat. Bijna drie jaar nadat zijn slagerij op nummer 3 is
geopend, kiest zijn tweeënhalf jaar jongere broer Bartholomeus Johannes Petrus Haaksma
voor het nog jonge winkelpand in de bocht van de Pijnboomstraat en de
Wilgstraat. Het omvangrijke bouwplan met een winkel, zes parterrewoningen en
veertien appartementen, is het tweede project in de straat en een initiatief
van bouwkundigen Teunis Keuzenkamp en Johan Adrianus Wijnekus. Zij leveren op
24 december 1913 de tekeningen in en krijgen op 16 januari 1914 toestemming om te
gaan bouwen. Echt vlot gaat het niet. De belangrijkste reden hiervoor is, dat
ze van de funderingen van de verschillende huizen zo’n zooitje maken, dat ze
een aantal keren moeten worden afgebroken en opnieuw opgebouwd. Zo schrijft de
inspecteur op 12 maart 1914 aan Bouw- en Woningtoezicht: “De handelingen en
houding die door de ondernemers van de bouw aan de dag wordt gelegd, geven alle
aanleiding tot de veronderstelling dat alle vertrouwen hier misplaatst is. Ook
gisteren en heden moest, na het blootleggen van eene fundering, weder een
toestand worden geconstateerd zoo onverantwoordelijk en zoo vertrouwen
schokkend dat aan het funderingswerk van de drie meest zuidwestelijke perceelen
niet de vereischte waarborg voor de veiligheid mag worden toegekend”.
![]() |
Ontwerp van Keuzenkamp en Wijnekus. De winkel heeft twee etalages met links en rechts een kamer. Het huis links van het portiek is, zoals te zien is aan het raam naast de deur, kleiner gemaakt. Tekening: Hans Piët |
Op 20/24 maart
volgt een nieuwe brief in verband met de trasramen. Wat blijkt, is dat de nieuw
gekozen steen te veel water opneemt en om die reden niet mag worden gebruikt.
De laatste hindernis wordt genomen op 21/24 april 1914 wanneer Keuzenkamp en
Wijnekus besluiten om pand vijf, direct links naast het winkelpand gelegen,
kleiner te maken en van een nieuwe indeling te voorzien. Gevolg is dat het
project pas in april 1915 kan worden afgerond.
Bleeker Bart,
zijn vrouw Alida Josina Wensveen en dochters Alida en Marietje verhuizen in
april 1917 van de Copernicuslaan 77d naar de Pijnboomstraat 94 om daar hun was-
en strijkinrichting met succes voort te zetten. Om inzicht te geven in de
verdiensten: een wasvrouw kreeg 2 gulden loon per dag, een plankstrijkster twee
gulden vijftig. Jammer is, dat Alida maar weinig meekrijgt van die groeiende
klandizie. Ze is zo ziek, dat haar twee dochters (van 15 en 4 jaar) vrezen, dat
zij het 20-jarig huwelijksfeest op 20 juni 1920 niet zal halen. Alida redt het
net. Ze overlijdt, 43 jaar oud, op 30 juni 1920. Met de zorg voor twee meisjes
voor ogen trouwt Bart (44) nog geen half jaar later. De bruid is strijkster Christina
Johanna van Koert (30). Wanneer haar vierde kind op komst is, trekt het tweetal
de conclusie dat het onderkomen in de Pijnboomstraat te klein is geworden. Ze
verhuizen naar een klein (inmiddels afgebroken) herenhuis op de Beeklaan 550. De
Pijnboomstraat 94 wordt vanaf september 1927 te koop aangeboden. Volgens de
advertentie gaat het om een mooi hoekhuis; een winkelhuis met twee afzonderlijke
etalages en een zeer grote kelder. Verder bestaat de parterre uit 4 kamers, een
keuken, toilet, sanitair en tuin. Vraagprijs is 24.000 gulden (€ 10.890). De
opbrengst van de twee bovenhuizen is 950 gulden (€ 431) per jaar. Het benodigde
eigen kapitaal bedraagt 5000 gulden (€ 2268).
Wat Jan
Rustenhoven nooit had kunnen vermoeden gebeurt. Het pand wordt gekocht door de
firma Knijnenburg. Deze vleeshouwerij is in 1924 door de broers Willem en
Antoon Knijnenburg opgezet aan de Hoefkade 846 (hoek Rochussenstraat). Ook zij
willen meeprofiteren van de uitbreiding van de Hofstad en zien aan de Pijnboomstraat
94 nieuwe kansen.
Modelslagerij
Terwijl Antoon achterblijft op de Hoefkade, stapt Willem (31), samen met zijn jongere broer Adriaan (22), in november 1929 over naar het nieuwe pand. Adriaan gaat er in juni 1930, vlak na zijn huwelijk met Helena Wijdom, wonen. In 1931 wordt de winkel omgevormd tot een modelslagerij. Bij alles is rekening gehouden met de eisen van de tijd. Behalve een grote koelkast staan er ook de laatste machines voor het bewerken en het snijden van vlees. Die nieuwe indeling kost ruimte waardoor Adriaan en zijn vrouw begin jaren veertig, met het groter worden van de kinderen, moeten vaststellen dat Pijnboomstraat 94 te klein is geworden. Ze verhuizen naar nummer 47.![]() |
Jubileumaankondiging van de firma Knijnenburg zoals hij is terug te lezen in dagblad Het Binnenhof. |
© Haags Nieuws Bureau 2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten