vrijdag 28 november 2025

Badhuis


 

DE GESCHIEDENIS VAN DE HAAGSE BADINRICHTING
Het houten badhuisje voor de hoek
      van de Laan van Meerdervoort.
                           Model: Hans Piët

Verplaatsbaar badhuisje
als mislukt experiment

door Hans Piët

DEN HAAG – Als gepassioneerd voorvechter van een gezonde levensstijl, waarbij hygiëne een centrale rol speelt, is het niet zo vreemd dat dr. Wilhelmus Pieter Ruijsch, met zijn Nederlandsche Vereeniging voor Volks- en Schoolbaden, de gang naar het badhuis wil stimuleren. Opgericht op 1 juli 1889 vermelden de statuten dat het doel van de vereniging is ‘om gelegenheid te verschaffen tot het nemen van baden tegen een gematigde prijs’. Een gevolg is, dat ’s-Gravenhage rond de twintigste eeuwwisseling, op haar initiatief, twee badhuizen krijgt. Onder verantwoordelijkheid van de Vereeniging Volksbaden, waarvan Ruijsch niet alleen oprichter maar ook voorzitter is, wordt er onder het motto ‘reinheid een deugd, baden een vreugd’ op 3 juli 1892 een geopend aan de Zuid-West Buitensingel en zo’n twintig jaar later, op 3 november 1911, een door burgemeester jhr. mr. dr. Herman Adriaan van Karnebeek aan de Jan van Gojenstraat 88 t/m 92. De eerste kan mede tot stand komen dankzij de ruime gift van 500 gulden (€ 225) van hare majesteit koningin-moeder Emma, die beschermvrouwe van de vereniging is.

Een werktekening van architect Adam Schadee van de Jan van Gojenstraat.       Tekening: archief.

Dat er geruime tijd tussen de badhuizen zit, komt door de opzet. De eerstgenoemde, aan wat sinds 20 augustus 1956 de Zoutkeetsingel heet, wordt belangeloos ontworpen door architect en Volksbaden-bestuurslid Wilhelmus Bernardus van Liefland en voor f 12.150 (€ 5468) neergezet door Johannes van der Kamp. Voor het tweede volksbadhuis wordt begin 1905 door de gemeente een prijsvraag uitgeschreven. De opbrengst is, ondanks dat er om een eenvoudig, maar effectief gebouw met een vriendelijke uitstraling wordt gevraagd, teleurstellend. Er komen tien ontwerpen binnen. Geen voldoet volledig aan de eisen. Toch besluit de jury twee prijzen uit te reiken. De eerste gaat naar ‘Concentrisch’ van John van Asperen. Hij ontvangt 50 gulden (€ 23). De twee, een prijs van 25 gulden, gaat naar ‘Water’ van Johannes Hendrik Willem Leliman. Hij is onder meer stichter (en schrijver) van weekblad ‘De Bouwwereld’. Hoewel het raadsbesluit tot bouwen op 12 oktober 1908 valt, wordt pas op 9 juni 1910 het uitvoeren in de Jan van Gojenstraat aanbesteed. Het ontwerp is van architect Adam Schadee, van 1 januari 1906 t/m 1 augustus 1927 chef Gemeentewerken. Hem wordt na voltooiing alle lof toegezwaaid omdat het in eenvoudige stijl opgetrokken gebouw, dat, bijzonder genoeg, is voorzien van centrale verwarming, voor een grote verfraaiing van de omgeving zorgt. Het vormt, mede door de koepel, een prachtig contrast met de eenvormigheid van de arbeiderswoningen in de wijk.
Het was- en badhuis naast de Grote Kerk in het
centrum van Den Haag.   Foto: krantenarchief.
De gemeente is al eerder zelf tot actie overgegaan. In 1855 wordt de Gemeentelijke Wasch- en Badinrichting naast de Grote Kerk aan de Riviervismarkt 15 neergezet. Een gebouw dat, mede door de kooplui, zo’n zeventig jaar een dienstvol bestaan leidt maar op 31 december 1926 haar deuren moet sluiten in verband met de aanleg van de verkeersweg Prinsegracht – Elandstraat. Ter vervanging wordt er in 1927 voor f 157.300 (€ 71.380), naar een ontwerp van architect Schadee, een badhuis neergezet in de Torenstraat op de hoek met Geest. Aannemer is Petrus van Nes. Wethouder van Openbare Werken en voorheen winkelier in koffie en thee, Fredericus Nicolaas Vincentius Quant omschrijft het gebouw bij de opening als een sober en praktisch en toch fris en aangenaam aandoend geheel. Wat gebruikers zich vooral herinneren is de klok op de toegangsdeur van elke badcel. De wasgelegenheid was voor eenieder voor maximaal twintig minuten beschikbaar. Wie er langer over deed, werd met een bons op de deur door de badmeester erop gewezen te lang bezig te zijn.
Vermeld mag worden dat ’s-Gravenhage historisch gezien achterloopt bij Scheveningen. In de vissers- en badplaats wordt het eerste badhuis op 1 juni 1828 geopend. Het is gesitueerd aan het einde van een weg die dankzij dit onderkomen nu de naam Badhuisweg draagt. Het gaat om het door de Haagse stadsarchitect Zeger Reyers (1790 – 1857) ontworpen Stedelijke Badhuis Scheveningen (het later met onder meer twee vleugels uitgebouwde Kurhaus). Later zal Reyers zich onder meer intensief bezighouden met het bouwen en verbouwen van de koninklijke paleizen van koning Willem I. Wethouder mr. Johan Pieter Vaillant (geboren op 22 juli 1822) is een groot aantal jaren voorzitter van de Commissie van Bijstand in het Beheer van wat later wordt omgedoopt tot Gemeentelijk Badhuis Scheveningen. In 1895, een jaar voor zijn overlijden (op 13 april 1896), wordt hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Goekoop

