zondag 16 februari 2020

Eerste bekeuring


HENDRIK VAN ELFEREN HEEFT DE PRIMEUR

Eerste snelheidsovertreding
voor een Haagse zakenman

door Hans Piët

DEN HAAG - De eerste automobielen, die in de Residentie rondrijden, worden slechts op beperkte schaal liefdevol omarmt. Wat veel Hagenaars zorgen baart, is 'de hoge snelheid' waarmee deze door mechanische kracht voortbewogen vier- en driewielers zich verplaatsen. Reden voor de gemeenteraad om zich vrijwel direct na de komst van het eerste exemplaar, op 20 mei 1896, te beraden over hoe zij deze snelheidsduivels kan beteugelen.
Dat is niet eenvoudig. Zo duurt het bijvoorbeeld tot 1906 voordat werktuigkundige H.J. Rutters de kilometerteller, die door Jonker & zonen uit Amsterdam wordt vervaardigd, introduceert. Tegelijkertijd is het voor veel bedrijven, zoals bijvoorbeeld de PTT, juist de snelheid, die dit voertuig zo aantrekkelijk maakt. Er gaan vele uren praten op aan het formuleren van een plan, waarmee de Haagse burger tevreden kan zijn. In februari 1899 lijkt er een antwoord te zijn gevonden. De gemeenteraad neemt een amendement aan waarin staat dat 'geen enkel rij- of voertuig in de stad (trams uitgezonderd) sneller mag rijden dan een paard in matigen draf'. Daar wordt voor gekozen omdat het ‘om een snelheid gaat, die door iedere politiedienaar kan worden geschat'. Drie maanden later (in mei) wordt ook de politieverordening aangepast en is het slechts met matige snelheid rijden in Haagse straten (ook door fietsers) een feit. Een voor
Aankondiging van de opening van het
magazijn van Hendrik van Elferen in
Den Haag in februari 1894.                  
                 
de Haagse gemeente gunstige bijkomstigheid is, dat er nu een proces-verbaal kan worden opgemaakt en boetes kunnen worden uitgedeeld wanneer een automobilist - of een fietser - te hard rijdt. Het levert 's Gravenhage de primeur op. Zo is Hendricus Johannes van Elferen (32), eigenaar van een handel in huishoudartikelen en ijzerwaren uit de Boekhorststraat 109, op 15 juni 1899, de eerste Nederlander, die wegens  een snelheidsovertreding, een bekeuring krijgt. Zijn boete: vijf gulden (€ 2,27) of twee dagen hechtenis. De (zeer succesvolle) zakenman - hij overlijdt op 17 januari 1938 op 71-jarige leeftijd - die zijn bedrijf later uitbouwt tot een groothandel in email, en naast dit werk lid is van de Bijzondere Raad van de Sint Vincentius Vereeniging, kan het kantongerecht er niet van overtuigen, dat zijn snelheid niet te hoog was. Een blik in de archie-ven leert, dat het na deze eerste 'snelheidsovertre- ding' elke week raak is voor zowel een automobilist als voor een fietser. Daarbij is de boete 10 gulden (€ 4,54) of 2 dagen hechtenis wanneer niet alleen de politieman heeft geconstateerd, dat er te snel werd gereden. Een fietser betaalt veelal 3 gulden. Of het echt helpt, is de vraag. Begin augustus 1899 moet het Haagse politiekorps teleurgesteld constateren, dat er de laatste dagen weer meer ongelukken met auto's zijn. “Dat komt deels omdat ze te hard rijden, maar ook omdat de Hagenaar te maken heeft met ongeoefende bestuurders, die vaak een verregaande brutaliteit en onbesuisdheid tonen", aldus hoofdcommissaris Willem Hendrik Olivier.
Op 18 juni 1906 besluit de Haagse gemeenteraad de Algemene Politieverordening aan te passen. In artikel  77b komt te staan, dat het voor fietsen en motorrijtuigen verboden is om in de gemeente harder te rijden dan 12 kilometer per uur. Nog voor er daadwerkelijk een sturende werking kan uitgaan van deze bepaling, krijgt het gemeentebestuur  van de minister te horen, dat hij in strijd is met de Motor- en Rijwielwet uit 1905 en wel met artikel 8 tweede lid. Hierin is te lezen dat elke gemeente wegen moet openlaten 'vereist en geschikt voor het doorgaand verkeer', waarvoor geen andere snelheidsbepaling mag worden gemaakt dan de wettelijke 'vrijheid en veiligheid voor het verkeer'. De omstandigheden bepalen dus de snelheid van motorrijtuig of fiets. In de Motor- en Rijwielwet is wel vastgelegd, dat die beperking in snelheid mag gelden voor wegen die voor motorrijtuigen en rijwielen kunnen worden afgesloten. De Haagse raad denkt op een slimme manier de wet te omzeilen door te oordelen dat geen enkele weg geschikt is voor doorgaand verkeer en stelt dus overal 12 kilometer als maximum snelheid in. Helaas, de regering trapt er niet in en wil voor 1 september antwoord. De gemeente kiest uiteindelijk eieren voor zijn geld. Het handhaven van de 12 kilometer voor de vastgestelde niet doorgaande wegen en het aangeven van de routes voor het doorgaande verkeer in de stad betekent namelijk, dat heel Den Haag moet worden vol gezet met borden waarop de snelheidsbeperking wordt aangegeven. Hier mag je harder en hier mag je niet harder dan 12 kilometer per uur rijden. En dat kost veel geld. 

