woensdag 11 december 2024

Swingend Den Haag

 

Swingend Den Haag laat
al vroeg van zich horen

 door Hans Piët

DEN HAAG – Wie de geschiedenis bekijkt, zal constateren dat het niet zó vreemd is, dat de Residentie in de jaren zestig van de vorige eeuw uitgroeit tot de onbetwiste popmuziek-hoofdstad van ons land. De eerste tekenen hiervoor worden al een eeuw eerder zichtbaar dankzij de muzikale ontwikkelingen die zich, anders dan in Amsterdam en Rotterdam, in de koffiehuizen en cafés van ’s-Gravenhage afspelen. Dat daar een edel doel achter schuilt, geeft het verleden nergens aan. Hoewel! Menige leerling van het in de regeringsstad gevestigde Koninklijk Conservatorium voor Muziek (opgericht in 1826) deed zijn eerste praktijkervaring op tijdens soms te luidruchtige, piano-overstemmende avonden.
Die samenkomsten zijn een rijke voedingsbodem voor pianisten en andere muzikanten zoals violisten. Van de eerstgenoemde groep zijn er in 1895, op een totaal van 319 leerlingen, 84 en van de tweede groep 40 op het conservatorium te vinden, terwijl 172 leerlingen koorzangklassen volgen. Ook tekstdichters en componisten kunnen hun ei kwijt. Hagenaar Samuel Schuijer, zoon van een juwelier met een zaak aan de Herengracht 18, studeert fagot, viool en cello aan het conservatorium en componeert onder meer het bekroonde ‘Liedje’. De muziekonderwijzer en dirigent sticht een muzikaal gezin. Zo is zijn vrouw Elisabeth Alter toneelzangeres, is zoon Louis cellist (in 1923 wordt hem, op 22-jarige leeftijd, de prijs van uitnemendheid uitgereikt door de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst) en zoon Abraham pianist. De in ’s-Gravenhage geboren Johannes Meinardus Coenen komt eveneens uit een muzikaal gezin. Hij krijgt zijn opleiding tot fagottist en dirigent aan wat op dat
                                                                                     moment nog Koninklijke Muziek- en Zangschool  

Het Koninklijk Conservatorium gevestigd in het
Koorenhuis aan de Prinsegracht.     Foto: archief
heet. Als componist levert hij zulk indrukwekkend werk af, dat hij in september 1886 vanuit Berlijn een uitnodiging krijgt om een aantal van zijn eigen composities voor een orkest van tachtig man te komen dirigeren. Een ervan heeft de titel ‘Persoonlijke dienstplicht’ en is een mars voor piano. Het is een werk dat is terug te vinden in ‘Het Liederenboek van Groot Nederland voor piano’ (uit 1897) van Frederik Rudolph Coers (geboren op 10 april 1868 in Sindanglaud, West-Java). Hij is een verzamelaar van onder meer studenten- volks-, sport- en kerstliederen. Daarvan weet hij er tijdens zijn leven (Fred overlijdt op 24 juli 1937 op 69-jarige leeftijd in Utrecht) zo’n zevenduizend bij elkaar te sprokkelen.
Het boek, met een deel van zijn verzameling, is een groot succes. Zo is de eerste editie snel uitverkocht. Reden voor de student medicijnen om er in 1901, door middel van concertavonden, mee op tournee te gaan. Met het boek, dat volgens hem de Nederlandse volkskracht zal aanwakkeren, komt hij tegemoet aan de sombere blik van mensen die menen dat ‘al die heerlijke schatten in de volksmuziek met het begraven van de oude van dagen zullen wegsterven’. Niets is minder waar. Ook koningin Wilhelmina draagt die muziek een warm hart toe. Zo spreekt ze in 1909 haar steun uit aan een bundel met volksliederen. 
De Haagse componist, muziekpedagoog en dirigent Frits Ehrhard Adrianus Koeberg (15 juli 1876) publiceert enige door hem muzikaal bewerkte Hollandse spreekwoorden. Ook voorziet hij ‘In ‘t donker’ van de Amsterdamse dichteres Hélène Swarth van een melodie voor piano. In 1900 vertrekt hij naar Berlijn om daar, door middel van een stipendium, zijn studie voort te zetten.

Kinderliedjes

Johannes Petrus Judocus Wierts, vooral bekend om zijn bundels kinderliedjes, werpt zich op als pleitbezorger van de Nederlandstalige muziek. Geboren in Gennep (9 april 1866) componeert Jan, wanneer hij eind negentiende eeuw in Den Haag een baan heeft gevonden als muziekleraar, liedjes als ‘Onder moeders paraplu’ (op een tekst van de Tilburgse kinderboekenschrijfster en dichteres Anna Sutorius). Andere bekende componisten en dirigenten zijn onder anderen Jan George Mulder. De Haagse violist is verbonden aan de in ’s-Gravenhage gevestigde Fransche opera, maar hij is ook muziekleraar en treedt regelmatig op in koninklijke kringen. De vader van de talentvolle pianistes Maria Cornelia en Catharina Wilhelmina, ziet zijn werkzaamheden beloond met de benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. De op 19 maart 1816 in de Residentie geboren Johannes Josephus Hermanus Verhulst is, ook in het buitenland, een componist van naam. Hij verdient die status vooral dankzij zijn werken voor strijkkwartet, maar hij schrijft ook veel fraaie liederen en kerkmuziek. Verhulst, overleden op 17 januari 1891, wordt in de dagbladen omschreven als een uitnemend dirigent die onder meer leidinggeeft aan een der meest gezochte ontspanningen in de Residentie: de Diligentia-concerten. Veel kwekelingen van de Koninklijke Muziekschool doen daar hun eerste praktijkervaring op. Directeur van die school is Willem Frederik Gerard Nicolaï. Hij bezorgt liederen een goede naam door zich te beijveren de allernieuwste werken door vaak beroemde solisten te laten uitvoeren. Als componist levert hij een werk af als het oratorium ‘Bonifacius’, maar hij schrijft ook over muziek. Zo is Nicolaï als redacteur verbonden aan het muziekblad Cecilia. Bartholomeus Adrianus Verhallen wordt in 1889 aangesteld als hoornist bij de Kapel der dienstdoende Haagse schutterij. Als violist is hij verbonden aan de Diligentia-concerten onder leiding van de in Amsterdam geboren componist Richard Hol (dirigent van 1886 tot 1898), maar hij treedt ook op als eerste violist met de Fransche opera. De bekende volksdichter Hendrik Gijsbertus van Leeuwen, die verschillende keren is bekroond, verzorgt in mei 1894 een voordracht in het Haagsch Koffiehuis aan de Bierkade14a. In november van dat jaar biedt het pand een podium aan de komische voordrachten met muziek van Waltherus Wilhelmus Petrus Perquin, maar er worden ook werken als ‘Jongens van Jan de Wit’ en ‘Muis de Schutter’ opgevoerd. Normaal kost de consumptie daar 10 cent. Op de muziek- en voordrachtsavonden is dat gereduceerd tot 7 cent. In café Sas in de Wagenstraat 76a wordt in het najaar van 1896 op elke zaterdag-, zondag- en maandagavond een café chantant (het uitvoeren van populaire muziek) georganiseerd onder leiding van de Hollandse karakterkomiek en zanger Gerardus Johannes Bregard en Petronella Beijer. Nog geen zes maanden later is het tweetal, ondanks het leeftijdsverschil – hij is 27 jaar zij is 40 jaar - getrouwd. Dat het Willem Sas niet voor de wind gaat, mag blijken uit het feit dat hij zijn café in november 1897 overdoet aan Nicolaas Paulides, muzikant bij de Kapel der dienstdoende Schutterij. De nieuwe eigenaar wil eenzelfde licentie als Sas had. Na het horen van de buren is dat geen probleem, hoewel ze, wegens de gehorigheid van hun huizen, verzoeken geen uitbreiding van de vergunning te verlenen. Het Geheel Onthouders Koffiehuis en Hotel (Nieuwe Molstraat 19), met kastelein Gerardus Duivenstijn, biedt in 1908 en 1909 op de zondagavond onderdak aan de pianomuziek van de in Pruisen geboren muzikant Adolph Max Zürich. In de zomermaanden van 1910 zijn er in de tuin zondagavondconcerten door onder meer Kunst voor het Volk. Deze Haagse muziekvereniging organiseert in september 1912 een muzikale wandeltocht naar De Bataaf. In oktober van dat jaar is er in de grote zaal van het koffiehuis een feestvoorstelling voor de leden van de Geheel Onthouders toneelvereniging Kunst en Strijd. Naast muziek zijn er voordrachten en worden er toneelstukjes opgevoerd.