Voor het door Wilhelmus Bernardus van Liefland ontworpen en door Johannes van de Kamp gebouwde badhuis op de Zuid-West Buitensingel wordt de grond van 4 are en 74 centiaren geschonken door zakenman mr. Adriaan Eliza Herman Goekoop. Hij is de eerste jaren penningmeester van de vereniging. Lang draagt het pand geen huisnummer en wordt ook in krantenadvertenties aangeduid als ‘tegenover plateelbakkerij Rozenburg’, gelegen aan de Zuid-Binnensingel 216 (vanaf augustus 1956 het Buitenom). Het is het eerste badhuis in ons land waar mannen-, vrouwen- en schoolbaden worden verenigd. Er zijn zes badkamers voor mannen, zes voor vrouwen en 18 schoolbaden. Wat daarbij kan worden opgemerkt, is dat er alleen stortbaden (douches) zijn geplaatst. De keuze hiervoor lijkt simpel; onderzoek heeft uitgewezen dat het de huid beter reinigt. Bovendien neemt een douche minder ruimte in dan een bad. Besloten wordt handdoeken en zeep gratis aan het publiek te verstrekken, militairen moeten zelf hun reinigingsmiddelen meenemen. Op de eerste etage van het in oudhollandse stijl opgetrokken pand, bevindt zich de woning van de conciërge en zijn vrouw. De zolder is gebruikt om het waterreservoir te plaatsen. 
De Vereeniging Volksbaden stelt vast dat de toestroom in de eerste veertien dagen niet onbevredigend is. Er zijn in totaal 4002 baden genomen, 115 door mannen, vrouwen en kinderen die zelf de 6 cent voor hun stortbad hebben betaald. Het aantal militairen bedraagt 2446, maar daarbij mag worden opgemerkt dat het badhuis op bepaalde tijden geheel ter beschikking van het Haagse garnizoen staat. Het overige aantal bezoekers heeft kosteloos gedoucht.
In de volgende jaren is van een echt grote toeloop nog geen sprake. Mogelijke oorzaak hiervan is de angst er een besmettelijke ziekte op te lopen of bijvoorbeeld de verkoudheid van een mede bader ongemerkt over te nemen. Ook de openingstijden voor vrouwen vallen tegen. In tegenstelling tot de mannen, die op werkdagen van 8 tot 12 uur en van half 6 tot 9 uur van de volksbaden gebruik kunnen maken, zijn vrouwen alleen van 3 tot 5 uur in de namiddag welkom. Drie jaar later is er sprake van een lichte stijging. Een peiling, gehouden in 1895, geeft aan dat het bezoek is opgeklommen van 26.745 naar 28.678 baden, waarvan 11.536 door burgers en 17.142 door militairen. Het aantal schoolbaden op woensdag- en zaterdagmiddag, uitsluitend onder begeleiding van onderwijzend personeel, is dat jaar wederom gering en wordt de jaren daarop niet veel beter. Een fonds, dat wordt opgericht om het baden voor onvermogende schoolkinderen te bekostigen, wordt gezien als een succes. ‘Er werd reeds menig kosteloos bad verstrekt’, meldt het jaarverslag. Een aantal wordt echter niet genoemd.
Plattegrond met de positie van het volks- en school-
 bad in de Jan van Gojenstraat.       Tekening: archief.


De peiling uit 1913 is hoopgevend. Den Haag, dat inmiddels 289.000 inwoners telt, ziet het eindcijfer ten opzichte van voorgaande jaren met 16.219 baden stijgen naar 92.358. Hiervan worden 55.180 baden geleverd door het volksbadhuis aan de Jan van Gojenstraat en komen 37.178 baden voor rekening van de Zuid-West Buitensingel. In 1917 is het totaalcijfer 155.782 ofwel 83.036 aan de Zuid-West Buitensingel en 72.746 aan de Jan van Gojenstraat. De gemeente heeft dan al een jaar eerder vastgesteld, dat er, vooral in de weekeinden – wanneer er vaak sprake is van filevorming -, veel gebruik wordt gemaakt van de volksbaden en de jaarlijkse subsidie van 300 gulden (€ 135) ingetrokken.

Badhuisje

Dit succes zorgt ervoor dat de Nederlandsche Vereeniging voor Volks- en Schoolbaden begin 1914 een verzoek bij de Haagse gemeenteraad deponeert voor het neerzetten van een verplaatsbaar badhuisje. Het bestuur ziet het als uitnodigend voor de Hagenaar die er niets voor voelt zich te moeten inspannen, middels een verplaatsing, om een douche te kunnen nemen. Binnen de vereniging wordt ondertussen volop gedroomd over hoe die getimmerde houten badhuisjes straks overal in de stad, maar ook elders in het land, zijn terug te vinden. Burgemeester en wethouders reageren in eerste instantie echter zoals gebruikelijk.Veel enthousiasme is er niet, maar die manier van doen lijkt ingebakken in het Haagse gemeentebestuur. Zo wordt in december 1889 afwijzend gereageerd op de vraag van de vereniging om kosteloos een stuk gemeentegrond in beheer te krijgen voor het oprichten van de eerste badinrichting. Wel wordt een jaarlijkse subsidie beloofd.
Voorzitter dr. Willem Ruysch (zijn schrijfwijze), die zijn hele leven een grote mate van voortvarendheid aan de dag legt, zet door. De op 13 augustus 1847 in Utrecht geboren strijder op algemeen medisch en sociaal hygiënisch gebied, weet dat veel Haagse commissies zich over het vraagstuk moeten buigen voor eventuele toestemming volgt. Het resultaat is, dat met een raadsbesluit van 16 maart 1914 een gemeenteterrein beschikbaar
De indeling van het badhuisje uit Baltimor. Tekening: eigen archief.


komt. Het is te vinden op de hoek van de Kranenburgweg (tegenwoordig de Conradkade) en de Laan van Meerdervoort, bij het Afvoerkanaal. Het gaat om twintig vierkante meter en dat is niet genoeg om de reizende badgelegenheid te plaatsen. Het huisje, afkomstig uit het Amerikaanse Baltimore, wordt aangeleverd door de Free Public Baths Association, heeft een omvang van 20,68 vierkante meter en kan niet kleiner worden gemaakt. Het weerhoudt het Gemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht op 2 juli 1914 en zes dagen later ook de Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen er niet van toch toestemming te verlenen. “Wij laten de adressante weten dat haar vrijstelling wordt verleend tot het oprichten van bedoeld getimmerte maar wel onder de volgende voorwaarden: 1) Het getimmerte moet afgedekt zijn met onbrandbaar materiaal. 2) Het getimmerte moet worden afgebroken op de eerste aanzegging van burgemeester en wethouders binnen de daarvoor te stellen termijn. 3) De oppervlakte van het getimmerte mag niet meer bedragen dan 20,68 m2 bij een hoogte van 3,54 m”, aldus ir. Jack (Isaac Anne) Lindo, directeur van het Gemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht. Hij geeft vervolgens op 8 juli 1914 officieel toestemming voor de bouw. Dit is een handeling die nodig is omdat het, bij akte van 13 mei 1914, om kosteloos in gebruik gegeven gemeentegrond gaat. Op 26 augustus van dat jaar wordt het badhuisje officieel geopend, na een ruime verspreiding van circulaires onder de in de buurt wonende militairen en Belgische vluchtelingen. Het kleine, groen geschilderde gebouwtje met helderwitte kozijnen heeft op haar naambordje staan ‘Reizend Badhuis van de Nederlandsche Vereeniging voor Volks- en Schoolbaden’. 


                       
Het kan door twee man binnen een dag in elkaar worden gezet en telt, behalve een wachtlokaal, vier douchecellen met kleedruimten, twee aan twee gescheiden door een gang. Licht en lucht stroomt binnen dankzij de naar buiten kerende tuimelramen. Voorts is er een ketelruimte, waarin twee kastjes staan die dienen als opbergplaats voor de handdoeken, zeep en verdere inventaris. En er is een wc. De douches, die constant in gebruik kunnen zijn, worden gevoed door een gasapparaat dat tot 35 graden kan verwarmen.