Taxi-chauffeuse

De boete voor te hard rijden van Hendrik van Elferen is voor ’s Gravenhage niet de enige eersteling op automobielgebied. Zo levert het voormalige dorp in 1923, met inmiddels ruim 400.000 inwoners, de eerste taxi-chauffeuse van Nederland af. Deze Cornelia Albertz, op 29 augustus 1901 in Maastricht geboren en later met haar ouders naar Rotterdam verhuisd, is getrouwd met Wilhelmus Hendrikus Lagerwaard. Gezien het leeftijdsverschil – hij is in 1923, 39 jaar, zij 22 jaar - is het mogelijk de liefde voor de automobiel die het tweetal samenbrengt.
                                                                                     Het is niet ondenkbaar, dat deze toewijding
Cornelia Albertz in 1926: "Ik ben dol op        
 autorijden".                                     Foto: archief
is aangewakkerd bij bezoeken van Cornelia aan de rijwielhandel, die Willem enige tijd heeft aan de Gerrit van der Lindenstraat in Rotterdam. De bruiloft vindt op 22 juni 1921 in Den Haag plaats, nog geen negen maanden nadat de scheiding - na bijna 17 jaar - tussen Willem en zijn eerste vrouw Josina Stok is uitgesproken. Na enige tijd ruilt hij zijn baan als particulier chauffeur in en wordt directeur van garagebedrijf Antilope in de Bosschestraat 62 in Scheveningen. Het is een zaak gespecialiseerd in de verhuur van luxe auto’s. De publiciteit rond de primeur op taxi-gebied zorgt ervoor dat Cornelia een zeer druk bezette agenda krijgt. Hoewel de teller maandelijks vele kilometers aangeeft, blijven ongelukken uit. Ervaring speelt daarbij een belangrijke rol. Die kennis vergaart ze door al als 17-jarige achter het stuur te kruipen. “Ik ben dol op autorijden. Dat is ook de reden waarom ik al op jonge leeftijd regelmatig dienst deed als particuliere chauffeuse”, aldus Cornelia.

Zimmermans

Lang lijkt de Residentie nog een derde primeur rijk te zijn. Zo wordt eind jaren vijftig van de vorige eeuw vastgesteld dat Hagenaar Adolphe Zimmermans (echte naam: Bernard Eugene Adolphe Temmerman) de eerste Nederlander met een auto is. Zijn Benz Victoria met kap en 5 pk motor (kosten: 2400 gulden ofwel 1089 euro) arriveert op 18 mei 1896 per boot in Arnhem. Aan de Rijnkade heeft deze gebeurtenis een historisch tintje gekregen middels een gedenksteen. Voorzichtig als deze succesvolle hoffotograaf is (zo is hij verantwoordelijk voor de beeltenis van koningin Wilhelmina die in 1898 op een postzegel verschijnt en krijgt hij voor zijn werk in december 1902 van de sjah van Perzië de Gouden Medaille der orde van de Leeuw en de Zon) wil hij eerst weten of het gebruik van een benzinevoertuig in de Residentie is toegestaan. Als de hoofdcommissaris van politie dat geen
Hoffotograaf Zimmermans is
toch niet Neerlands eerste
automobilist!  Foto: Archief