Diplomatie

Baritonzanger Jan van Rijsselberg vindt vanaf september 1910 werk bij grandcafé Palace in de Wagenstraat 18/18a. Hij laat daar op maandagavond van zich horen. In de zomer van 1914 is hier elke avond een concert en op zaterdag en zondag vanaf drie uur een matinee bij te wonen.
Hoezeer muziek bindt, de taal is waardoor gevoel en gedachten, die anders niet kunnen worden uitgedrukt, zich uiten, dringt ook door tot bedrijven als Hotel des Indes aan het Lange Voorhout. Directeur Christian Friedrich (in 1861 geboren in Saksen) besluit in januari 1897, op aandringen van veel leden der diplomatie, om op de zondagavond het diner te omlijsten met muziek. De avonden beginnen om half zeven en eindigen om tien uur. Eerder, in juli 1888, is het Kurhaus in Scheveningen al op dat idee gekomen. Het hotel contracteert het Philharmonisch Orkest onder leiding van Joachim Andersen. Niet veel later wordt er hardop geroepen ‘dat het orkest het zwaartepunt der Haagse muziek geheel heeft veranderd en zelfs de populariteit der koninklijke Kapel heeft verduisterd’. Dat neemt niet weg, dat in juni 1893 de muzikanten van de Haagsche Schutterij, onder leiding van trompettist en arrangeur Daniel Martinus Hendrikus Bolten, mogen komen spelen. De Napolitaanse Kapel wordt in augustus 1904 gecontracteerd. Zij speelt om de beurt in het Kurhaus en het Palace Hotel. Tijdens de dagelijkse optredens die het Kurhaus organiseert, is de woensdagavond ingeruimd voor een solist en de vrijdagavond voor een symfonieorkest. Het Palace Hotel kiest in augustus 1908 voor een zogenoemde ‘five o’clock tea’ met muziek van kapel Francolino. Dat Scheveningen in de zomermaanden volop onderdak biedt aan muziek blijkt ook uit het feit dat op het Wandelhoofd ‘Koningin Wilhelmina’ dagelijks twee concerten zijn te beluisteren en dat het Seinpost Paviljoen, gelegen op het Seinpostduin, dagelijks een avondconcert heeft geprogrammeerd met de Romeinse Dameskapel. Dat het al die exploitanten lukt om moeiteloos een vergunning te verkrijgen, ondanks vaststaande overschrijding van het aantal licenties, komt omdat ze worden verleend ‘in verband met de badplaats’. De gemeente meent dat de toerist optimaal plezier moet beleven tijdens zijn verblijf en muziek vormt daarbij een belangrijk ingrediënt.
Dat merkt de in Frankfurt am Main geboren Moritz Anton Reiss, directeur-generaal van maatschappij
Zeebad Scheveningen, al in juni 1885. Hij vraagt vergunning voor de verkoop van sterke drank in het
klein in alle lokaliteiten van het op het terrein van het afgebroken badhuis gebouwde Kurhaus. Zo ook op de terrassen aan de zee- en landzijde. De gemeente laat weten: ‘Overwegend dat de gevraagde vergunning strekt tot vervanging van die welke vroeger werd verleend aan het Comité tot Exploitatie van het Badhuis te Scheveningen en dat tot de verbouwing van dit badhuis en de uitbreiding bij de aanbouw van het Kurhaus, aan die inrichting is gegeven, hebben B&W besloten met het doel om die inrichting meer te doen beantwoorden aan de eisen die daaraan tot bevordering van het gezellig verkeer kunnen worden gesteld en mitsdien hier een der bijzondere gevallen aanwezig is, de licentie te verstrekken. De galeries waarin andere winkels worden uitgeoefend staan geheel op zichzelf’.
Hendrik Egbertus Boekholt (7 juni 1869), met een onderkomen in de Wagenstraat 34, stelt in april 1901
vast, dat ook hij een speciaal geval is. Met zijn aanvraag voor
Briefkaart van het pand van Lensvelt
Nicola in de Venestraat. Foto: archief

de verkoop van sterke drank in het klein in de beneden-koffiekamer, de stoep voor het huis, het voorportaal, de daarachter gelegen zaal, de kleine bovenzaal, de grote zaal met gaanderijen en het toneel, is de conclusie van de gemeente dat ‘wegens de aard der inrichting een bijzonder geval kan worden geacht aanwezig te zijn’. Hij krijgt zijn vergunning, ondanks dat het aantal licenties voor dat jaar al is uitgedeeld, zonder verdere vragen uitgereikt.
David Lensvelt (14 november 1852), directeur van de maatschappij tot exploitatie van de koninklijke brood- en beschuitfabriek Lensvelt Nicola, kiest in januari 1912, na een verbouwing, voor een klein strijkorkest met pianobegeleiding in zijn nieuwe lunchroom op de eerste etage van de Venestraat 23/25. De gelegenheid, die vooral wordt bezocht door de gegoede stand en gunstig bekend staat, heeft een vergunning voor de verkoop van alcoholhoudende drank andere dan sterke drank. Hoofdcommissaris van politie Hendrik Johannes Versteeg, die een jaarsalaris van 4250 gulden (€ 1.928) mee naar huis neemt en vrij woont op het Alexanderplein 15 ter waarde van 750 gulden (€ 341) per jaar, ziet, net als de buren, geen bezwaren, waardoor het orkest, na de handtekening van burgemeester Herman van Karnebeek, op werkdagen speelt van 2 tot 3 uur en van half 6 tot 8 uur. Voorwaarden die aan de vergunning vastzitten zijn dat op Eerste Paasdag en de zes daaraan voorafgaande dagen geen muziek wordt toegelaten en dat de bevelen van de politie te geven in het belang van orde, veiligheid en zedelijkheid terstond worden opgevolgd.