Wandelaars

Echt blij zijn de bewoners van Duinoord en dan met name de groep wandelaars, die dagelijks van de Kranenburgweg gebruik maakt, niet met dit verplaatsbare badhuisje. ‘Het ontsiert, net als al die andere kiosken en bloemententen in de straten van ’s-Gravenhage, de omgeving’. Een extra storend element daarbij is de, volgens omwonenden, verkeerd gekozen kleur groen en de witte ramen. ‘Het ziet er niet uit’.
Niet geheel onlogisch is, dat de negatieve beschouwingen nog toenemen wanneer naast het reizende badhuisje een koffietent, een urinoir en drinkfontein worden neergezet. Wat degenen die een douche nemen vooral tegenvalt, is de omvang van de douchecel. Het bad-gedeelte en het kleedhok is een geheel en erg klein. Bij het nemen van een douche spat het water overal heen, waardoor ook kleding veelal nat wordt. De praktijk wijst vervolgens uit dat de bezoeker er niet altijd terecht kan. Wie bijvoorbeeld tussen twaalf en twee uur ’s middags wil komen douchen, merkt dat het ook voor de beheerder lunchtijd is. Het betekent dat het wandelende badhuisje het slechts negen maanden op die plaats uithoudt. In die periode trekt het 1099 bezoekers. De duizendste badgast, een bezoekster, krijgt van de vereniging als verrassing een handtasje aangeboden.
Werktekening van de plaats van het badhuis en de koffiekiosk met aan de overkant
het station van de Haagsche IJzeren Spoorweg Maatschappij.    Tekening: Archief.

Het tegenvallende cijfer zorgt voor een verhuizing. In augustus 1915 wordt het verplaatst naar Harderwijk. Daar komt het, op verzoek van jhr. mr. Charles Ruys de Beerenbrouck, regeringscommissaris voor Belgische vluchtelingen, in een kamp met uit dat land afkomstige bewoners. Als blijkt, dat het na acht maanden is gebruikt door 3300 badgasten, besluit de gemeenteraad het permanent in huur te nemen. En dat tot groot ongenoegen van veel kleine gemeenten, die het ook hadden willen uitproberen. Dat de vereniging geen tweede exemplaar aanschaft, heeft met de prijs te maken. Het past niet binnen het kosten- en batenplaatje. Te duur.
Nog voordat besloten is het verplaatsbare badhuisje weg te halen, heeft de ledenvergadering van de Vereeniging Duinoord, onder voorzitterschap van Johan Cornelis Hoos, in maart 1915 gemeenteraadslid Willem Abraham Titus de Meester benaderd. Vraag is of de aan de Groot-Hertoginnelaan 174 wonende luitenant-generaal de gemeenteraad niet kan doen besluiten zowel het badhuisje als de koffietent op te ruimen. Wethouder van Openbare Werken Jurriaan Kok laat tijdens de gemeenteraadsvergadering in mei weten dat het badhuisje wel en de koffiekiosk van de Vereeniging voor Niet-Alcoholhoudende Dranken niet zal worden opgeruimd. Even eerder, in april 1915, is namelijk besloten de verhuring van de 16 centiaren gemeentegrond (AK 4762) met een jaar te verlengen. Later dat jaar valt het besluit het bouwwerk van de voormalige timmerman en exploitant Johannes Adrianus Rietveld toch te verplaatsen. Het komt te staan op een ongeveer 50 meter meer noordwestelijk gelegen punt aan de weg. Het urinoir, dat volgens De Meester ‘door niets aan de ogen van het publiek wordt onttrokken’, blijft, net als de drinkfontein, die volgens De Meester ‘de omgeving bijna voortdurend nat houdt’, op zijn plek gehandhaafd. “Ongerief is er altijd over de plaats van een urinoir, maar wij menen dat deze plek nog niet zo slecht is gekozen”, aldus Jurriaan Kok.

Bad- en washuis

Dat ’s-Gravenhage in bewonersaantal blijft groeien, betekent de komst van nieuwe wijken als Laakkwartier en Spoorwijk. De gezinnen die daar komen wonen, krijgen niet veel ruimte aangeboden. Het gaat om een- tot driekamerwoningen. Dat maakt de komst van een badhuis bijna noodzakelijk, maar erg meewerken van gemeentewegen is er opnieuw niet bij. Ook niet als Martinus Camfferman in februari 1918 het voorstel doet voor de bouw van een bad- en washuis met kinderspeeltuin aan de Elboogstraat. De ex-machinist is voorzitter van de door hem op 5 april 1905 opgerichte Coöperatieve Volkswasscherij. Zijn streven is een krachtige hulp te bieden aan de minst daadkrachtige arbeidersgezinnen. Hij weet dat het
Werktekening van de was- en badgelegenheid
aan de Elboogstraat met links vooraan het
 badhuis en rechts een overdekte speeltuin.
 De wasboxen bevinden zich links en rechts.
               Tekening: Haags Gemeentearchief.
behandelen van de was tot het zwaarste en, dankzij de dampen van de wasmiddelen, tot het ongezondste werk van de arbeidersvrouw behoort. Door de krappe behuizing vullen de onreinheden en schadelijke stoffen niet alleen het keukentje, maar ook het slaap- en woonvertrek, waardoor behalve de vrouw ook de rest van gezin lijdt onder die wekelijks terugkerende kwelling. Extra handicap is dat die gezinnen niet over riant gevulde klerenkasten noch over goed gevulde portemonnees beschikken. Ook het matigste tarief dat bij het uitbesteden van de was zal moeten worden betaald, is nog te bezwarend. Bovendien betekent het bezit van weinig kleding en beddengoed, dat het geen dag, laat staan meerdere dagen kan worden gemist. Reden voor Camfferman om de gemeente te vragen bad- en washuizen op te richten waar de vrouwen kosteloos of tegen een geringe vergoeding hun was kunnen doen, maar waar tevens de gelegenheid wordt geboden een bad te nemen. Het complex aan de Elboogstraat, op de tekening voorzien van overdekte wasboxen, zou als proef moeten dienen. Opvang regelen voor kleuters en peuters tijdens de werkzaamheden, is niet nodig. Zij kunnen zich vermaken in de gecentreerde speeltuin. Het plan vindt geen genade bij burgemeester en wethouders, zoals ook de stichting van badhuis Laakhof, gelegen op een binnenplein aan het derde deel van de Laakhaven, wordt verworpen. Als in 1920 het voorstel wordt gedaan omwonenden gebruik te laten maken van de badgelegenheid van het Openbaar Slachthuis, is de conclusie een jaar later in een rapport van ir. Pieter Bakker Schut, directeur van de dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting, dat het openstellen van bedoelde badinrichting voor het publiek, geen aanbeveling verdient. Henricus Gerardus van Harrevelt, directeur van het Openbaar Slachthuis, onderschrijft in juli 1923 nog een keer die bezwaren. “De badgelegenheid aan de Slachthuislaan is te klein. Er zijn maar 4 badkuipen en 7 douches. Bovendien kan het op vrijdag en zaterdag niet worden opengesteld omdat er op die dagen door slagers en personeel zeer veel gebruik van wordt gemaakt. En een uitbreiding is praktisch niet uitvoerbaar”.
Indeling van het beoogde washuis aan de Tesselsestraat.                                         Tekening: Archief.