probleem noemt, bestelt hij zijn Benz Victoria. Na aankomst van de auto toont de uit Duitsland meegekomen monteur tijdens een rit naar Utrecht hoe het voertuig bestuurd dient te worden. De volgende dag neemt monsieur Adolphe het stuur over en reist naar Den Haag, terwijl de monteur terugkeert naar Mannheim. Dat vooral het verkrijgen van benzine (nog) een probleem is, blijkt in juli 1896. Omdat de vloeistof niet aan de openbare weg, middels een benzinepomp, is te verkrijgen, vraagt Zimmermans een vergunning aan voor het oprichten van een uit bakstenen opgetrokken bewaarplaats voor ten hoogste 100 liter benzine in de tuin van zijn perceel aan de Riemerstraat 21. Die toestemming komt op 29 juli 1896.
Het feit dat Adolphe niet zo sensatiebelust is, zoals bij-voorbeeld Johannes Phillippus Backx, zorgt ervoor, dat niet de fotograaf maar deze 46-jarige notaris uit Wieringerwaard een halve eeuw lang wordt bestempeld als de eerste Nederlandse automobielbezitter. Het is Dirk Kuiper, de koetsier van Backx, die door het motorvoertuig wordt gegrepen. Hij leest Franse en Duitse verhalen, waarin het gemak, dat de automobiel biedt, wordt uitgelegd. Na wat aandringen, besluit zijn baas tot aanschaf over te gaan. Uiteindelijk heeft de notaris een bloeiende praktijk waarin hij aan de lopende band verantwoordelijk is voor onder meer (openbare) verkopen van huizen en inboedels, bouw- en weiland. En al die klanten wonen heel verspreid in Noord-Hollandse dorpen als Oude-sluis, Anna Paulowna, Oudkarspel, Valkenoog en Alkmaar. Bovendien is J.P. Backx voorzitter van de Bond van Liberale Kiesverenigingen in het hoofdkiesdistrict Alkmaar. Misschien dat die automobiel zijn status nog wat extra kleur kan geven. 

Monteur

De notaris kiest voor een Daimler-Victoria, die op 2 oktober 1896 (dus zo'n vier maanden later dan de auto van Zimmermans) aankomt op het Weesperpoortstation in Amsterdam. Heel treurig is, dat de twee cilinder, vier pk benzinemotor, met een maximum snelheid van 25 kilometer per uur, na het afladen niet wil starten. Backx, die drieduizend gulden (1361 euro) heeft neergeteld, moet op een monteur uit de fabriek in Cannstadt (Duitsland) wachten, voordat het euvel kan worden verholpen. Zeven dagen later zijn de notaris, zijn gezin en de chauffeur, voor het eerst in Alkmaar. Even door de stad rijden, is er niet bij. Om voetgangers te beschermen en tevens vrij baan te maken bij al het bekijks, lopen er twee agenten voor en twee agenten achter het voertuig. Omstanders merken later op: "Het was een ongewoon gezicht".
Het ritje levert de notaris landelijke bekendheid op omdat ongeveer elk dagblad in Nederland er aandacht aan schenkt. Dat J.P. Backx binnen korte tijd uitgroeit tot een echte autolief-hebber, mag blijken uit het feit, dat hij in juli 1898 een van de oprichters is van de Nederlandsche Automobiel Club (later KNAC). Hij wordt benoemd tot president.
Naar aanleiding van alle publiciteit rond Backx - die na die eerste rit nog even aanhoudt - schrijft Marie Swagemakers, de vrouw van Jos Bogaers, aan het Haags Correspondentiebureau Belinfante, dat haar man al eerder een motorvoertuig in bezit kreeg. De vierwieler van de 26-jarige fabrikant in wollen stoffen uit Tilburg wordt op 19 december 1895 afgeleverd. 