Strijkorkest

Restaurant-café Riche, op de hoek van het Buitenhof, kiest, nadat de ’s-Gravenhaagsche Passage Maatschappij het in 1906 heeft overgedragen aan de Buffetten Maatschappij van Hendrik Jan Neuteboom en Hendrikus Albertus van Goethem, voor een strijkorkest. Het speelt dagelijks van 6 tot 8 uur en van 9 tot 12 uur. Op zondag is er een matinee van 3 tot 5 uur. Dat de twee directeuren, met een onderkomen aan de Keizersgracht 680 in Amsterdam, succes hebben, blijkt in mei 1909 tijdens de viering van het 25-jarig bestaan. Het pachten van de eerste restauratie was in 1884 op het station van de Haagsche IJzeren Spoorweg Maatschappij in Zaandam. Sindsdien hadden ze 28 verschillende zaken onder beheer waaronder stationsrestauraties in Den Haag, Delft, Rotterdam, Dordrecht, Utrecht, Arnhem en Leeuwarden. In juni 1914 wordt het duo door mr. Kranenburg veroordeeld tot twee boetes van 10 en 25 gulden voor het niet handhaven van de auteurswet bij de uitvoering van composities in hun inrichtingen. Het Circus-café aan het Gevers Deynootplein 250 van restaurateur Adolf Rode, krijgt in 1907 haar vergunning tot het brengen van muziek en zang. Hotel Kievits aan de Harsthoekweg, Hotel Zeerust in de Keizerstraat in Scheveningen, het Victoria Hotel in de Spuistraat en Hollandais aan de Groenmarkt volgen. Zij kiezen voor strijkmuziek, terwijl koffiehuishouder Willem Ferdinand Moody (2 mei 1859) in De Poort van Kleef, gevestigd in de Vlamingstraat 34, een Paganini orchestrion (een mechanisch concertorgel) laat spelen. Hij is niet de eerste in ons land. Die eer komt in 1880 toe aan grand café Du Passage van directeur Louis Kirchmann. Hij adverteert met ‘het grootste etablissement in de koninklijke Residentie dankzij grote zalen en een zomertuin’. De directeur van de Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij blijft bezoekers trekken door in zijn onderkomen aan de Lange Poten 24a steeds nieuwe walsen aan het assortiment toe te voegen. Bovendien organiseert hij in het weekeinde, maar ook gedurende de dagen van de kermis, muziekuitvoeringen die worden gegeven door de Kapel der dienstdoende Schutterij onder leiding van Leonardus Marinus Waasdijk of Karel Willeke. Café De Grot in de Passage 19, in bedrijf sinds oktober 1882, pakt in 1911 groots uit met opera-avonden. Middels vrije toegang kunnen bezoekers onder meer genieten van de avondvullende opera ‘Carmen’. Deze Pathé-concerten, met behulp van een machine van Aux Inventions Modernes, zijn nieuw voor Nederland. Het volgt op de verbouwing die het bedrijf in december 1908 een nieuw aanzien heeft gegeven. Zo zijn de wanden van de zaal versierd met muurschilderingen en is in de vestibule een fontein geplaatst. Het opspuitende water krijgt, door het effect van elektrisch licht, verschillende kleuren. In 1913 kiest het onderkomen met het damestrio Excelsior weer voor levende muziek. Zij treden elke avond op van 8 tot 12 uur.
Composities die regelmatig worden ingezet om de muziekavonden in de koffiehuizen en cafés in te kleuren zijn terug te vinden op ‘Zing - Zang’, een plaat van Marius Adrianus en Ludwig Felix, zonen uit de befaamde muzikantenfamilie Brandts Buys. Op die momenten klinken liedjes als ‘Wij leven vrij’ (Wij leven vrij, wij leven blij op Neerlands dierbare grond, ontworteld aan de slavernij, zijn wij door eendracht groot en vrij’), maar ook ‘In de groote wereld doet men dat niet’, ‘Adelina’, ‘Perpetuum mobile’ (danscoupletten met pianobegeleiding), ‘Ik zag Cecilia komen’, ‘De drie soldaatjes’ of de polka ‘Op een soupeetje’ (‘Op een soupeetje. Dan is mijn vrouw mijn Keetje. Zoo goed, zoo teer, zoo lief voor mij. Mijn vrienden zijn jaloers, geen beetje. En noemen mij ’n gelukkig man. Nu ja, er is wel iets van ‘an. Op een soupeetje’). Het zijn veelal liederen uit het volk geboren en in het volk gegroeid. Het is ook de reden waarom veel componisten en tekstdichters onbekend zijn. Wat die composities gemeen hebben, is dat ze het stempel van de volksaard dragen. Nu eens zijn ze krijgshaftig, dan dwepend of weemoedig. Elders zijn ze luchtig, dan weer somber getint ofwel levendig juichend.

Instrumenten

Opvallend is dat aan het begin van de nieuwe eeuw veel vergunninghouders die met machines werken deze weer willen omzetten naar instrumenten. Twee voorbeelden: Jan Bosman, met een koffiehuis in de Engelenburgstraat 87, wil de in 1907 verstrekte vergunning tot het maken van muziek door middel van een speeldoos of zonophone (een grammofoon met een grote toeter) graag veranderen in een licentie voor piano. Hendricus Johannes van Keulen met een koffiehuis in de Boekhorststraat 49a vraagt in januari 1909 om dezelfde gunst. Nog voor de toestemming er is, zet hij een advertentie voor een pianist.
                                                                                           Soms is er verwarring zoals bij Casparus
Tekening van eenzelfde muziekdoos die bij Casparus
Klinkenberg wordt aangetroffen. Tekening: Archief.
Klinkenberg in de Keizerstraat 1. Hij vertelt, mede door het in de muziekdoos aanwezige fabrikantenlabel: piano-organ manufactury London, over een piano te beschikken. Dat is reden voor Frederik Antoni Pieter Dietz, commissaris van bureau Nieuwe Haven (hij blijft 48 jaar in dienst), hem te vragen of hij zijn muziekdoos-vergunning wil omruilen voor een pianolicentie. Daarop antwoordt Klinkenberg ontkennend. Om er zeker van te zijn dat Klinkenberg geen verkeerde vergunning heeft, wordt ter controle een inspecteur langs gestuurd. Hij komt terug met de mededeling dat het om een piano gaat. Een tweede inspecteur en (later) een brigadier komen tot dezelfde conclusie. Vervolgens besluit Dietz zelf te gaan kijken en rapporteert dat het geen piano is, hoewel de adressant het wel zo wenst te noemen. “Het heeft niets met een piano gemeen. Er is geen sprake van toetsen of pedalen. Alleen de klank doet enigszins aan een piano denken. Het instrument wordt opgewonden door middel van een afneembare zwengel (a). Onder de kap (b) bevindt zich een rol met pinnen welke na opwinding ronddraait en muziek voortbrengt. Mijn conclusie is dat Klinkenberg geen misbruik heeft gemaakt van zijn vergunning”, aldus Dietz.
Al die ontwikkelingen markeren ook de komst van de Kamer van Arbeid voor het Logement en Koffiehuishoudersbedrijf. Uitgangspunt, na de koninklijke goedkeuring op 10 april 1901, is de positie van de werknemer ten opzichte van de werkgever te versterken. Voor de Kamer op 30 oktober 1908 wordt opgeheven, blijkt ze vooral te dienen als bemiddelaar bij conflicten.