Nog één keer wordt een poging ondernomen zo’n bad- en washuis te stichten. Het is inmiddels 1931 en Duindorp, met 3000 gezinnen, vormt het decor. Als optie wordt de Tesselsestraat aangewezen. Grootste bezwaar bij het thuis wassen is namelijk de overmatige vochtontwikkeling. Bovendien hebben de bestaande complexen in Amsterdam en Groningen inmiddels hun diensten bewezen. Daar geldt een tarief van f 1,25 per 15 kg. Hoge kosten voor het neerzetten van zo’n gebouw, de raming is f 105.500 (€ 47.500), vormen het struikelblok. Alleen een drooginrichting plaatsen wordt van allerlei kanten sterk afgeraden omdat het zeer twijfelachtig is of daar gebruik van zal worden gemaakt. In maart 1932 ligt er toch een plan. Omdat er in de Tesselsestraat weinig ruimte is, hebben de ontwerpers het washuis op de begane grond en het badhuis, met een badzaal voor 18 volwassenen en 36 kinderen, op de eerste etage gesitueerd. Buiten is ruimte voor twee speelterreinen. De bedenkers gokken op 6656 wassen per jaar. Ir. Willem van der Vegt, directeur van de dienst Gemeentewerken, strooit roet in het eten. Sombere tijdsomstandigheden (crisis) zorgen er volgens hem voor dat het beter is geen washuis neer te zetten. Het zou een jaarlijks tekort van f 9.020 (€ 4.059) opleveren, deels veroorzaakt door het niet duurder kunnen maken van de was. Historisch gezien heeft ’s-Gravenhage dus maar een bad- en wasinrichting gekend. Hij was gevestigd aan de Riviervismarkt 15. Tegelijkertijd moet ook worden vermeld, dat bewoners weinig aan die wasgelegenheid hebben gehad. Hij werd eigenlijk alleen maar gebruikt om de handdoeken van de verschillende badhuizen te wassen.   

Tijdsomstandigheden

Dat de badhuizen financieel niet echt een succes worden, heeft deels met de tijdsomstandigheden te maken. Zo zorgt de Eerste Wereldoorlog ervoor dat de kolenprijzen flink stijgen. Bovendien zijn de geleverde Brechcokes van zo’n slechte kwaliteit dat er ongeveer 50 procent meer moeten worden verstookt. Dit zorgt ervoor dat het onderhouden van een behoorlijke spanning in de ketel bij druk bezoek, zoals op zaterdag en zondag, onmogelijk is. Filevorming, wanneer de ketel, na het uitvallen, weer functioneert, is het gevolg. De heersende kolen schaarste heeft tot gevolg dat de Zuid-West Buitensingel en de Jan van Gojenstraat de eerste drie werkdagen van de week gesloten zijn. Diezelfde oorlog gebiedt dat er zuinig met water moet worden omgesprongen. Dit houdt verband met het verbruik van de brandstoffen ten behoeve van het pompstation van de Duinwaterleiding.
Poster van Centraal Badbeheer om de badhuizen onder
de aandacht te brengen.                      Drukwerk: HGA.
Gevolg is, dat de Vereeniging Volksbaden zich in haar huizen streng moet houden aan de voor een bad toegestane tijd. Al vanaf 17 september 1914 is er met burgemeester en wethouders de afspraak dat er, in verband met die besparing, geen kuipbaden meer zullen worden verstrekt. Toch kan niet alle waterverspilling worden voorkomen. Zo is het waterverbruik, en dus de kosten van de verwarming, in het badhuis aan de Jan van Gojenstraat per douche hoger dan in andere badhuizen. Extra nadelig voor de badinrichting is bovendien, ondanks een subsidie van f 1500 (€ 675), dat voor elke douche boven de 10.000 betaalde baden, 2 cent aan de gemeente moet worden terugbetaald. En dat loopt snel op als er in 1917 door in totaal 58.377 mensen gebruikt wordt gemaakt van de badgelegenheid. Het gevolg is een exploitatietekort van f 590,71 (€ 266).
De badhuizen zijn overigens niet de enige die te maken krijgen met waterbesparing. In december 1916 werkt de Haagse Commissie voor de Strafverordening een ontwerp uit dat het gebruik van water bij particulieren moet beperken. Gevolg is dat begin 1917 de Algemene Politieverordening wordt aangepast. Er valt te lezen dat het verboden wordt de straat, de trottoirs, de portieken of de al dan niet afgesloten stoepen aan de straat te schrobben, te spoelen of daarover water te storten of te laten vloeien. Volgens de commissie gaan die handelingen gepaard met overvloedig waterverbruik. Wie de verordening overtreedt wacht een boete van ten hoogste 25 gulden (€ 11) of een hechtenis van hooguit 6 dagen. Het is wel toegestaan de stoepen, gevels, deurposten en straatramen met natte boenders, dweilen of sponsen te reinigen. Het weerhoudt Vas de Groot, directeur van de Gemeentelijke Reinigingsdienst, er niet van aan de gemeenteraad te vragen particulieren te stimuleren het droog afvegen van de straat voort te zetten. Volgens hem zou het nalaten daarvan tot minder gewenste toestanden kunnen leiden.

