woensdag 11 november 2015

Volksvoedsel

Vis als volksvoedsel jubileert

door Hans Piët

DEN HAAG - Het blijft wonderlijk, dat het tot 1915 heeft geduurd, voordat vis ook regelmatig op het bord van de gewone man terecht kwam. Tot die tijd was het een delicatesse, vooral voorbehouden aan mensen met geld. "Vis eten is een kostbare zaak. Voor katvis betaal je een kaviaarprijs", concludeert de sociaal-democraat Leendert Hoejenbos (38) wat somber tijdens een Haagse gemeenteraadsvergadering in februari 1914. "Hierdoor is de smaak van bijvoorbeeld schelvis bij duizenden Hagenaars onbekend".
Wie de statistieken uit die periode bekijkt, verwacht een heel ander verhaal. De cijfers onderstrepen de status van Nederland als een land van vissers. Zo blijken de Noordzee en de Zuiderzee jaarlijks goed voor de vangst van zo'n 20 miljoen kilogram vis. Ruim voldoende om de meeste Nederlandse monden, tegen een schappelijke prijs, te vullen, zou je denken. Ook omdat de visser met die vangst geen wereldsalaris verdient. Hij krijgt (in 1913) gemiddeld 19,2 cent per kilo. Dat komt omdat de prijs van horsmakreel rond de 3 cent per kilo ligt. Spiering brengt 2 cent op, bot 14 cent en schol 25 cent per kilo. Dezelfde statistieken geven echter aan dat 62 procent naar het buitenland wordt geëxporteerd met Berlijn, Brussel, Parijs en Londen als belangrijkste ankerplaatsen. Het jaarverslag uit IJmuiden (een belangrijke vissersplaats in die periode) verklaart dat in 1914 met: 'Duitsland is bereid om meer geld uit te geven dan Nederland voor het 'Hollandse zeebanket'. Hier zien we opnieuw een verdere daling van de visverkoop'.
"Is ons volk nu werkelijk zo afkerig van visgebruik?". Joseph Bottemanne (40), hoofdinspecteur der zeevisserij, gelooft er niets van. Reden om onderzoek te doen met een lijvig rapport in februari 1914 als resultaat. Een van de conclusies luidt: 'de voedingswaarde van vis is van dien aard, dat uitbreiding van het gebruik aanbeveling verdient'.
Na het lezen komt het Ministerie van Binnenlandse Zaken direct in actie. Bij het leger start een proef met vis als voedingsmiddel. De middagmaaltijd bij de garderegimenten Grenadiers en Jagers bestaat in het vervolg uit kabeljauw. Tevens krijgen de Gedeputeerde Staten in alle provincies het verzoek de aandacht der gemeentebesturen te vestigen op het rapport. Het gebruik van vis in Nederland dient sterk te worden bevorderd. Elke gemeente mag zelf bepalen op welke manier zij de vis wil laten uitgroeien tot volksvoedsel. Een van de resultaten is, dat in 1915 het Centraal Bureau voor den Afzet van Visscherijproducten wordt opgericht. 

Snelle stappen

Niemand kan ontkennen, dat de Eerste Wereldoorlog (1914 - 1918) heeft bijgedragen aan snelle stappen in de goede richting. Zo legt Christiaan Cornelissen (50), als voorzitter van een combinatie van werkliedenorganisaties, in april 1915 aan de Haagse gemeenteraad uit, dat vlees thans door de arbeidende stand als weeldeartikel wordt beschouwd.