‘Scholen der politiek’

Het eerste Nederlandse koffiehuis wordt in 1705 op het Korte Voorhout (tegenover de schouwburg) onder de naam Engelsch Koffyhuis opgericht door Justus van Effen en Willem Jacob van ’s-Gravenzande. Deze secretarissen van het gezantschap hebben er in 1703 in Londen kennis mee gemaakt tijdens een reis ter gelegenheid van de bestijging van de kroon door koningin Anna. In Groot-Brittannië zijn de koffiehuizen vanaf dat moment ‘de scholen der politiek’. Elk koffiehuis heeft zijn voorzitter en bezoekers van dezelfde politieke kleur. Daarvoor wordt de koffie en thee geserveerd in schenkhuizen, alleen te vinden in de Britse steden, met aan het hoofd een man. De bediening wordt uitsluitend door een vrouw gedaan. Niet lang nadat het Engelsch Koffyhuis hier zijn deuren opent, volgt monsieur Benachi met een Fransch Koffyhuis  (ook wel café Français genoemd) op het Plein. De volgende eigenaar van dit onderkomen, Willem Klok, brengt het tot grote populariteit als café chantant. Het heeft vooral grote aantrekkingskracht op Haagse jongelui.
De geschiedenis leert dat in die eerste jaren deftige burgers en kooplieden het koffiehuis niet bezoeken. Het is vooral de ontmoetingsplaats van kunstenaars en geleerden. Ze betalen voor een kop koffie een stuiver, terwijl voor een gestopte pijp vier duiten moet worden neergeteld. Zelf een pijp of tabak meenemen, wordt voor onfatsoenlijk gehouden. Het levert in 1712 de klucht ‘Het oude koffijhuis of de Haagsche mercuur’ op van Jacob van Rijndorp onder zijn schrijversnaam Jacobus de Vrijer.
Aan het einde van de negentiende eeuw stijgt het aantal koffiehuizen en cafés in ’s-Gravenhage in snel tempo. Bij het in werking treden van de Drankwet op 1 mei 1882 gaat het om 843 vergunningen. Met die groei neemt ook de vraag naar muziekconcessies toe. Reden voor de gemeenteraad om in 1906 een stelsel uit te werken dat die groei aan banden moet leggen. Het uitgangspunt is, dat de namen van personen, van wie een verzoek om een muziekvergunning is afgewezen, op een lijst worden geplaatst. Tegelijkertijd moet op elk politiebureau een register worden aangelegd waarop nauwkeurig wordt bijgehouden aan wie een vergunning is verleend en wiens licentie, als gevolg van bijvoorbeeld een bekeuring of de verkoop van het bedrijf, is ingetrokken. Januari 1907 is de aanvangstermijn. 
’s-Gravenhage telt op dat moment 85 muziekvergunningen. Het wordt daarmee, in die eerste jaren, maatgevend voor het aantal te verlenen overeenkomsten, de bijzondere gevallen - dat zijn voor het merendeel licenties voor automatische muziekinstrumenten, maar ook overeenkomsten verleend met het oog op de badplaats Scheveningen of inrichtingen die vroeger tot het grondgebied van Loosduinen behoorden en zodoende vaak al een vergunning bezitten - buiten beschouwing gelaten. “De oudste gegadigden kunnen nu voor een licentie in aanmerking komen. Het gaat om aanvragers tegen wie geen bezwaren bestaan wegens veroordelingen of anderszins”, aldus burgemeester Emile Claude baron Sweerts de Landas 
Wyborgh.
Het aanvraagformulier voor een drankvergunning uit 1882.           Foto: archief.

De aanpassing is gelieerd aan het in dezelfde maand veranderde artikel 271 van de Algemene Politiever-ordening. Deze luidt nu: ‘behoudens vergunningen van de burgemeester is het verboden muziek, vertoningen, feesten of andere vermakelijkheden te geven of toe te laten waartoe aan het publiek, met of zonder betaling, de toegang wordt verleend’.
Die adaptatie komt er niet zomaar. “Vroeger werden zoveel mogelijk aanvragen om muziek afgewezen”, laat commissaris van politie eerste afdeling, Willem Hendrik Olivier (met een jaarsalaris van
f 3250,-/€ 1.475), in 1908 weten. “Slechts een enkeling kreeg die vergunning. Dit had tot gevolg dat de koffiehuis- en caféhouders gebruik gingen maken van onder meer het orchestrion, de speeldoos (na het opwinden van een veer wordt een melodietje voortgebracht) en de grammofoon (de platen hiervoor - 
f 1,50 per stuk - waren verkrijgbaar bij Willem Sprenger in de Passage 46, materiaal van buitenlandse musici werd verkocht door Maison Blok in de Prinsestraat 48). Toen de kantonrechter die zaken niet vervolgde, nam het aantal van dergelijke muziekuitvoeringen in snel tempo toe. Om dat een halt toe te roepen, werd artikel 271 gewijzigd. Na 2 januari 1907 kwam er weer een meer normale toestand want zij, die met het ontduiken van bestaande bepalingen, toch voornoemde muziekuitvoeringen gaven, konden dit niet meer doen”.
De gunstige bepaling van de burgemeester omtrent de aanvragen om een vergunning tot het maken van muziek, deed het aantal snel toenemen. Willem Olivier: “Uit ervaring weet ik dat muziek geen aanleiding tot ordeverstoring geeft. Ik vind dat waar een vergunning voor drankverkoop wordt verstrekt, ook een muziekovereenkomst moet worden toegestaan”.
In dezelfde periode hebben de commissarissen van politie van de eerste, tweede, derde en vierde afdeling een schrijven van hoofdcommissaris van politie Hendrik Versteeg ontvangen. Daarin valt onder meer te lezen dat de vergunning alleen wordt verleend aan diegene die zonder strijd met de wet of verordening zijn bedrijf uitoefent. Bij overtreding van de Drankwet worden alle gunsten voor een jaar ingetrokken. Er wordt afwijzend gereageerd als de inrichting een verdacht karakter heeft. Bijvoorbeeld een verzamelplaats is van kwartjesvinders of prostituees. Ook bij bezwaren van de buren moet extra oplettend worden gereageerd. Muziek mag in een koffiehuis of café niet worden gemaakt met een blaas- of slaginstrument en moet steeds om middernacht zijn geëindigd. Die laatste bepaling houdt geen stand. Zo zijn er in 1893 al drieëntwintig (nauwelijks gehonoreerde) verzoeken tot het openhouden tot een half uur na middernacht.
In sommige gevallen lijkt die verlenging van het sluitingsuur begrijpelijk. Hartog de Leeuw, sinds mei 1897 koffiehuishouder aan Plein 6 en 7, doet in juli een aanvraag om langer open te mogen blijven in verband met de artiesten verbonden aan de Fransche, Hollandsche en Italiaansche opera. Dat verzoek wordt afgewezen. Er is niet gebleken dat zijn lokaliteit door musici wordt bezocht. De Leeuw laat bij zijn tweede verzoek weten dat de voorstellingen veelal rond elf uur, half twaalf eindigen. “Als de musici dan wat willen eten en anders drinken, is daarvoor geen gelegenheid als de requestrant om twaalf uur moet sluiten”.
Wanbeheer en allerlei ongerechtigheden van de vorige eigenaar (Laurens Kasper Voogdt) zorgen ervoor dat het koffiehuis negatief is beoordeeld. Onderzoek wijst echter uit dat de zaak nu in goede handen is. “Het is een fatsoenlijk en degelijk volkskoffiehuis”, aldus commissaris van politie 2e afdeling, Fred Dietz. De toestemming volgt alsnog op 2 oktober.