Gezondheid

In al die jaren blijft dr. Willem Ruysch strijden voor een hygiënische maatschappij, waarbij gezondheid de hoofdrol speelt. Na zijn opleiding aan de Militair-Geneeskundige school wordt hij in 1868 benoemd tot Officier van Gezondheid. In 1890 volgt de benoeming tot medisch adviseur op het Departement van Binnenlandse Zaken. Als hij in 1897 op het tweede Congres voor Openbare Gezondheidsregeling is, pleit hij voor een wet op de vleeskeuring en voor het oprichten van abattoirs in gemeenten met meer dan 10.000 inwoners. Vanaf 1902 functioneert Ruysch als hoofdinspecteur der volksgezondheid van de provincies Zuid-Holland en Zeeland. In 1907 zit hij namens de Vrijzinnige Kiesvereeniging ’s-Gravenhage in de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Daar worden zijn adviezen op medisch gebied op hoge prijs gesteld. Ondertussen krijgt deze gezondheidspionier niet zelden een uitnodiging om voorzitter te worden. In 1888 aanvaart hij die functie bij de Commissie Hulpverlening bij Spoorwegongelukken. Hij houdt zich bezig met hoe gekwetsten moeten worden vervoerd en wat er aanwezig behoort te zijn op stations. In 1901 gaat Ruysch als zodanig aan het werk bij de Geneeskundige Raad voor Zuid-Holland. Een jaar later wordt hij tweede voorzitter van de Vereeniging tot Bevordering van het Herstel van Drankzuchtigen. In 1906 is hij voorzitter bij de ’s-Gravenhaagsche Vereeniging tot Bestrijding van Tuberculose. Hij is dan net – in 1904 – na zes jaar afgetreden als voorzitter van de Volksbond. In 1916 stapt hij, na 26 jaar, uit het hoofdbestuur van deze vereniging tegen drankmisbruik. Hij heeft in al die jaren een enorme inzet tot drankbestrijding getoond. Zo is hij onder anderen verantwoordelijk voor het instellen van een consultatiebureau voor drankzuchtigen.
Dr. Willem Ruysch: alom waardering.
             Foto: De Hollandsche Revue.
Dr. Ruysch is van 1913 tot 1917 voorzitter van de door hem opgerichte Centrale Gezondheidsraad. Na zijn pensionering wordt hij benoemd tot buitengewoon lid en is hij plaatsvervangend voorzitter. Hij is tevens voorzitter van de Commissie tot Onderzoek naar de Werking van den Geneeskundige Dienst der Landmacht en voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging tegen Vallende Ziekten. In 18 jaar lidmaatschap krijgt hij veel voor elkaar. In 1907 maakt hij zich, tijdens de vergadering in Utrecht van de Nederlandsche Vereeniging voor Psychiatrie en Neurologie, hard voor het instellen van een staatsexamen voor krankzinnige verpleging. Vraag is of hij ooit wel thuis is bij zijn vrouw Margaretha Johanna Cornelia Mees (zij overlijdt, 65 jaar oud, op 10 juli 1918) en zijn twee kinderen, Wilhelmina Carolina Ferdinanda (9 januari 1875) en Gerardus Johan Erman (17 juli 1878), want door de jaren heen is hij veelvuldig vertegenwoordiger van de regering op congressen en conferenties op hygiënisch gebied. Ook in het buitenland. In augustus 1912, als er in het Kurhaus en het Oranje Hotel in Scheveningen een meerdaagse internationale conferentie over volks- en schoolbaden wordt gehouden, wordt Ruysch door de gastsprekers uit steden als New York, Londen, Berlijn, Brussel en Wenen, alle lof toegezwaaid voor zijn baanbrekende werk. De Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Pharmacie benoemt hem op 26 oktober 1918 (hij is dan 71 jaar) tot erelid uit waardering voor hetgeen hij op algemeen medisch en sociaal hygiënisch gebied heeft gedaan. Dat zijn werk ook regeringsfunctionarissen niet ontgaat, wordt duidelijk in juli 1900 wanneer hij wordt benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Eerder, in 1890, is hij dan al door de sultan van Turkije geëerd met de onderscheiding Ridder in de Orde van Medjidié 3
e Klasse en in 1898 in België met de titel Officier in de Leopoldsorde. In 1913 komt daar de Franse onderscheiding Officier de l’Instruction bij en in 1914 de Griekse titel Commandeur in de Ordre Royal du Sauveur. Op zijn initiatief wordt in 1891 het Veiligheidsmuseum in Amsterdam geopend. Daar komt op 28 augustus 1920 ook zijn borstbeeld in brons van Toon Dupuis terecht. Dit kunstwerk, hem op 16 oktober 1918 aangeboden als waardering voor zijn onvermoeibare inzet op het gebied van de volksgezondheid, kan hij niet meer zelf een bestemming geven. Dr. Willem Ruysch overlijdt plotseling op 26 juni 1920 op 72-jarige leeftijd. Zijn zoon, oog-, neus en keelarts dr. Gerard Ruijsch, laat tijdens de officiële overhandiging in augustus 1920 in een der zalen van de Haagse Diertuin weten het een zware taak te vinden, wetende dat zijn vader die handeling liever zelf had verricht. “Door het wrede noodlot is aan mijn zuster mevrouw Furnée - Ruijsch, aan mevrouw Ruijsch - Douwes Dekker (de secretaresse van dr. Ruysch met wie hij op 26 maart 1919 is getrouwd) en aan mij de taak de buste zijn officiële bestemming te geven”, laat hij weten.
Aanleiding is een tentoonstelling op het gebied van de algemene, sociale hygiëne in het gebouw en de tuin van het Koninklijk Zoölogisch-Botanisch Genootschap. Deze expositie is opgezet naar aanleiding van de jubileumvergadering, de 25ste editie, van het Congres voor Openbare Gezondheidsregeling. De bedoeling was geweest dr. Willem Ruysch in het zonnetje te zetten voor zijn noeste arbeid op het gebied van de volksgezondheid en voor zijn verrichtingen voor het congres – hij was 24 jaar 1e secretaris en een jaar voorzitter.  

Vooruitgang

Het in sobere expressionistische stijl opgetrokken badhuis in
de Spionkopstraat 13.                                         Foto: archief.

Dat het aankweken van de lust tot reinheid en het bevorderen van de lichaamsverzorging in de Residentie uiteindelijk niet tot een forse groei in badhuizen leidt, heeft met vooruitgang te maken. In de jaren twintig van de vorige eeuw telt ’s-Gravenhage in totaal acht gemeentelijke gelegenheden, onder beheer van de Vereeniging Volksbaden, waar een bad of douche kan worden genoten. Behalve aan de Zuid-West Buitensingel 121 en de Jan van Gojenstraat 92, zijn er volksbadhuizen te vinden in de Hemsterhuisstraat 154 (opening: 22 augustus 1917), de Noorderbeekdwarsstraat 94 (openstelling: 1 juli 1918), de  Spionkopstraat 13 (opening: 5 september 1925), Torenstraat 138 (open: 19 januari 1927), de Julianastraat in Loosduinen (opening: 28 maart 1928) en de Duinstraat 27. Het laatstgenoemde, zesde badhuis onder het beheer van de vereniging, wordt op 12 juni 1920, vlak voor zijn overlijden, maar in het bijzijn van veel autoriteiten op hygiënisch en pedagogisch gebied, door dr. Willem Ruysch geopend. In mei 1960 is het de eerste Haagse badinrichting waar, in verband met sterk teruglopende bezoekersaantallen, ter vervanging van het kassapersoneel, een kaartjesautomaat wordt geïnstalleerd.
Er is ook het Waldeck Pyrmonthuis aan de gelijknamige kade op de nummers 64/65 en er zijn badhuizen voor een doelgroep. Bekendste is de badinrichting die door de Woningbouwvereeniging van Trampersoneel voor Volkshuisvesting wordt neergezet aan de Harstenhoekstraat 60 in Scheveningen. Het is onderdeel van het uit 62 woningen, vier winkels en twee pakhuizen bestaande complex voor HTM-personeel, dat begin jaren twintig
Plattegrond van de Harstenhoekstraat en
omgeving. Aangegeven in het zwart is
het badhuis.                Tekening: archief.
van de vorige eeuw wordt opgebouwd aan genoemde straat, de Gevers Deynootstraat en het Harstenhoekplein. De uit Groningen afkomstige Herbert Coenraads wordt in augustus 1922 de eerste badmeester. Hij bewoont samen met zijn vrouw Willempien Elzer de eerste etage van het pand. Na de Tweede Wereldoorlog, wanneer het is hersteld van zware oorlogsbeschadigingen kunnen - vanaf 9 februari 1949 - ook buurtbewoners er terecht. Het sinds 1932 onder verantwoordelijkheid van Centraal Badbeheer functionerende badhuis telt nu geen 4 maar 11 douches, waarbij ook het binnenplaatsje is verbouwd, en niet 5 maar 1 badkamer. Op 11 september 1926 wordt een badgelegenheid geopend aan de Noordpolderkade in het Haagsch Tehuis voor Ongehuwden (HTO). Het pand bevat 9 kuipbaden en 21 douches. Dit is reden voor burgemeester en wethouders om de voorziening ook open te stellen voor gezinnen uit de gemeentewoningen aan de Trekweg en Laakweg. Bewoners uit Spoorwijk doen niet mee. “De wijk ligt op twee kilometer afstand van het
Het badhuis in de Harstenhoek-
 straat.       Tekening: Hans Piët. 
HTO en dat is te ver”, aldus een woordvoerder. De moeilijke gezinnen, beschouwd als zwak sociaal, die in het uit 106 woningen bestaande, in een halve ster gebouwde complex Zomerhof verblijven, krijgen in 1938 hun eigen – naar later blijkt niet echt veel bezochte - badhuis.
In juli 1929 meent de gemeente dat met de snelle groei van de stad en de daarmee gepaard gaande (beperkte) uitbreiding van het aantal badhuizen, de taak voor het bestuur van de Vereeniging Volksbaden te zwaar zou kunnen worden. De exploitatie van de badhuizen vraagt, ook gezien het tekort, in 1927 opgelopen tot f 42.500 (€ 19.125), een meer rechtstreekse invloed van de zijden van het gemeentebestuur op hun beheer. Nadat de Vereeniging Volksbaden, gehuisvest aan de Laan van Meerdervoort 108, zich op 22 juli 1929 heeft verenigd met het voorstel tot overdracht, neemt de nieuwe stichting Centraal Badbeheer, op 1 januari 1930 de leiding over. Een van de eerste daden van het nieuwe bestuur is de gemeenteraad erop wijzen dat het bestaan van de verschillende badhuizen bij de burgerij nog veel te weinig bekend is. Dit komt, volgens Centraal Badbeheer, omdat de meeste badhuizen min of meer verscholen liggen in stille straten terwijl de gevels, zoals in de Torenstraat, de aard van de inrichtingen niet duidelijk genoeg kenmerken. Wat volgt, is de toestemming tot het aanbrengen van lichtreclames. Zo siert het woord ‘Badhuis’ vanaf 1931 de noordelijke gevel van de Torenstraat.