Situatietekening van de plaats waar de 'Kiosk 
voor de verkoop van visch' op het Newtonplein
   moet komen. Tekening: Haags Nieuws Bureau.   
"Menige inwoner kan er slechts spaarzaam gebruik van maken", betoogt hij. "Door het ingetreden oorlogsbestand stijgen de prijzen van vlees tot ongekende hoogte".
Vervolgens houdt hij een warm pleidooi voor het verkrijgbaar stellen door de gemeente van vis als volksvoedsel. Daarbij kan hij het niet laten de gemeenteraadsleden nog even fijntjes te wijzen op een plan uit 1913. In die periode pleit hun collega J.J. Verburg (Katholieke Staatspartij) voor de bouw van een nieuwe vismarkt tussen de Twentstraat en Kortenbosch, in het centrum van de Residentie. Die nieuwbouw wordt ingegeven door de praktijk dat vis snel bederft. Een goede en vooral hygiënische inrichting voor het verhandelen van grote partijen, maar ook voor de geringere verkoop aan particulieren, is dus essentieel en is in Den Haag niet aanwezig. De bestaande markt is een smerig zooitje. Verburg wil tevens viswinkels met koel- en ijsinrichtingen, die bovendien telefonisch bereikbaar zijn waardoor vragen van hotels, restaurants en particulieren dadelijk kunnen worden bevredigd. ''Anders krijg je, wat onlangs gebeurde, namelijk, dat een aantal vrachtwagens met haring, uit Scheveningen afkomstig, naar de vuilnisbelt moet omdat de aanvoer op dat ogenblik te groot was en een geschikte gelegenheid tot dadelijke verkoop ontbrak", aldus Verburg. "Met een goed functionerende vismarkt kun je duurdere vissoorten aan koopkrachtiger publiek slijten, terwijl ook de man met de kleine beurs er iets van zijn gading zal vinden. Hij kan voor 6 tot 8 cent per pond terecht en bij overvloedige aanvoer zelfs voor minder".
Ook Den Haag laat, begin vorige eeuw, zien over een zeer beperkt aantal viswinkels te beschikken. Omdat de waar heel snel onverkoopbaar is, wagen middenstanders zich er liever niet aan. Doen ze het wel, dan kiezen ze voor een kleine voorraad. Om daar vervolgens enige winst op te maken, moet het tegen een hoge prijs over de toonbank. En dat is geen stimulans om vis tot volksvoedsel te transformeren.
 De voorkant van de houten kiosk.
 Tekening:  
Haags Nieuws Bureau.
                                                   
Dat met de oorlog het verschil in prijs tussen vlees en vis flink oploopt, bewijzen de statistieken. Een Haagse woordvoerder laat begin 1915 weten dat een regeringsvarken tussen de 80 en 83 cent per kilo kost. "En de vrije varkens zijn nog duurder namelijk 1 gulden en 8 cent per kilo. De prijs van vis ligt veel lager. Schol kost slechts 8 cent per kilo. Voor schelvis betaalt u 10 cent en voor kabeljauw 12 cent per kilo".
Na de oproep van het ministerie gaan de verschillende gemeenten aan het werk. Uitgangspunt is de vis per gewicht en tegen een vaste prijs aan te bieden. Om de toonbankgang verder te stimuleren, wordt de koper een beknopte handleiding voor het bereiden geboden. In een poging de prijs zo laag mogelijk te houden, stelt de Vereeniging van Kleine, Stedelijke en Plattelandsgemeenten voor de vis groot in te kopen en tegen inkoopsprijs te bestellen bij het Centraal Bureau voor den afzet van Visscherijproducten. Een groot aantal gemeenten omarmt het plan. Dat dit niet altijd goed afloopt, blijkt op een dag in Wassenaar. De in IJmuiden opgekochte vis wordt nauwelijks verhandeld. Gelukkig biedt een groep welgestelde ingezetenen redding. Zij kopen de partij op, waardoor de gemeentebegroting sluitend blijft, en delen de vis uit aan behoeftige dorpsgenoten.

Kiosk   

Den Haag roept bij het uitwerken van haar plannen de hulp in van het Centraal Bureau voor de Zeevisscherij, dat in de stad is gevestigd. Zij is bereid de verkoop op zich te nemen. Om op te vallen in het straatbeeld wordt een 'kiosk voor de verkoop van visch' ontworpen. De uit hout opgetrokken behuizing (van 3.25 bij 2.70 meter) komt op een negental plaatsen in de Residentie te staan. "We kiezen daarbij bewust voor volksbuurten", aldus burgemeester Herman van Karnebeek , "zoals op het Newtonplein, de Brouwersgracht, Vaillantlaan en het Paul Krugerplein. De prijs van de verse vis, die dagelijks op een raambiljet in de kiosken is af te lezen, zal rond de 16 cent per kilo liggen. Ik denk dan aan vissoorten als de kleine schelvis, wijting, haring, schol, rog en schar. Het bureau staat garant voor de kwaliteit".
De burgemeester is er als de kippen bij om te verklaren, dat het bureau niet over de nodige fondsen beschikt om de kiosken te financieren. "De gemeente zorgt voor het oprichten en het beschikbaar stellen. De bedoeling is ze aan de exploitant te verhuren of te verkopen".
Of de kiosk een lang leven beschoren is, weet de 
Echt winstgevend bleek de viskiosk niet te zijn.
Tekening: Haags Nieuws Bureau.