Bierhuis

Het in de hand houden van het aantal te verstrekken vergunningen voor de verkoop van sterke drank in het klein speelt al sinds de eeuwwisseling. Wanneer Johannes Huijvenaar, caféhouder en grossier in wijnen, in juni 1901, zijn bierhuis aan de Vaillantlaan 128, hoek Hobbemastraat, aanmerkelijk wil vergroten om op die manier te voldoen aan regels die zijn terug te vinden in de Drankwet, staan burgemeester en wethouders open voor het idee. Het is een gedeelte van de stad in aanbouw, waar hoofdzakelijk woningen worden neergezet voor de werkman. “Het heeft een grote uitgebreidheid verkregen”, aldus burgemeester Johan Sippo baron van Harinxma Thoe Slooten. “Maar een flinke gelegenheid voor gezellig verkeer ontbreekt in zijn geheel”.
De tapper voorziet daarin door in zijn lokaliteit twee biljarts te plaatsen en een leestafel neer te zetten met illustraties en zes verschillende kranten. Het bier en de jenever kosten 6 cent per glas. Onderzoek wijst uit dat het een gelegenheid is om zich even rustig te verpozen. “Met het oog op de aard der inrichting kan gesproken worden over een bijzonder geval, als bedoeld in artikel 2 alinea 3 der Drankwet”, aldus de burgemeester.
Toch blijft de toestemming van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland uit. De reden is, dat het maximum te verstrekken vergunningen is bereikt. Dat verandert als slijter Theodorus Kockx zijn licentie voor de verkoop van sterke drank in het klein, verleend voor perceel Slijkeinde 183, en Willem Leendert Harting, met een bedrijf aan de Rijswijksestraat 79, hun licenties hiervoor willen inleveren. Kockx vermeldt daarbij dat de vergunning voor Huijvenaar ook dient te gelden voor zijn achter het bierhuis aan de Hobbemastraat 137 gelegen slijterij. In november 1901 volgt alsnog de overeenkomst. Caféhouder Paulus Johannes Bordewijk (25 juni 1854) heeft een vergunning, maar raakt die in juli 1895 kwijt als hij moet verhuizen. Petrus Wellens (16 december 1854) heeft namelijk zijn pand aan de Jacob Catsstraat 3 aangekocht om op die manier zijn zaak als grossier in melkproducten te kunnen uitbreiden. Hij biedt Bordewijk nummer 5 aan zodat beiden niet verstoken worden van een inkomen. Voor Paul, getrouwd met Charlotta Dina Johanna van Oudheusden en vader van een gezin met elf kinderen, is dat noodzaak. Na een aanvraag de vergunning om te zetten, krijgt hij te horen dat het niet voor inwilliging vatbaar is. De reden: er is in het pand nog nooit sterke drank verkocht. Er zal dus eerst onderzoek moeten worden gedaan, buren gehoord enzovoort, voordat een beslissing kan worden genomen.
Jan Willem van Vendeloo (23 januari 1851) ondervindt in augustus 1911 dat het ook zonder strubbelingen kan gaan. De koffiehuishouder vraagt vergunning om in zijn bedrijf aan het Hoogezand 38 en 38a, zang, piano- en vioolmuziek ten gehore te mogen brengen. Hoewel hij in een staat van faillissement verkeert, is dat voor commissaris Willem Olivier geen reden het verzoekschrift af te wijzen. Hoofdcommissaris Hendrik Versteeg is het daar mee eens. “Dat faillissement hoeft geen bezwaar te zijn het verzoek in te willigen. Waar uit anderen hoofde geen bedenkingen zijn gerezen, geef ik in overweging de gevraagde vergunning te verlenen”. Niet veel later zet burgemeester jonkheer Herman Adriaan van Karnebeek zijn handtekening.