Industrieel

Dat het ook hier om een welgestelde familie gaat, mag blijken uit 'De Schaapskooi'. Het omvangrijke landgoed van vier kavels aan de Bredase Steenweg is eigendom van Vincent Bogaers, de vader van Jos, die niet alleen als industrieel een flinke bijdrage levert aan de werkgelegenheid in de stad, maar zich ook als gemeenteraadslid vele jaren inzet. In september 1893, twee jaar nadat hij uit de gemeenteraad is gestapt, wordt de fabrikant benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. ‘Als blijk van waardering omdat u als hoofd van een der grootste industriële inrichtingen dezer stede meer dan een eeuw onze stad ten zegen was’, aldus de officiële verklaring. Als hij in 1901 op ruim 62-jarige leeftijd in Brussel overlijdt, 
                                                                                       blijkt er een enorme publieke belangstelling 
Notaris Backx met vrouw en chauffeur in       
 zijn eerste auto.                              Foto: archief

te bestaan wanneer het stoffelijk overschot in Tilburg arriveert. Het familiebedrijf wordt dan al zo'n 10 jaar geleid door Jos, die geen publiciteitszoeker blijkt te zijn. De enige keren dat zijn motorwagen de dagbladen haalt, is als er een jubilaris mee wordt vervoerd naar het onderkomen van Bogaers aan de Willem II-straat. Dat gebeurt bijvoorbeeld in april 1913 bij de viering van het 60-jarig jubileum van Antje Smarius. Zij zorgt eerst voor de kinderen en vervult later een taak als naaister.
Of Bogaers daadwerkelijk de eerste Nederlandse autobezitter is, valt nauwelijks te zeggen. De simpele reden is, dat ook meer dan honderd jaar geleden, niet iedereen met zijn bezittingen te koop liep. Zeker is in elk geval, dat dit vervoermiddel niet eerder in ons land arriveerde dan 1862. In dat jaar maakte de geboren Luxemburger en later tot Fransman genaturaliseerde Jean Joseph Etienne Lenoir een proefrit in de eerste auto. Het voertuig van deze 'Vader der automobielen' was vervaardigd naar zijn aanwijzingen en werd door zijn verbrandingsmotor voortbewogen. Wie echt wil speuren, kan misschien beter de data maart 1886 en november 1890 in de gaten houden. De eerste mijlpaal verwijst naar het debuut van Carl Friedrich Benz, de tweede naar de komst van de vierwieler van Gottlieb Daimler. 

Liefdevol

 Maar, voordat Nederland echt interesse begint te tonen, zijn we een aantal jaren en daarmee internationale autobeurzen en automobielwedstrijden verder. Dat wij niet, zoals Duitsers, Fransen en Belgen, het nieuwe voertuig direct liefdevol omarmen, heeft vooral met de prijs te maken. Duizend gulden komt eerst. De motorwagen wordt dan ook algemeen gezien en beschreven als 'speelgoed voor rijke lui'. Maar, er zijn meer zaken. Zo blijken de invoerrechten op auto's (evenals fietsen) maar liefst 45 procent te zijn en ontbreekt het aan benzinedepots waardoor benzine maar moeilijk is te krijgen. Verder worden onze (smalle, onverharde) wegen ongeschikt geacht. Een belangrijk minpunt  is volgens velen ook de herrie die het voertuig maakt. Het verstoort op een ernstige manier de rust van mens en dier. Bovendien ligt een fikse toename van het aantal ongelukken voor de hand.
Toch blijkt de opmars van de automobiel niet te stoppen. Zo telt Nederland in 1904, bij een eerste peiling, al 1363 voertuigen. 