burgervader niet. "Het is een nood-
maatregel. Zo is ook niet te zeggen
hoelang het Centraal Bureau voor de 
Zeevisscherij erbij betrokken zal zijn".
Het plaatsen levert geen problemen op. Binnen een maand is er toestemming van Bouw- en Woningtoezicht, waardoor op 28 juni 1915 de eerste kiosk de stad siert.
Nu, honderd jaar later, kan worden opgemerkt, dat die viskiosk geen blijvertje was. Hij is nergens in Den Haag meer terug te vinden, al is de visverkoop middels een kraam niet helemaal verloren gegaan. Een troost is misschien, dat de geschiedenis aangeeft hoe razend moeilijk het is om van zo'n kiosk een echt succes te maken. Een sprekend voorbeeld is de viskiosk, die was terug te vinden op het Sumatraplein. In de zomer van 1929 besloot de exploitant zijn huurovereenkomst met de gemeente niet meer te verlengen. Reden, ondanks een goede omzet, leverde de kiosk een jaarlijkse verliespost op van zo'n 2165 gulden.
Wel een blijvertje is de vis. De cijfers geven aan, wat Joseph Bottemanne al dacht: we zijn liefhebbers, al ging daar een aarzelende start aan vooraf. Cijfers tonen hoezeer de verschillende vissoorten voldoen als volksvoedsel. Zo werd er vorig jaar 47 miljoen kilo omgezet. Met gerookte zalm als favoriet.

© Haags Nieuws Bureau 2015

zaterdag 12 september 2015

Tamboer op het Lange Voorhout

Strijd om een droge entree


door Hans Piët

DEN HAAG - Als de regen met bakken uit de hemel komt, zoals in een zeeklimaat regelmatig gebeurt, is het heerlijk wanneer je, bijvoorbeeld op zoek naar sleutels, droog voor de voordeur kunt staan. Maar, ook bij het uitlaten van gasten heeft het voordelen. De aardige geste van het uitzwaaien, kan zonder een spatje plaatsvinden. En wanneer meneer de auto heeft voorgereden, blijft bij het instappen van mevrouw het aantal druppels op de mantel beperkt.
Baronesse Van Lynden voelde wel iets voor zo'n afdak voor haar pand aan het Lange Voorhout 19. Waar ze echter geen rekening mee had gehouden, was de Haagse bureaucratie. Die zorgt ervoor, dat bij het plaatsen van zo'n tamboer (een overdekte toegang) weinig muziek weerklinkt. Zoveel blijkt uit de overgebleven correspondentie die deels is terug te vinden in het Haags Gemeentearchief. Ook aan het begin van de vorige eeuw (1914) werd de Haagse burger bedolven onder regels, die strikt dienden te worden nageleefd. Wat de barones, geboren jonkvrouw Catharina Johanna van Weede en getrouwd met mr. Robert Melvil, baron van Lynden, zich waarschijnlijk niet had gerealiseerd, was dat het ambtenarenapparaat van de Residentie graag zwemt in bergen van papier. Bureaucratisch 's Gravenhage ziet het liefst elke gebruikte spijker verantwoord met een schrijven.                                        
Een recente blik op Lange Voorhout 19 in Den Haag.    
   Foto: Haags Nieuws Bureau                                              
Dat was in Loenen, waar het kinderloos gebleven echtpaar sinds 1907 eigenaar was van landgoed kasteel Ter Horst (koopprijs 140.000 gulden), heel anders. De ingrijpende renovatie van de kamers, onder leiding van de Haagse rijksbouwmeester architect-ingenieur D.E.C. Knuttel, waarbij alle historische details werden gespaard, was zo geregeld. In Den Haag wilde Bouw en Woningtoezicht, na een eerste aanvraag, eerst een uitgewerkte tekening zien, inclusief de maten van het bouwwerk, de gebruikte materialen en de standplaats. Dat schrijven - in tweevoud - werd op 18 februari 1914 verstuurd. Het bevatte de schets van de tamboer, die Catharina voor ogen had, en een tekening van de plaats waar hij zou komen te staan. De overdekte toegang zou geheel uit ijzer worden vervaardigd door Aart van Lith (53 jaar), een gerenommeerd bouwkundige uit de Van Diemenstraat 32 in Den Haag. Het dak werd van draadglas. Voor de twee zijkanten projecteerde Van Lith gewoon glas. Hij schatte de hoogte op drie meter twintig, waardoor het fraai ogende glas-in-loodraam boven de deur vanaf de straat zichtbaar zou blijven. De tamboer zou rusten op twee van de zes hardstenen palen, die (nog altijd) op het bordes voor het pand staan.
Op 7 maart volgde een positieve beoordeling door burgemeester en wethouders. Dankzij artikel 126 der Bouw en Woonverordening (verz. nr. 8) van 1906 was een ander besluit eigenlijk niet mogelijk. Deze 'uitbouw' viel namelijk binnen de grenzen van de kadastrale sectie EN 1954 ofwel de tamboer werd op eigen terrein neergezet. Bouw en Woningtoezicht verwoordde het met: 'Hoewel inwilliging van verzoeken als het onderhavige over het algemeen niet gewenscht is, met het oog op het voor de eigenaren waardevoller worden van de stoepen voor hunne perceelen, bestaat m.i. geen overwegend bezwaar het verzoek van adressant toe te staan, omdat het bezit van deze stoep aan deze ruime straat met weinig verkeer voor de Gemeente van minder belang is'.