Regels

Ondertussen blijft de gemeente streng controleren op de naleving van ingetrokken vergunningen voor de verkoop van sterke drank in het klein. Dat niet iedere ex-vergunninghouder zich aan de regels houdt, wordt in september 1908 duidelijk wanneer twee agenten bij Wilhelmina Petronella van den Berg Spermon (8 mei 1868) langsgaan. Bij het bezoek aan haar perceel aan het Korte Groenewegje 57 blijkt, dat het lokaal in tweeën is gedeeld. In het voorste deel wordt een zuur- en viswinkel gehouden, terwijl het zich laat aanzien dat in het achterste deel wordt voortgegaan met de verkoop van drank. In het schot is een deur, welke alleen vanuit het achterste deel van het lokaal kan worden geopend. Er is een raampje aangebracht dat aan de achterzijde is afgesloten door een gordijn. Op het moment dat een van de agenten op de deur klopt, verschijnt het gezicht van Wilhelmina voor het ruitje om te zien wie zich in het voorste deel bevindt. Bij de blik op de smerissen roept ze, om de daar aanwezige personen te waarschuwen, ‘heren van de Drankwet’. De agenten zien hoe mevrouw Van den Berg twee borrelglaasjes verwijdert en constateren even later dat een vijftal bezoekers zich in het achterste deel bevindt. Een boete volgt.
Grammofoon met hoorn. Tekening: Hans Piët
Dat het niet direct eenvoudig is om koffiehuishouder of cafébaas te worden, ondervinden veel van de nieuwkomers, die zichzelf een glorieuze toekomst in ’s-Gravenhage hebben toebedacht. Bij een verzoek tot oprichting dan wel een rekest tot het maken van muziek, wordt eerst een brief om inlichtingen naar de burgemeester van de geboortestad van de aanvrager gestuurd. Dat overkomt Johan Willem Hubert Hermans in maart 1897. Hij wil aan de Gevers Deynootweg 113 tapperij Le Chalet, gelegen achter het Oranje Hotel, voortzetten en daarbij ’s avonds muziek laten klinken. Het onderkomen was eigendom van Cornelis Gestel. Deze heeft het zo verwaarloosd dat in april 1886 zijn vergunning werd ingetrokken. Hermans verzoek wordt afgewezen. Commissaris van politie in Scheveningen, Leonard Gerard Vernée, stelt vast dat hij nog te kort in ’s-Gravenhage is – sinds 2 april 1896 - om te weten welk aanzien hij heeft en welke plannen hij voor zijn bedrijf denkt uit te werken. Johan is geboren in Heerlen en is van beroep organist. Zijn laatste betrekking was controleur bij het Kurhaus. Hij is vanuit Kerkrade naar Den Haag gekomen. Burgemeester van die plaats, Karel Ignats Jozef Daelen, laat weten dat er niets op Hermans is aan te merken. Hij komt uit een fatsoenlijke familie en heeft in Kerkrade enige maanden als koster gewerkt in een rooms-katholieke kerk. Momenteel woont hij bij een zekere Michiel van Daalen in de Perponcherstraat 89. Michiel kent Hermans uit Kerkrade en verklaart dat Johan een zeer fatsoenlijke, niet onbemiddelde man is. “Hij is ongekunsteld en woont samen met een zus die zeer bijziend is”, stelt hoofdcommissaris van politie Johannes Cornelis van Schermbeek, na de ingewonnen inlichtingen, vast. “Ik stel voor goedkeuring te verlenen”.
Marinus Johannes Sauer, een timmerman uit de Chrispijnlaan in Rotterdam, neemt begin 1897 het koffiehuis van Johannes Paulus van de Graaf over. De vestiging aan de Zwarteweg 20 wordt voor hem beheerd door zetkastelein Bartel de Korte. Sauer werd geboren in Tholen, was vroeger bouwkundige, maar woont inmiddels al jaren hier ter stede. De Graaf had een vergunning, hem verleend op 17 januari 1889, tot het openhouden van zijn koffiehuis tot een half uur na middernacht. Hij had, sinds 19 september 1871, een overeenkomst voor het bespelen van de pianino (een kleine piano) in het weekeinde. Sinds 10 januari 1875 mocht hij muziek maken op zondag-, maandag-, woensdag-, donderdag- en zaterdagavond. De bezoekers behoren tot de kleine burgerstand. Opnieuw wordt er een brief om inlichtingen uitgestuurd. Dit keer naar Rotterdam. “Is het antwoord gunstig dan wordt hem dezelfde vergunning verleend”, aldus burgemeester mr. Albert Johan Roest.
Joseph Schlotboom voert eenzelfde strijd. Hij heeft het koffiehuis aan de Zuid-Oost-Buitensingel 2a per 1 februari 1897 overgenomen van Hartog de Leeuw. De tapper, die zijn komst toont door middel van een advertentie in de Staatscourant (kosten: f 15,-), wil de vergunning die De Leeuw op 25 september 1896 heeft gekregen, onder dezelfde voorwaarden overnemen. Dat betekent dat er, naast de verkoop van sterke drank in het klein, alle avonden pianomuziek mag worden gemaakt en komische voordrachten gegeven. Er volgt een intensief onderzoek. Daarbij komt onder meer vast te staan dat hij de optredende artiesten geen tijdelijk onderdak zal bieden. De eigenaar van het pand, tevens zijn overbuurman, maar ook zijn buren hebben geen bezwaar. Reden voor commissaris Fred Dietz om groen licht te geven, waarna burgemeester mr. Albert Roest zijn handtekening zet.

Winstgevend

Dat een koffiehuis niet altijd winstgevend is, laat het onderkomen in de Kettingstraat 13 zien. Joseph Mostertman koopt in september 1890 het pand voor 9000 gulden van Hendrik Bosman. Hij verhuurt de beneden en boven gelagkamer (ruimte waar klanten worden bediend) in mei 1891 aan Johannes van Rijkevossel. In april 1893 zet hij het bedrijf zelf voort totdat Hendricus Cornelis van Leeuwen in oktober 1894 gaat huren. Hij krijgt van de gemeente te horen dat de vergunning vervalt indien niet op 1 mei van elk volgend jaar het verschuldigde vergunningsrecht voor de volgende termijn is betaald. Wel ‘erft’ hij dezelfde rechten van zijn voorganger. Zo mag hij zijn tapperij volgens artikel 69 van de Algemene Politieverordening van de Raad dezer gemeente deo dato 21 oktober 1890 verleent, openhouden tot half 1 ’s nachts. Ook mag hij pianomuziek laten klinken op zondag-, maandag-, woensdag- en zaterdagavond. Echt lang zit hij er niet want in augustus 1897 wordt Jermias de Bruin de nieuwe eigenaar. In eerste instantie lijkt het een doodlopende weg, want in een brief van de gemeente leest hij, dat zijn verzoek voor de verkoop van sterke drank in het klein niet valt binnen de termen van artikel 26 der Drankwet. Er werd op 1 mei 1881 (de wet werd op 28 juni van kracht – Staatsblad nr. 97) namelijk geen sterke drank verkocht en het maximumaantal in de gemeente te verlenen vergunningen bij artikel 2 der wet bedoeld, is overschreden. Dat hij toch als tapper aan de slag kan, komt omdat het pand een bijzonder geval is. ‘Omdat reeds aan een vroegere verzoeker, krachtens bekomen machtiging van Gedeputeerde Staten, een vergunning boven het maximum werd verleend op grond dat hij twee vergunningen had laten vallen’. De Bruin, afkomstig uit Leiden, wil dezelfde gunsten als Van Leeuwen, dus het koffiehuis openhouden tot een half uur na middernacht en het voorrecht pianomuziek te mogen uitvoeren. De voormalige koperslager had vanaf september 1895 een soortgelijke lokaliteit op de hoek van de Hemsterhuisstraat en de Veenkade maar deed het van de hand omdat het gehalte der bezoekers bestond uit lieden der volksklasse. Commissaris Fred Dietz stelt na onderzoek vast dat hij min of meer gefortuneerd is, hiervoor in Rotterdam heeft gewoond en dat hij gunstig bekend staat. “Er heeft hier eenvoudig verandering van eigenaar plaats. Hij verdient dezelfde gunsten”.
Na tweeëneenhalf jaar doet hij de zaak over aan Frederik George Abspoel, die het na nog geen jaar voor gezien houdt en het perceel, in januari 1901, in handen geeft van Adrianus Bernardus Gerardus Broug. Dat de wisselingen elkaar nog sneller kunnen opvolgen, wordt duidelijk bij het pand aan de Lange Beestenmarkt 108. De eerste uitbater in juli 1882 is Jean Inbert Bumier. Pieter Paulus Franchynon volgt hem in mei 1888 op. Johanna Maria Helena Lier neemt haar intrek in juni 1889, maar houdt het in november 1891 voor gezien. Gerardus van Dalen is de volgende tot Johan George Herringer in februari 1893 de zaak overneemt. Zes maanden later, in augustus 1893, is het de beurt aan Elisabeth Blom geboren Vreeburg. Zij doet het perceel, na net drie maanden, op 1 december 1893, over aan Gerardus Leyse. Siegbertus Maasakker is in juli 1894 de volgende uitbater, in oktober van dat jaar opgevolgd door Johanna Gezina Schwering geboren Bisseling. Zij houdt het uit tot februari 1897 wanneer Johanna Frantzen geboren Haverman de zaak voortzet. In april 1899 is Gerardus Franssen aan de beurt, die in april 1900 het bedrijf overdoet aan Gijsbertus Hendrik van Groningen Schinkel.