Opkomst

Dat het aantal badhuizen niet in snel tempo wordt uitgebreid, heeft niet alleen met de tegenvallende opkomst te maken. In 1929 telt het totaal aantal baden: 469.360 op een inwonersaantal van ruim 300.000. Statistieken geven aan, dat bij de beter gesitueerden steeds vaker een badkamer in huis wordt aangebracht. De middenklasse kiest veelal voor een douche. Zeker in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw is dat ook het geval in de sociale woningbouw. Bij nieuwbouw voor de arbeidersklasse wordt standaard het aanbrengen van een badruimte opgenomen. Een gevolg is het sluiten van badhuizen omdat ze niet meer rendabel zijn. Eerder is dat al gebeurd met het badhuis aan de Zuid-West Buitensingel 121. Deze heeft op 31 januari 1931 definitief zijn deuren gesloten. Het pand is inmiddels, net als de andere huizen in de buurt, vervangen door nieuwbouw. Het tussen 
1921 en 1923 gebouwde complex het Zomerhof, gelegen aan de Zomerweg, sluit op 1 juli 1958. Een versleten warmtepomp is de oorzaak. Volgens Centraal Badbeheer is het niet lucratief, ook gezien de bezoekersaantallen – 140 baden per week - en een jaarlijks exploitatietekort van f 20.000 (€ 9.000), om die te vervangen. Bovendien zijn er twee 
Het in een halve ster gebouwde Zomerhof met aan
de straat het badhuis.                  Tekening: archief.
badhuizen op korte afstand van het Zomerhof te vinden: in de Spionkopstraat 13 en in de Paets van Troostwijkstraat 85. Laatstgenoemde wordt op 29 september 1933 door ir. Louis Jean Marie Feber geopend en telt 41 stortbaden. De Hemsterhuisstraat 154 is na 14 augustus 1966 om dezelfde redenen niet meer open voor publiek. Het is niet langer verantwoord met slechts 36.812 stortbaden in het laatste jaar (in 1956 nog 72.457). Bovendien ligt het badhuis aan de Torenstraat 138 op enkele minuten lopen en dat pand herbergt als het grootste badhuis van ’s-Gravenhage 38 douchecellen en 23 kuipbadcellen. Opmerkelijk detail bij de bouw in de Hemsterhuisstraat is, dat architect Schadee samen met Jurriaan Kok, wethouder Publieke Zaken en penningmeester van de Vereeniging Volksbaden en Barend Johannes Paardekooper, bestuurslid van de vereniging en directeur van de Hollandsche Maatschappij van Zoutexploitatie in Rusland, inspiratie gaan opdoen in Antwerpen. Ze willen weten op welke manier de Belgen de school- en volksbaden combineren. Het ontwerp van het badhuis wordt daarop gebaseerd. Het betekent onder meer dat in de cellen de bader zelf de watertemperatuur kan regelen.
Als in 1980 wordt vastgesteld dat het bij de badhuizen om een nadelig saldo op de gemeentebegroting van f 1.523.923,19 (€ 69.1526) gaat en het bezoek is teruggelopen tot 90.000 per jaar (in 1969 was dat nog 641.890) besluit de gemeenteraad op 23 februari 1981 om zes badhuizen per 31 december te sluiten. Behalve de Harstenhoekstraat zijn dat de Duinstraat, de Luxemburgstraat (Loosduinen), de Nieuwe Havendwarsstraat, de Paralleweg en de Noorderbeekdwarsstraat. Bewoners uit de buurt van laatstgenoemde straat tekenen bezwaar aan. Zo is er een handtekeningenactie en komen er 96 briefkaarten binnen om het ongenoegen duidelijk te maken. Die kaarten dragen allemaal de tekst: ‘Ik wil dat het badhuis in de Noorderbeekdwarsstraat open blijft’. Het helpt niet. Burgemeester en wethouders menen dat het in particuliere handen zijnde zwembad De Regentes in de Weimarstraat 63 een goed alternatief biedt. De Dienst der Gemeentewerken laat in een brief weten dat bezoekers gratis gebruik kunnen maken van de douches, die daar speciaal voor dat doel zijn aangelegd.
In 1983 sneuvelen nog vier badhuizen. Op 1 januari staken, dankzij een raadsbesluit van 17 mei 1982, de 41 douches in de Paets van Troostwijkstraat 85 definitief hun werkzaamheden. Begin mei 1982 is een deel van het pand al in gebruik genomen door H.E.C. De handbalvereniging gebruikt de ruimte als clubaccommodatie. Op dezelfde datum sluit, dankzij een raadsbesluit van 1 juli 1982, ook de Tholensestraat 4. Het badhuis heeft een relatief kort bestaan achter de rug dankzij gemeenteraadsleden die het steeds opnieuw niet 
Situatieschets van het badhuis aan de Tholensestraat.        
                                                                Tekening: archief.
nodig of te duur vinden om het in de wijk Duindorp van de grond te tillen. De eerste aanzet vindt plaats in mei 1938 wanneer burgemeester en wethouders aan de Dienst Gemeentewerken vragen om een bescheiden badhuis te ontwerpen. De bouwkosten komen uit op f 94.000 (€ 42.300). Vraag is echter of er door de Scheveninger, die niet direct bekend staat als liefhebber van het baden, veel gebruik van zal worden gemaakt en of het van enige sociale betekenis voor de wijk zal zijn. Het bestuur van de Stichting Centraal Woningbeheer krijgt de vragen voorgelegd. Ze is er niet van overtuigd dat het veel gebruikt zal worden. ‘Wanneer de bewoners van Duindorp het badhuis op prijs zouden stellen, zou er in de loop der jaren veel meer zijn geprofiteerd van Duinoord (Duinstraat 27). Het is op nauwelijks 15 minuten afstand gelegen. Met een verwacht exploitatietekort van zo'n f 10.000 (€ 4.500) is het beter het uit te stellen tot betere tijden’. Het duurt tot 6 september 1958 voordat alsnog een
Bouwtekening van het badhuis aan de Tholensestraat.           Tekening: archief.
badinrichting annex schoolzwembad aan de Tholensestraat 4 door wethouder mr. Jan van Aartsen wordt geopend. Het is een ontwerp van architect Gemeentewerken ir. Jan Cristoffel Herpel. In bouw heeft het op de begane grond haar zwembad en op de eerste etage de badinrichting. In uiterlijk onderscheidt het zich van andere badhuizen dankzij twee mozaïeken en een glas-in-loodraam. Kunstenaar Robert Deodaat Emiel Oxenaar maakt het ontwerp voor het zwembad. Het stelt een familie vissen voor. Het werk van Jan Houwe Kuiper, dat op decoratieve wijze de watervoorziening verbeeldt, is terug te vinden in het douchegedeelte. Het speciaal ontworpen glas-in-loodraam in de hal, dat mr. Jan van Aartsen in januari 1955 in ontvangst neemt tijdens de viering van het 25-jarig bestaan van de stichting Centraal Badbeheer, is een cadeau van het personeel aan het bestuur en is bestemd voor het dan nog te bouwen badhuis in Duindorp. Triest is wel dat die 30 douchecellen – twee keer 15 gescheiden door een gang - alleen open zijn van donderdagmiddag tot zaterdagavond en het zwembad voornamelijk wordt gebruikt als instructiebad voor verenigingen, als de christelijke sportorganisatie K.V.S., om haar leden te leren zwemmen.
Het badhuis in Duindorp heeft beperkte openingstijden.
                                                                    Foto: archief.
Als de gemeenteraad eind jaren zeventig bespreekt welke badhuizen in aanmerking zouden kunnen komen voor sluiting, behoort de Tholensestraat daar niet toe. Ondanks een tekort van f 27,32 (€ 12,29) per bezoeker is de afweging dat Scheveningen dan geen enkel badhuis meer heeft “hetgeen wij in dit stadium nog niet verantwoord achten”, aldus een woordvoerder van de gemeente.
In september 1983 is het einde verhaal voor de Jan van Gojenstraat en de Spionkopstraat. Op diezelfde lijst staat ook de Torenstraat. In eerste instantie is er het besluit het pand, waarvan de bouw op 24 augustus 1924, zonder hoofdelijke stemming, is goedgekeurd, in bedrijf te houden 1984. Maar dat openlaten kost de gemeente inmiddels f 176.000 (€ 79.200) per jaar. Dat het doorhakken van de knop niet gemakkelijk is, heeft een aantal oorzaken. Met het wegvallen van de Torenstraat blijft er slechts één badhuis in Den Haag over. De Escamplaan. Als de situering echter als uitgangspunt wordt genomen, ligt de keuze voor de Torenstraat meer voor de hand. Hij is het meest centraal gelegen. Aan de andere kant heeft het Escamphof, na zijn renovatie van 1,7 miljoen gulden (€ 765.000.000), meer functies. Het is niet alleen een badhuis, maar ook een zwembad en het doet dienst als wijkgebouw. Het hernieuwde pand, dat in juni 1980 wordt geopend, is bovendien volledig aangepast aan gehandicapten. Zo
Het majesteitelijk gebouwde badhuis aan de Torenstraat moet in 1987 wijken voor stadsvernieuwing.
                                                                                                                                            Foto: archief.