Grootmeesteres

Dat de aanvraag met 'spoed' werd behandeld - normaal nam Bouw en Woningtoezicht drie tot vier maanden de tijd - had waarschijnlijk met de functie van de barones te maken. Catharina was namelijk grootmeesteres van het Huis van de Koningin. Dat het werk moest worden uitgevoerd in overleg en ten genoegen van de directie der gemeentewerken zat haar dwars, zo blijkt uit correspondentie. Het was toch haar pand. Wat dat betreft, kon ze haar buurman Lessur (Lange Voorhout 21), eigenaar van het gelijknamige, gerenommeerde en zeer succesvolle modehuis, een hand geven. Met de introductie van de monumentenverordening in 1921, waarbij ongeveer het hele Lange Voorhout op de Monumentenlijst kwam te staan, schreef hij naar de gemeente: 'Uit niets blijkt de historische betekenis van mijn perceel. Het enkele feit dat een zekere graaf van Limburg Stirum er heeft gewoond, kan daarvoor niet voldoende zijn. Ik zeg u bij deze dus aan, met verschuldigde eerbied, dat ik mij de volle vrijheid voorbehoud die wijzigingen en veranderingen aan te brengen die ik nodig mocht vinden'.
De Commissie tot Voorlichting van de Gemeenteraad inzake de Monumentenverordening was er als de kippen bij om te verklaren dat het bij Lange Voorhout 21 slechts ging om het behoud van de gevelsteen. In een mondelinge reactie liet Lessur vervolgens weten geen bezwaar te hebben. Hij zou tijdens zijn eigenaarschap niets aan de Lodewijk de XVI-gevel wijzigen. Hierdoor is de gedenksteen over de graaf (in 1813 een van de drie grondleggers van onze vrijheid) nog altijd voor iedere voorbijganger leesbaar.