Klanten

Muziek blijkt voor veel eigenaren van een koffiehuis of café hét middel om klanten te trekken. Het is reden voor Onderling Belang, een vereniging van vergunninghouders om, aan het begin van de nieuwe eeuw, burgemeester en wethouders te verzoeken de muziekvergunningen zo snel mogelijk te verlenen. Een van die aanvragers is Meindert Staarthof. De licentiehouder heeft gemerkt dat zijn klanten op zondag-, maandag-, woensdag- en donderdagavond zijn tapperij aan de Spekstraat 7 niet bezoeken omdat ze naar lokaliteiten gaan waar wel muziek wordt gemaakt. “Mijn bedoeling is een piano te plaatsen in een kamertje grenzend aan de gelagkamer”.
Onderzoek wijst uit dat de buren geen bezwaar hebben. Bovendien staat de adressant gunstig bekend. Vervolgens doet commissaris Dietz nog een goed woordje door te verklaren dat Meindert vroeger “een oppassend agent is geweest die eervol is ontslagen”. De vergunning tot het maken van pianomuziek volgt op 26 oktober 1897. Op 3 december van dat jaar vraagt Staarthof of er een wijziging mogelijk is. Hij wil de donderdagavond tussen 8 en 12 uur inruilen voor de zaterdagavond. Op 9 december volgt een oproep zich tussen 10 en 3 uur te vervoegen bij de secretarie der gemeente. Het bureau zit boven het voormalige politiebureau aan de Groenmarkt. Hij moet de verleende vergunning plus zijn oproepingsbiljet meebrengen en zich melden in Kamer 3. Vervolgens voorziet burgemeester, mr. jonkheer Binnert Philip de Beaufort, hem op 13 december 1897 van zijn gevraagde wijziging. Gijsbertus Judocus Stuijfzand doet op 4 december 1897 om dezelfde reden een poging. Zijn zaken gaan zeer slecht. Hij wil, op verzoek van zijn clientèle, in zijn gelagkamer aan de Maliestraat 3 op zondag-, maandag- en zaterdagavond muziek laten maken. “Het café wordt door burgers bezocht en is nooit met de politie in aanraking geweest”, laat hij weten. “De piano zal worden gebruikt door de liefhebber die iets wil voordragen”.
Gijsbert heeft een vergunning voor sterke drank in het klein. Kelnerinnen heeft hij niet in dienst. Dat sluit namelijk alle gunsten uit. Van zijn buren heeft alleen Anna Alf bezwaar. Zij meent dat de pianomuziek aanleiding zal geven tot zingen en ander rumoer wat hinderlijk voor haar rust zal zijn. In de Maliestraat woont nog een tapper, maar zonder muziekvergunning. “De bezwaren van mejuffrouw Alf berusten op veronderstelling”, laat commissaris Dietz weten. “Blijken ze te bestaan dan is de vergunning vatbaar voor intrekking. Ik stel voor hem te verlenen”.
Het verzoek van Willem Frederik Huijser (11 november 1845) om in zijn gelagkamer elke avond muziek te laten maken door een pianist, wordt in juni 1904 afgewezen. De tapper, die in1899 zijn bierhuis aan de Brouwersgracht 18 heeft kunnen openen na een handtekeningenactie van bloemenhandelaren die na het afleveren van hun lading op zondag iets willen drinken, heeft geconstateerd dat na vijf jaar het aantal werkmannen dat zijn accommodatie bezoekt, sterk afneemt, maar de zware lasten niet minder worden. Hoewel de buren geen bezwaar hebben en hij in al die jaren niet in aanraking is geweest met politie of justitie volgt er geen handtekening van burgemeester baron Sweerts de Landas Wijborgh. De reden: er moet met dergelijke vergunningen spaarzaam worden omgesprongen.
Hij past bij de opmerking van commissaris Dietz (zijn jaarsalaris: f 3600,-/€ 1.634) die zich eerder hardop heeft afgevraagd of het op de weg van de overheid ligt om meer bezoek aan tapperijen te bevorderen. “Uiteindelijk ligt een groei in bezoek ten grondslag aan het verzoek van veel tappers muziek te mogen maken”.

Tekening uit 1920 van het Grand Hotel Central, gelegen aan de Lange Poten.                   Tekening: pr. 









Diezelfde commissaris zorgt er in 1920 voor dat de aanvraag door Johannes Sassen, directeur van Grand Hotel Central aan de Lange Poten 6, niet wordt gehonoreerd. Hoge exploitatiekosten en (dankzij de Eerste Wereldoorlog) een jarenlang gemis aan vreemdelingenverkeer zet de directeur aan tot het indienen van het verzoek om, door middel van een strijkkwartet, tot half 2 ’s nachts muziek te mogen maken. Met het uitvoeren van ‘attractie-nummers’ wil hij zijn bezoekers, gedurende de thee en het diner – van 3 uur ’s middags tot half 2 ’s avonds – de gelegenheid tot dansen bieden. De geschiedenis geeft aan dat een soortgelijke (proef)vergunning, geldig tot 1 mei 1915 (nr. 9689), werd uitgedeeld aan de N.V. Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij, eigenaar van Grand Hotel Central. Een jaar eerder, op 30 juni 1914 (nr. 13713) werd een vergunning verleend om tijdens de muziekuitvoeringen in de restaurantzaal enige dansen te laten uitvoeren door twee artiesten. Op 16 april 1920 (nr. 17854) wordt bepaald dat Central open mag blijven tot half 2. Het hotel staat gunstig bekend. Bovendien is gebleken dat, zeker in het winterseizoen, na het beëindigen van de theaters, het als souper-inrichting wordt bezocht. Hoofdcommissaris Versteeg meldt dat het hem niet gewenst voorkomt muziek later dan half 1 te laten klinken. “Geen van de houders van een muziekvergunning is het toegestaan om muziek tot half 2 te laten voortduren. Zou het worden toegestaan aan adressant dan is te verwachten dat meer verzoeken zullen worden gedaan welke uit het oogpunt van billijkheid moeilijk zouden kunnen worden geweigerd. De gelegenheid tot dansen kan, zoals bij andere gelegenheden, worden beperkt tot de souper-tijd”. Commissaris van politie Fred Dietz (hij neemt in maart 1921 afscheid) onderschrijft die argumenten en wijst de aanvraag, om tot half 2 muziek te mogen maken, definitief af. Ook Antonetta Adriana Johanna Catharina Maria Schreul, weduwe van Cornelis Johannes Zondag, vist naast het net. Zij wil pianomuziek laten maken in haar accommodatie aan het Scheveningseveer 8. Haar pech is, dat de buren Willem Frederik Keijnemans (nummer 6) en Herman Jacob van Gulik (nummer 10) bezwaar maken. Abraham van der Lee, die voor pianomuziek kiest in zijn pand aan de Grote Markt 25a, moet de bezwaren slikken van meubelmaker en winkelier Johannes van den Bosch en dr. Karel Herbertus Rombouts. Er is namelijk een soortgelijke vergunning verleend aan Moody in de Vlamingstraat. Dat perceel loopt achter de woningen van de bezwaarmakers door. Ze hebben geconstateerd dat ze dikwijls hinder van de muziek ondervinden en vrezen nu, dat het rumoer nog zal toenemen wanneer ook Van der Lee zijn gevraagde vergunning krijgt. Onderzoek wijst uit dat de klacht van Rombouts en Van den Bosch niet overdreven is. Hierdoor blijft de vergunning uit. Ook hotelhouder Justus Julius Hermann Stein krijgt geen toestemming om pianomuziek te maken. Het onderkomen aan Spui 118 staat niet gunstig bekend. Zo heeft onderzoek uitgewezen dat hij kamers verhuurt voor het plegen van ontucht. Daarbij wordt in het gehorige huis zoveel lawaai gemaakt dat zijn buurman, pettenmaker Ferdinandus Arnoldus Bodifee, in zijn nachtrust wordt gestoord. Frederik Jakop Johannes Burgers, logement- en koffiehuishouder aan de Zuid-Oost-Buitensingel 243/244 vraagt in augustus 1897 een vergunning om op zondagen en de verjaardagen van hare majesteit de koningin-regentes en de koningin pianomuziek te mogen maken in zijn gelagkamer. Adressant en zijn huis staan gunstig bekend. Zijn vader Johannes Franciscus Antonius, in wiens plaats hij is getreden, had gedurende 25 jaar een vergunning voor het maken van muziek op enkele dagen van de week. “Andere tappers daar in de buurt hebben dergelijke vergunningen niet”, aldus Dietz. “Buren hebben geen bezwaar. Ik evenmin”.
Hij krijgt zijn overeenkomst, waaraan, net als bij alle andere vergunningen, voorwaarden zijn verbonden. Zo mag op zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen niet worden aangevangen met muziek dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen en de bevelen van de politie en van de brandweercommandant moeten in het belang van orde, veiligheid en zedelijkheid terstond worden opgevolgd.