heeft het een hellingbaan voor rolstoelen, automatische deuren, aangepaste kleedkamers en douches en brede perrons. De Torenstraat is op essentiële punten aan vernieuwing toe, hetgeen hoge kosten met zich mee zal brengen. Bovendien wordt er in het in ontwikkeling zijnde ontwerpbestemmingsplan voor het stadsvernieuwingsgebied Kortenbos uitgegaan van een andere stedelijke functie voor de locatie. Zo is er de bouw voorzien van een parkeergarage voor bezoekers van het centrum en wordt er op de plaats van het badhuis gedacht aan een hotel met zalencentrum en ruimten voor sport en recreatie. De badinrichting staat het realiseren van dit totaalproject in de weg. Heel even wordt er geprobeerd een andere functie aan het gebouw te geven. Zo wordt de Stedelijke Muziekschool benaderd, maar daar is te weinig geld. Ook de Vrije Academie heeft behalve dat ze krap bij kas zit, geen interesse omdat er al vergevorderde plannen op een andere locatie zijn. Het duurt uiteindelijk tot 19 januari 1987 voordat het badhuis definitief haar deuren sluit. De bezoeker wordt doorverwezen naar zwembad De Regentes. 
In de Jan van Gojenstraat verandert het badhuis in een tempel
 en het linker gebouw in een sporthal.         Foto: eigen archief.
Het badhuis aan de Jan van Gojenstraat
92, inmiddels met een jaarlijks tekort van f 153.000 (€ 68.850), wordt ondanks nieuwbouw in de omgeving niet afgebroken. Daarvoor is het architectonisch te waardevol. Na de sluiting maakt de Van Ostadeschool, die kampt met een enorm ruimtegebrek, er dankbaar gebruik van. In 1993 worden er plannen ontwikkeld het badhuis te verbouwen tot een Hindoeïstische tempel. De stichting Shri Radha Krishna Mandir doet bij de gemeente een aanvraag. Aangezien de verandering niet in strijd is met het bestemmingsplan Schilderswijk-Centrum, krijgt de stichting op 5 oktober 1993 toestemming. De bouwsom bedraagt f 223.000 (€ 101.193). Op 12 april 1994 kan de feestelijke opening plaatsvinden. Het transformatorstation, onderdeel van het badhuis, dat zich in de Jan van Gojenstraat 88 bevindt wordt later verbouwd tot sportzaal. Hiervoor doet de multiculturele Stichting Sportcentrum Atlas in juni 2004 een aanvraag. Die vergunning wordt op 20 augustus van dat jaar toegekend.