Lange Voorhout 19, 21 en 23 (v.r.n.l.). Voor nr. 19 is de tamboer geprojecteerd. De Lodewijk de XVI-gevel van nr.21 draagt de gedenksteen van de graaf van Limburg Stirum. Tekening: Haags Nieuws Bureau.                    
Voor de barones lagen de zaken iets anders. Zo was ze echt ontstemd over de voorwaarde die Van Reenen, als secretaris van burgemeester Van Karnebeek, stelde, namelijk dat de tamboer zes maanden na dagtekening moest zijn geplaatst. Was dat niet het geval, dan zou opnieuw een vergunning moeten worden aangevraagd. De douairière vroeg zich hardop af of dit wel zou lukken. De gespannen sfeer in Europa (de Eerste Wereldoorlog stond voor de deur) zorgde er namelijk voor, dat allerlei materialen heel moeilijk of helemaal niet leverbaar waren.
Vraag is wel of Catharina zich niet voor niets zorgen maakte. Zou die nieuwe vergunning daadwerkelijk nodig zijn geweest? Met het opvolgen op 1 december 1912 van baronesse Van Hardenbroek en van Bergambacht, geboren gravin van Limburg Stirum, als grootmeesteres van het Huis van de Koningin, had ze (nog) meer aanzien verworven. Deze (niet betaalde) topfunctie, gericht op representatie en het begeleiden van koningin Wilhelmina tijdens buitenlandse reizen, was haar op het lijf geschreven. De barones sprak haar talen en wist als geen ander wat netwerken was. Dat bleek na het vertrek van haar man, mr. Robert Melvil, baron van Lynden, als minister van Buitenlandse Zaken (begin 1905), vlak voor de val van het kabinet Kuyper. Dankzij onervarenheid had de antirevolutionair (lid van de ARP) zich te veel laten overvleugelen door dr. Kuyper. Zich uit het openbare leven terugtrekken, was voor het echtpaar echter geen optie. Vooral Catharina genoot er volop van. Dat wordt duidelijk als na het overlijden van de baron - op 27 april 1910 - zijn vriend en studiegenoot Willem Hendrik de Beaufort zijn hart lucht tegenover een journalist en ietwat verbolgen verhaalt hoe ze zich "blijft bewegen in de Haagsche groote wereld. Ze is op alle feesten en houdt den omgang met diplomaten zeer sterk aan".
Tegelijkertijd mag worden opgemerkt, dat Robert Melvil, die wordt omschreven als een aristocraat in den beste zin des woords, niet minder ambitieus was. Na zijn promotie, aan de universiteit van Utrecht, tot doctor in de rechten, maakte hij snel naam bij de arrondissementsrechtbank in Utrecht (1877 - 1900). Tegelijkertijd echter was hij lid van de gemeenteraad en secretaris van het Provinciaal Genootschap van Kunst en Wetenschappen. Dankzij zijn talenkennis, innemende persoonlijkheid en goede omgangsvormen werd de inmiddels ook als Eerste Kamerlid functionerende baron gevraagd secretaris-generaal te worden van het Internationaal Bureau van het Hof van Arbitrage. De eerste vergadering van dit bureau in 1899, na een internationale vredesconferentie in het leven geroepen om internationale geschillen op te lossen, vond plaats op 20 september 1900 aan de Prinsegracht in Den Haag. Een jaar later werd Robert voorzitter van de permanente Raad van Beheer.