© Haags Nieuws Bureau 2020


maandag 3 februari 2020

Een


                  Een is niet altijd alleen

                                    door Hans Piët

Als Een lijkt een eenzaam bestaan gegarandeerd. Een is zo alleen zal ik maar zeggen, maar, niets blijkt minder waar. Hoewel! Ik moet er wel direct bij zeggen, dat de volgorde in cijfers verraadt dat het even kan duren voordat een kameraad zich meldt. Belangrijk is welke taak je krijgt toebedeeld. Mag je bijvoorbeeld een jubileum markeren, dan kan het met een 125-jarig bestaan snel gaan.
Bij mij, als leeftijdwijzer, was de ontmoeting met de Nul het keerpunt. Vanaf de eerste kennismaking wist ik, dat er een leven vol avontuur voor de deur stond. Ach, als je als Een de cijferwereld wordt ingeslingerd, ben je nog veel te jong om te beseffen wat je allemaal te wachten staat. Maar vorig jaar, het moment dat ik weer een hoofdrol mocht gaan spelen in het verjaren, ging er een nieuwe wereld voor mij open. Misschien kwam het omdat de Nul heel parmantig kwam aan rollen. Dat zorgde voor extra aandacht. Tegelijkertijd dacht ik: met zo’n figuur is het hebben van plezier een kwestie van goed samenwerken. Alleen die vorm al. Lekker luieren, waarbij we van elkaars gestalte gebruik zouden kunnen maken, ik zag het helemaal voor me.
Nadat een paar maanden waren verstreken, vroeg ik hem waarom hij met die zelfverzekerde blik naar mij was toegekomen. Weet je wat hij met een heel verlegen stem antwoordde: “ik dacht, toen ik je zag, wat is dat voor een scharminkel. Moet ik daar een jaar mee optrekken. In mijn nog maar korte bestaan had ik gehoord dat cijfers, net als ik, een robuuste omvang behoren te hebben en toen kwam ik jou tegen. Dan bedenk je al snel, dat als je een beetje overtuigend overkomt je meer indruk maakt. Wat onzin is natuurlijk. Zeker nadat ik je echt had leren kennen. Ik heb inmiddels zoveel avonturen beleefd, dat ik elk dag weer denkt: wat heerlijk om bij elkaar te zijn. Jammer dat het zo meteen, als we weer ieder onze eigen weg moeten gaan, is afgelopen…  En wat het meeste verdriet oplevert, is dat ik je nooit meer zal tegenkomen. Tenminste! Die kans is echt uiterst gering. Vraag is of het met een Twee of straks met bijvoorbeeld een Acht net zo leuk wordt. Ik ga uit van wel”.
Je kan natuurlijk heel nuchter opmerken: ‘iedereen wordt ouder’, maar zoveel plezier als wij hebben gehad, wil je eigenlijk niet kwijtraken. Wat is er leuker dan koppeltje duikelen door de buik van de Nul. Of als je, wanneer de zon hoog aan de hemel staat, wil gaan zwemmen, hij aanbiedt om als zwemband te functioneren. Hierdoor kun je heerlijk met z’n tweeën in het water dobberen. Ik vermoed, dat als ik in m’n eentje het water inga, ik direct naar de bodem zink. En anders moet ik mij wel heel erg inspannen om bijvoorbeeld de overkant te halen. En dat is niet mijn favoriete bezigheid.