Rijksmonument

Het enige Haagse badhuis dat in uiterlijk nog in volle glorie pronkt en op 10 maart 1995 de status van rijksmonument krijgt, is het Gemeentelijk Badhuis aan de Spionkopstraat 11 t/m 15 in Transvaal. Het gebouw wordt begin jaren twintig door de op 1 september 1891 als

Het door architect Schadee ontworpen rijksmonument aan de Spionkopstraat.              Tekening: archief.




bouwkundige in gemeentedienst getreden architect Adam Schadee ontworpen. Zijn zesde badhuis. De tekeningen tonen in sobere expressionistische stijl opgetrokken panden met invloeden van de Nieuwe Haagse School en Berlage. Het badhuis, met twee aan beide zijde gesitueerde personeelswoningen, krijgen hun goedkeuring van Bouw- en Woningtoezicht op 4 april 1923. Kosten: f 141.000 (€ 63.450). De graafwerkzaamheden vangen aan op 28 september van dat jaar. Dat gebeurt onder leiding van Johannes Verheijen, de aannemer die ook verantwoordelijk is voor de bouw van de bibliotheek en leeszaal in de Bilderdijkstraat. Door de gemeenteraad is voor het plan in beginsel vergunning verleend bij schrijven van 24 oktober 1921. Volgens haar past het in de ontwikkeling van de wijk. Op 13 februari 1922 volgt de officiële toestemming tot bouw. Eerder op 12 september 1921 wordt het stratenplan waartoe de Spionkopstraat behoort goedgekeurd. De straat, die met de Colenso-, Majuba- en Kaapstraat een vierkantblok vormt, krijgt op dat moment een breedte van 12 meter. Tijdens de opening op 5 september 1925 laat wethouder Machiel Vrijenhoek weten: “Dit bad overtreft de anderen in zoverre dat mannen, vrouwen en kinderen tegelijk kunnen baden, zelfs 500 per dag. Niet minder dan 23 scholen kunnen hun kinderen naar de kinderbadzaal
Kijk op de badetage in de Spiokopstraat met rechts de douches voor
vrouwen en links voor mannen. Het schoolbad voor veertig kinderen
 is in het midden geplaatst.           Tekening: Haags Gemeentearchief.
met veertig douches zenden". Het badhuis, geplaatst op 733 vierkante meter, staat geheel vrij met als voordeel dat de ruimtes voor het schoolbad en de publieke badcellen geheel gescheiden van elkaar zijn. In de tien meter hoge koepelruimte is de binnen cirkel namelijk bestemd voor schoolkinderen, terwijl de buitenring voor mannen (links) en vrouwen (rechts) is ingericht. Mr. dr. Frans Willem Jan George Snijder van Wissenkerke, sinds 8 maart 1921 voorzitter van de Vereeniging Volksbaden, laat tijdens de opening weten “verheugd te zijn met de uitbreiding” en het een eer te vinden verantwoordelijk te worden voor de exploitatie ervan. Hoewel de badhuisfunctie op 1 september 1983 officieel wordt beëindigd, blijven enkele douches in bedrijf, zulks in afwachting van de volgens de planning in 1985 te openen sporthal aan de Majubastraat. Dat neemt niet weg, dat er in de jaren voor de sluiting al om andere invullingen van het gebouw wordt gevraagd. Zo wordt er begin 1977 onder de noemer ‘Gemeente Den Haag bang voor water!’, een actie op touw gezet door de Overleggroep Transvaalkwartier om de komst van een kikkerbadje voor kleuters en peuters te bewerkstelligen. De wijk, met 1700 kinderen, heeft namelijk onvoldoende speelruimte, zeker voor de allerkleinsten. ‘Hierdoor zou een overdekte waterspeelplaats de hoogste prioriteit moeten krijgen’, vindt de overleggroep, die zich gesteund ziet door de schoolartsendienst en het onderwijs. ‘Het is voor die groep namelijk van essentieel belang zintuigelijke en motorische ervaringen op te doen’. En dat kan in een klein zwembad met 70 centimeter water. Uiteindelijk krijgt ze steun van de gemeente. Deze lanceert het als
Situatieschets van het kikkerbadje voor
kleuters en peuters.   Tekening: archief.
experiment met het idee, dat mocht het slagen, nog meer van deze kikkerbadjes te openen. Op de begroting van 1980 wordt er f 400.000 (€ 180.000) voor gereserveerd. De bouwvergunning volgt uiteindelijk op 25 mei 1982. De eerste bezoekers zijn vanaf 21 februari 1985 welkom.
Eerder, in 1971, is ’t Keldertje geopend. Deze voormalige kleedruimte voor het personeel van de plantsoenendienst in de kelder van het badhuis aan de Spionkopstraat is omgebouwd tot jongerensoos. Het is een gevolg van schermutselingen op het Kaapseplein waar de jongeren zich ophielden op het speelplein en in het plantsoen. Dit tot groot ongenoegen van omwonenden die er op een gegeven moment de politie bijhalen. ’t Keldertje blijkt in een enorme behoefte te voorzien. Het bezoekersaantal stijgt met de dag. Zo zeer dat de stroom niet meer is te verwerken. Gevolg is dat jongeren zich buiten gaan ophouden wat niet in goede aarde valt bij bewoners en de leerkrachten van de aanpalende scholen. Bovendien doen geruchten de ronde over drugs en seksuele uitspattingen. Besloten wordt de accommodatie te vergroten door de rest van de badhuiskelder erbij te trekken. Voorjaar 1975 opent ’t Keldertje onder de naam Barbarella. In 1979 volgt een nieuwe verbouwing. Kosten: f 89.680 (€ 40.356). De opening van wat opnieuw ‘t Keldertje’ heet, is op 25 september 1980. Overlast voor de buurt zorgt er uiteindelijk in oktober 1981 voor dat de deuren definitief worden gesloten.
Op 18 november 1998 wordt door Bob van Beek Architecten vergunning aangevraagd het badhuis en de woning te mogen veranderen in een gezondheidscentrum met woning en naschoolse opvang. Dat bouwplan wordt op 16 december positief beoordeeld. De dienst Stedelijke Ontwikkeling ziet niet, hoewel het inmiddels behoort tot de beschermde monumenten, dat het in strijd is met het bestemmingsplan. Dat verzoek wordt in augustus 2002 echter weer ingetrokken. De lange leegstand met dichtgetimmerde ramen is een doorn in het oog van wethouder van volksgezondheid Arend Hilhorst en de buurt. Als eigenaar en ondernemer Klaas Hol uit Heteren in november 2002 dan ook het idee deponeert
Een school voor voortgezet onderwijs huist nu
in de Spionkopstraat.         Foto: eigen archief.
er een school in te vestigen, past dat in plannen van de
gemeente. In oktober 1986 is er namelijk over nieuwbouw voor De Einder, een school voor voortgezet onderwijs aan moeilijk lerende kinderen in de Bloemfonteinstraat 194, gedacht. Dat plan blijkt te duur. In mei 2003 krijgt het grootste deel van het badhuis een invulling als schoolgebouw. Ook de twee voormalige woningen worden op de beletage aangepast voor schoolgebruik. Om voldoende licht in de klaslokalen te krijgen, worden in het dakvlak daklichten aangebracht. De kelder, eigendom van Stedelijk Belang, wordt verhuurd aan Sportkidz, een, zoals ze het zelf noemt, 'dynamische en innovatieve peuteropvang' waar sport en bewegen centraal staan. Triest is dat in het verleden, het was nog geen beschermd monument, veel van het oorspronkelijke badhuis is verdwenen.
                                                      © Haags Nieuwsbureau 2025