Des Indes

Hoezeer het tweetal zijn welgesteldheid gebruikt voor een aangenaam leven, wordt op een prachtige manier geïllustreerd met de verblijfplaats die wordt gekozen, voor de definitieve verhuizing van Utrecht naar Den Haag een feit is. Ze nemen - negen maanden lang - hun intrek in Hotel Des Indes.
Die eerste periode aan het Lange Voorhout wakkert een nimmer gedoofde liefde aan voor de laan. Het tweetal besluit dat ze nergens anders in 's Gravenhage wil wonen. Dat daarbij voor nummer 19 wordt gekozen, herbergt een saillant detail. Het huis werd namelijk al eerder door een Van Lynden bewoond. Rond 1830 was het de verblijfplaats van Isabella Catherina Anna Jacoba, baronesse van Lynden. Ze was getrouwd met luitenant-kolonel Jean Victor, baron de Constant Rebecque.   
Vijf jaar na zijn ministerschap en tien jaar na zijn komst naar de Residentie, overlijdt de baron (67 jaar), inmiddels Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, na een lang ziekbed in Den Haag. Dat ook koningin Wilhelmina de kist bekleedt met een krans, zegt iets over zijn status. Deze wordt nog eens onderstreept met het feit, dat een extra trein wordt ingezet, enkel om het stoffelijk overschot te vervoeren van Den Haag naar Driebergen. De baron, met zijn kenmerkende blonde, gekrulde haar en jeugdige uiterlijk, ligt begraven in Neerlangbroek.                                                          
De tamboer zoals hij werd ontworpen door
 de Haagse bouwkundige Aart van Lith.      
 Tekening: Haags Nieuws Bureau.                
Catharina Melvil, baronesse van Lynden (inmiddels 67 jaar) omarmt haar functie als grootmeesteres met liefde. Ze geniet vooral van de buitenlandse reizen, die ze met koningin Wilhelmina maakt. Het gevoel, dat het soms om twee vriendinnen lijkt te gaan, krijgt een extra impuls bij een verslag uit mei 1916. Het tweetal besluit spontaan om de Haagse deelnemers aan de Nederlandse Winkelweek te verrassen. Tijdens de rijtoer worden etalages bekeken en worden bezoeken gebracht aan zaken van verschillende firma's.
Na haar overlijden, op 27 augustus 1923, laat het Koninklijk Huis weten, dat de barones 'in hoogste aanzien stond bij de koningin en de gehele hofhouding'. Spijtig genoeg gaat een van haar grootste wensen niet in vervulling. Catharina had graag het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina, in september 1923, bijgewoond. Helaas moet de barones zich wegens ziekte al vroeg tijdens de voorbereidingen van de festiviteiten terugtrekken op kasteel Ter Horst in Loenen. Haar functie wordt overgenomen door H.M.S. van Tets van Goudriaan, geboren baronesse Schimmelpenninck van der Oye.
De positie van grootmeesteres is overigens niet de enige functie die Catharina Melvil van Lynden uitvoert. In 1893 is het christelijke naastenliefde en een feministische inborst, die haar doet besluiten, met een aantal andere adellijke dames, de vereniging Salem (Vrede) op te richten. Het doel: tegen een matige vergoeding, een tehuis bieden aan onbemiddelde dames en een tijdelijk onderkomen verschaffen aan jonge onderwijzeressen zonder betrekking, die enige tijd in Den Haag willen doorbrengen. Koningin Wilhelmina schenkt 500 gulden. In 1913 neemt Catharina zitting in het erecomité voor de (niet echt geslaagde) tentoonstelling 'De Vrouw 1813 - 1913'. In 1920 wordt zij presidente van het damescomité voor het hospitaalkerkschip 'De Hoop'. Bij haar overlijden laat ze de vereniging 5000 gulden na.