Met die speelsheid is niet gezegd, dat warm weer mijn voorkeur heeft. Sterker, ik verkies de winter boven de zomer. Dat heeft alles te maken met de maand waarin ik mijn rol kreeg toebedeeld. Dat was namelijk begin december. En na de eerste sneeuwbui was het meteen raak. Nul riep: “zullen we gaan sleeën”. Ik had geen idee hoe hij dat voor elkaar wilde krijgen, maar dat bleek geen enkel probleem. “Spring maar bovenop mij”, zei hij en voor ik het wist gleden we samen van een gevonden heuveltje af. Heerlijk. Het blijft jammer, dat die witte korrels niet elke dag naar beneden komen. Een oplossing voor die sneeuw-wens zou zijn om naar de Noordpool te verhuizen. Probleem is alleen, dat het daar wel erg koud is. En dat zorgt niet direct voor een aangenaam verblijf. 
Wat ik heel leuk vind, is dat we als cijferfamilie aan het einde van het jaar volop mogen stralen. En dan praat ik niet over die gigantische hoeveelheid neven en nichten, die in kleine of grote bedrijven de jaarcijfers positief of negatief inkleuren. Ik heb het over de rol die we mogen spelen om een nieuw jaar aan te kondigen. Ik zou het een enorme eer hebben gevonden als ik op zo’n nieuwjaarskaart terecht zou zijn gekomen. Nou ja, die rol is voor mij niet weggelegd. Ik ga de komende twaalf maanden met een andere Een optrekken. Bij de eerste ontmoeting, een paar dagen geleden, leek hij in mineur stemming te verkeren. Nog voor we echt kennis met elkaar hadden gemaakt, riep hij: “we lijken wel erg veel op elkaar”. Alsof dat erg is. Gelukkig vond hij, net als ik, dat hij als Een wel heel lang alleen door het leven was gegaan. Tegelijkertijd liet hij onomwonden weten er een gruwelijke hekel aan te hebben als tweeling te worden aangezien. Ik heb hem direct een brede glimlach bezorgd door op te merken dat als hij een pet opzet, hij er al heel anders uitziet dan ik. Wat mij vooral aanspreekt in die gelijkenis, is dat je nooit ruzie hoeft te hebben over de volgorde. Als hij als eerste wil optreden, kan dat. Heb ik daar een dag zin in, dan is dat ook mogelijk. Niemand ziet het verschil. Tegelijkertijd kon ik niet nalaten te benadrukken hoe uniek deze ontmoeting is. Ik zei: Je zou hem volop moeten koesteren. Vergeet niet, dat we elkaar na dit jaar nooit meer tegenkomen.  Niemand zal ons meer vragen om als duo voor de dag te komen. Je mag dan alleen nog met de Twee, Drie, Vier, Vijf, Zes, Zeven, Acht en Negen een koppel vormen. En dat, als het meezit, twee keer. Het ligt er aan hoe oud die persoon zal worden. Grappig daarbij vind ik wel, dat de volgorde bepaalt hoe jeugdig wij ons mogen voelen. Dat speelt dit jaar nog niet en ook de komende acht jaar hoef ik mij daar gelukkig geen zorgen over te maken. Maar, hoe zal het zijn als de hoofdrol feitelijk is weggelegd voor de Acht en mijn enige taak is de ouderdom te benadrukken. Loop ook ik dan liever rond met de hulp van een wandelstok?
Een speciale glans is er voor ons weggelegd als we met bijvoorbeeld twee Nullen mogen komen opdraven. Dan is de persoon in kwestie pas echt bejaard. Maar, zo’n leeftijd wordt zelden bereikt. Gebeurt het wel, dan gaat het bijna altijd over een bedrijf of instelling. Triest vind ik wel, dat twee Eenen nooit bij zo’n feestje worden betrokken. Als Een is dat meestal in het gezelschap van twee Nullen, een Twee en een Vijf of in plaats van die Twee een Zeven. Het is dan ook erg belangrijk om zoveel mogelijk lol te hebben met de cijfers die je tegenkomt. Voorop daarbij staat het zoeken naar uitdagingen. Ik merk, bij het om mij heen kijken, dat het bij elk nieuw cijfer anders zal zijn.