Poëtische kracht

Het plaatsen van de tamboer verloopt, na nog wat heen en weer geschrijf, uiteindelijk probleemloos. Echt tevreden over deze toevoeging is het gemeentebestuur echter niet. Burgemeester en wethouders van Den Haag blijken niet ongevoelig voor de poëtische kracht (en daarmee de toeristische aantrekkelijkheid) die de laan, volgens verschillende schrijvers, bezit. ''Het is een stuk stadsarchitectuur van grote waarde waarin slechts met de grootste omzichtigheid verandering mag worden aangebracht", aldus een van die scribenten.
"Het voornaamste kenmerk van het Lange Voorhout is haar schilderachtigheid. Daarnaast echter is er een breedheid en grootheid van allure", aldus een andere schrijver.
"Mooi is hoe de gebouwen op deze laan het achtergronddecor vormen. De bomen zijn het die hier de verhoudingen aangeven. Het Lange Voorhout is een typisch voorbeeld van een weg  waar de bomen de taak van de architectuur hebben overgenomen. Zij geven een vast karakter aan het straatbeeld".                                                             
Zijkant van de tamboer.
Tekening: HNB.             
De nieuwe eigenaar Leo Roozen, directeur van hotel Wittebrug, die een jaar na de dood van de barones het huis verwerft voor 50.600 gulden, is blij met de tamboer. Hij gebruikt het pand - met de naam Huize Voorhout - dat in de tijd van de barones is voorzien van een danszaal, voor besloten feesten, partijen en lezingen. Een gemêleerd gezelschap maakt gebruik van de grote kamers. Zo is er de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede, maar ook de Nationale Landstormcommissie en het propagandacomité van Pro Juventute. De Joodse damesbridgeclub Winst Met Liefdadige Bestemming houdt er haar avonden, zoals de Vereeniging Tesselschade er onderdak vindt voor de jaarlijkse bazar. De Christina Stichting voor Verwaarloosde Meisjes zamelt er geld in en ook de Nederlandse Vereniging voor Huisvrouwen maakt graag gebruik van de kamers. En al die gasten kan de directeur een (bijna) droge entree garanderen.
Met de komst van de Gemeentelijke Monumentencommissie, in het najaar van 1921, lijkt de tamboer zijn langste tijd te hebben gehad. Monumentenzorg meent dat plaatsing de historische en architectonische waarde van het perceel heeft aangetast. Als beschermer van de schoonheid van het stadsbeeld ziet ze verwijderen dan ook als enige optie. Burgemeester en wethouders onderschrijven die visie maar kunnen, gezien de eerdere toestemming, niets doen. Dat het pand toch op de Monumentenlijst wordt geplaatst, komt omdat, volgens de commissie, 'het Lange Voorhout een laan is waar geen enkel huis kan worden gemist'. Bovendien vertelt de geschiedenis dat Lange Voorhout 19, 21 en 23 als een perceel is opgetrokken en pas later is gesplitst.
Het is de tand des tijds die voor de ondergang van de tamboer zorgt. Zelfs passanten beginnen zich op een gegeven moment te ergeren. Zij zien hoe het ijzer wegroest. Bovendien staat de bezoeker niet meer helemaal droog voor de deur doordat het draadglas is gekraakt en ook de zijruiten scheuren vertonen. Met de komst van het Bureau van de Rijksdienst voor het Nationale Plan, eind 1941, wordt de overkapping geruisloos verwijderd. Iedereen is het er al snel over eens, dat het terugbrengen van de oorspronkelijke Lodewijk XVI-gevel de schoonheid van dit zo geliefde stadsbeeld ten goede komt. Het blijkt meer waard dan droog voor de deur staan.

© Haags Nieuws Bureau 2015

maandag 10 augustus 2015

restafvalcontainer

Pijnboomstraat decor
voor drijvend restafval

door Hans Piët

DEN HAAG - Het is een groots plan, geboren bij de koffie-automaat, op een verloren dinsdagochtend. De vraag van de ambtenaren, die hun tijd staan vol te maken, is simpel; hoe kunnen we als gemeente Den Haag weer eens internationaal van ons doen spreken? En opeens is er dat idee. "We zijn in Den Haag bezig met het plaatsen van ondergrondse restafvalcontainers. Zou het niet leuk zijn als we daarbij het fenomeen 'waterland' op een unieke manier kunnen uitdragen", is de opmerking van een tegen zijn pensioen aankijkende ambtenaar. Iedereen knikt instemmend.
''Het is een absolute wereldprimeur als de stad kan aangeven over drijvende ondergrondse restafvalcontainers te beschikken. Ik zie de jaloerse blikken van andere steden al voor me", voegt een collega toe. "Als je voor een transparante omgeving van de bak zorgt, doen filmpjes op bijvoorbeeld You Tube de rest. Het zou dan zomaar kunnen uitgroeien tot een toeristische attractie".
De mineur op de gezichten van omstanders geeft aan, dat het misschien een aardig idee is, maar dat de uitvoering onbegonnen werk is. Aan het plaatsen van die orac's gaat een strak georkestreerd plan vooraf. Zo is er bijvoorbeeld een milieudeskundigonderzoek om de bodemgesteldheid te peilen.

 Drijvend afval! Het kan zomaar. De bakken mis-
 sen namelijk een afwateringssysteem.
                                    Foto: Haags Nieuwsbureau.