Zo viel het mij, bij de ontmoeting met die andere Een, voor het eerst op wat een stijve harken we eigenlijk zijn. En er is niets aan te doen. Hoe jeugdig je ook denkt te zijn. Ik heb, staande voor een spiegel, geprobeerd er verandering in te brengen, maar alle pogingen zijn mislukt. Als ik mij in allerlei bochten buig, ga ik al snel op een van de andere cijfers lijken. En dat wil ik ook niet. Dat neemt niet weg, dat ik wel eens met een jaloerse blik naar bijvoorbeeld een Drie of een Zes kijk. Je vraagt je dan af of zij, dankzij die vorm, meer aanzien genieten. Of het zo is, weet ik eigenlijk niet. En het duurt nog even voor ik het ze kan vragen. Mogelijk wordt zo’n denkbeeld gevoed doordat ze hoger op de cijferladder staan. Hoewel! Als iemand wil gaan tellen, moet hij bij de Een beginnen. Dat maakt het een unieke positie. Hij is echt om te koesteren. Bovendien kunnen niet alle cijfers op dezelfde trede staan. En gelukkig maar. Dan zou het pas echt een zooitje worden.
Wat ik aan die andere Een heb voorgesteld, is om, als het sneeuwt, te gaan skiën. Ik kan bijna niet wachten. Wij zijn volgens mij geboren om op die latten te staan. Ons slanke lijf kan in die winterkou heel wat vaart maken. Die andere Een bleek niet direct enthousiast. Hij lijkt voor voorzichtigheid geboren. “Weet je wel, dat het vreselijk mis kan gaan… Alleen als je eerst flink hebt geoefend, kun je het uitproberen”, zei hij, een angstige blik tonend. Een beetje uitdaging zoeken, zal dit jaar nog een hele kluif worden, vermoed ik. Nou ja, als het straks mooi weer is, kunnen we samen gaan voetballen. Ook daar zijn wij, volgens mij, voor in de wieg gelegd. Ik bedoel, ik kan mij niet voorstellen, dat ik volgend jaar tegen de Twee zeg: ‘zullen we een balletje gaan trappen’. Ik vermoed, dat hij die bal met geen mogelijkheid vooruit krijgt. Mijn naamgenoot voelde wel wat voor die confrontatie. Hij zag zich al rennend over een grasveld doelpunten makend. Wel vroeg hij zich af of hij dan zelf zijn t-shirt mocht uitzoeken. Vervolgens voegde hij er met enig gevoel voor humor aan toe heel sportief te zijn. Alsof hij dat kan weten. Ach, de toekomst zal het leren.
Wat ik vooral heel leuk vind aan onze samenkomst, is dat we samen elf zijn. Betekent dat ook, dat we nu, als elfjes, in een sprookje mogen spelen. Ik zie mij al lopen, verkleed met van die vleugels. Als je dan een hoofdrol krijgt op het toneel of in een film, is er alle gelegenheid om te stralen. En wie wil dat niet. Nog mooier is, als je zo’n verhaal ook zelf mag verzinnen. Dat betekent namelijk, dat je tevens je fantasie volop kan inzetten voor zo’n avontuur. Zelf de loop van zo’n verhaal mag bepalen. Eigenlijk je niets in de weg staat om precies te doen, wat je zelf wil.   
Een opmerking daarover tegen de andere Een leek verkeerd te vallen. Hij zei er weinig in te zien. “In sprookjes spelen kabouters altijd een belangrijke rol. Ik heb helemaal geen zin om zo’n puntmuts tegen te komen. Het beste is als ze lekker in hun eigen bos blijven”.
Ik heb nog geopperd het futuristisch aan te pakken door bijvoorbeeld een soort ‘Land van Eenheid’ te stichten. In zo’n decor kun je met allerlei zaken stoeien. Zo zou je er achter kunnen komen of het in harmonie met elkaar samenleven wel zo gezellig is. Misschien blijkt het supersaai te zijn en houdt een opstootje zo nu en dan je bij de les. Een andere mogelijkheid is om door het alfabet te wandelen. Je kan er een soort zoektocht van maken, waarbij hij de rol van Een en ik de rol van Heid speel. Aan niets gebonden, kun je prachtige decors verzinnen waarin hij als Een allerlei achtervoegsels tegenkomt. Hoewel hij graag zou aanhaken, moet hij ze toch teleurstellen omdat hij op zoek is naar Heid. In mijn rol speelt iets soortgelijks. Als grote finale kun je al die snikkende toekijkers, die er vanuit gaan, dat de Een en de Heid elkaar in die letterzee van honderden voor- en achtervoegsels nooit zullen vinden,  een 
warm gevoel bezorgen door elkaar, tegen
het einde, lachend in de armen te vallen. Weet je wat Een als eerste opmerkte; “Er zijn veel meer woorden met heid dan met een. Vraag is dus of het wel tot een spetterende finale komt. Bovendien zadel je mij vooral op met droefenis door woorden als eenzaam, terwijl jij met plezier de wereld kan inkijken dankzij een woord als vrolijkheid”.     
Het zal nog wel even zoeken worden voordat we onafscheidelijk zijn en omstanders niet twee keer een Een maar een Elf zien staan. Mocht het lukken, en daar ga ik zomaar van uit, dan zal het afscheid net zo moeilijk zijn als dat het bij de Nul was. Hoewel! Wijs geworden door de tijd weten we dan dat elk nieuw jaar andere avonturen zal brengen. En dan wordt het met spanning uitkijken naar wat een ontmoeting met de Twee met zich zal meebrengen. 


© Hans Piët 2020