Blijkt tijdens die twee weken dat de grond niet geschikt is of er te veel kabels liggen, dan wordt het plan herzien. Dit tot groot ongenoegen van de betrokkenen. Het betekent min of meer dat, ingegeven door de strenge, opgestelde regels, een geheel nieuw ontwerp voor het betrokken gebied nodig is. Eén van die regels is, dat de afstand, die de bewoner met zijn vuilnis aflegt, niet meer is dan 75 meter. Om echt grote problemen en protesten voor te zijn, biedt wethouder Tom de Bruijn (D66, milieu) de bewoners, voordat tot plaatsing wordt overgegaan, inspraak. Een handige manier om de burger tevreden te houden, terwijl hij en zijn ambtenaren een minimum aan arbeid hoeven te verrichten. Het zijn immers de bewoners die de knelpunten aanwijzen en oplossingen aandragen!
De taak van bijvoorbeeld Hanneke Schippers, als stadsdeeldirecteur Segbroek, is vooral om te benadrukken dat de restafvalcontainer voor een schonere en prettigere leefomgeving zorgt. Zo hoeven die 'stinkende' vuilniswagens niet meer wekelijks door de wijk - dat die ophalers zonder werk komen, is een ander verhaal - en kan de bewoner op elk moment van de dag - op loopafstand - zijn rommel kwijt. Wat wil je nog meer!

Wens

Het College van Burgemeester en Wethouders heeft in juni 2015 het definitieve plaatsingsplan voor wijk 52 vastgesteld. En daarmee de wens, zo je wilt de fantasie, van het groepje ambtenaren vervuld. Binnenkort gaat Den Haag de geschiedenis in als de eerste stad met een drijvende ondergrondse restafvalcontainer. Vraag is wel of de gemeente zit te wachten op de forse, extra kosten die dat met zich meebrengt. Wanneer het daadwerkelijk fout loopt, zal als excuus worden aangevoerd dat milieudeskundigonderzoek niet nodig leek in de Bomenbuurt. "We hebben de verschillende kaarten erbij gepakt en zo, eigenlijk zonder veel problemen, de betonbakken in de wijk kunnen plaatsen", is straks het verweer.
Dat Tom de Bruijn in de Pijnboomstraat met die ene maatregel een andere ondergraaft, mag op z'n minst pijnlijk heten. Hij is namelijk ook wethouder van verkeer. In die hoedanigheid wil hij zoveel mogelijk mensen op de fiets hebben. Als stimulans hiertoe deelt hij fietsnietjes uit. Hoeven mensen niet elke avond hun dure fiets de portiektrap op te sjouwen of in de te smalle gang te plaatsen. En laat nou net op de plaats waar in de Pijnboomstraat die nietjes zijn te vinden, die ondergrondse restafvalcontainer zijn gesitueerd. Wat het (heel) duidelijk maakt, is hoe intensief dat onderzoek van twee weken wordt uitgevoerd. Waren die deskundigen daadwerkelijk naar de Pijnboomstraat gekomen dan hadden ze in een oogopslag gezien waar die bakken met containers het best zouden passen. Er is namelijk genoeg ruimte voor beide voorzieningen.

Waterplas

Was het om een echt grondig onderzoek gegaan, dan waren ze er bovendien achter gekomen, dat plaatsing voor de percelen nr. 43 tot en met 53 vanuit historisch oogpunt onverstandig zou zijn. De geschiedenis leert namelijk dat dit deel van de Pijnboomstraat aan het begin van de vorige eeuw een waterplas was. Het maakte onderdeel uit van een 49 hectare groot weiland dat in 1913 door Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen 'Houtrust' werd verkocht aan Bouwgrondmaatschappij 'Duinrust'. Die bodemgesteldheid zorgde ervoor, dat er niet te veel werd betaald. Een koper als Cornelis Fransdonk (Pijnboomstraat 43 t/m 53) en een bouwer als Willem van den Boogaard (19 t/m 41) waren vervolgens iets goedkoper uit. Gevolg is wel, dat bewoners nog altijd, regelmatig te maken hebben met natte kelders. De geschiedenis leert ook, dat het, met zo'n situatie, goed is die grond zoveel mogelijk ongemoeid te laten. Dat voorkomt zaken zoals bijvoorbeeld scheuren in gevels en verzakkingen. Vraag is dan of het verstandig is om juist op die plek een groot gat te gaan graven om een betonnen bak kwijt te kunnen.
Nu mag het vooruitzicht van een drijvende, ondergrondse restafvalcontainer in de inmiddels meer dan honderd jaar bestaande wijk een leuke utopie zijn, vraag is of bewoners, nadat de aandacht is verdwenen, er nog net zo blij mee zullen zijn. Er is plaats genoeg om een stukje verder een gat te graven en tot plaatsing over te gaan. En dat is uiteindelijk wel zo goedkoop.