Strenger

Met het verstrijken van de jaren worden de eisen, die aan de koffiehuizen, tapperijen en cafés worden gesteld, steeds strenger. Dat ondervindt de naamloze vennootschap Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij. Zij wil in de maanden mei tot en met september van ’s avonds 9 uur tot middernacht strijkmuziek laten klinken in de biljartzaal van het in neo-renaissance uitgevoerde grand hotel café-restaurant Central aan de Lange Poten 24-28. De toestemming wordt op 31 januari 1907 verleend, maar niet voordat het vriendelijke verzoek van George Eduard van Lier, directeur en ingenieur van de Gemeentelijke Telefoondienst, is ingewilligd. Aangezien de zaal tegenover het telefoongebouw ligt, vraagt hij de ramen tijdens de muziekuitvoeringen gesloten te houden. Verder wordt bepaald dat de muziek door hoogstens vijf personen mag worden voortgebracht en dat het alleen strijkmuziek mag zijn. De mededeling dat er niet tegelijkertijd muziek mag worden gemaakt in de biljartzaal en het restaurant vervalt. Al snel blijkt dat in de zomermaanden, wanneer ook het binnen-terras open is, er vrijwel geen gebruik wordt gemaakt van het restaurant. Reden om het podium permanent op te stellen aan de rechterzijde van de toegang tot de biljartzaal. Het is 28 meter verwijderd van de openbare straat.
                                                                                                                      Ook de omvang van de 
Inkijk in de nieuwe opzet van cafe Central.  Tekening: Hans Piët/archief. 

onderkomens gaat een rol spelen. Zo wordt bepaald dat de hoogte van de gelagkamer 3 meter dient te zijn en dat een van de buitenwanden over zijn volle afmeting moet bestaan uit een of meer lichtramen van ongekleurd, doorzichtig glas of uit een of meer deuren met glas. Was de oppervlakte voor het intreden van de vernieuwde Drankwet twintig vierkante meter daarna is die omvang bij nieuwbouw of verbouwing minimaal vijfentwintig vierkante meter geworden. Die verandering zorgt ervoor dat veel startende koffiehuis- en caféhouders, niet bekend met de regels, niet voor een vergunning in aanmerking komen omdat hun locatie te klein is. Tegelijkertijd worden er minder vrijblijvend vergunningen uitgedeeld. Dat ondervindt Jan Hendrik Heskes als hij in november 1904 een vergunning aanvraagt voor het maken van pianomuziek in zijn inrichting aan de Rijswijkseweg 280. Hoofdcommissaris Versteeg constateert dat zijn lokaal wordt bezocht door de werkende stand en dieven. Hijzelf is regelmatig in aanraking geweest met justitie. Zo werd Heskes op 10 maart 1898 voor het kantongerecht veroordeeld tot een boete van f 40,- of 8 dagen hechtenis wegens drankovertreding en een boete van f 3,- of twee dagen hechtenis wegens het hebben van bezoekers in zijn bierhuis na sluitingstijd. Veroordelingen voor drankovertreding volgen op 27 juni 1898 (f 100,- of 20 dagen hechtenis), op 16 september 1899 (f 40, - of 10 dagen hechtenis), op 14 april, 2 juni en 6 oktober 1904 (steeds f 25,- of 10 dagen hechtenis) en op 1 oktober 1903 wegens overtreding van de rijksbelasting (een boete van f 15,-). Bovendien wordt hij verdacht van het opkopen van gestolen goederen en is er dikwijls twist tussen Jan en zijn echtgenote Maria Petronella Krullaards.
Als de in Amsterdam geboren Cornelis Arnoldus Gunters in 1908 een vergunning aanvraagt voor piano en strijkmuziek in zijn onderkomen aan de Havenkade 60 krijgt hij te horen dat de omgeving niet geschikt is voor het aangevraagde verlof omdat deze buurt in de zomer de bij uitstek gewilde plaats is voor mensen die herstel van hun gezondheid komen zoeken. De aanvraag van Adrianus Gijsbertus Johannes Wildschut wordt afgewezen omdat zijn inrichting, gelegen tussen de beruchte Bloemstraat en Zorgvlietstraat, wordt bezocht door mensen komende uit de onderste lagen der maatschappij. ‘Het is het gedeelte van de Veenkade waar bijzonder politietoezicht nodig is’, aldus het schrijven.
Tegelijkertijd blijft de gemeente haar economische belangen exploiteren. Het is reden om Petronella Elisabeth Fokke in mei 1906, ondanks overschrijding van het aantal licenties, een tijdelijke vergunning te verlenen. De lokaliteit maakt namelijk onderdeel uit van een buitengewone inrichting voor maatschappelijk verkeer zoals bedoeld in artikel 5 eerste lid van de Drankwet. Hierdoor kan ze op het terrein van Zorgvliet aan de Stadhouderslaan, sterke drank in het klein verkopen tijdens het Concours Hippique en tijdens het Automobielfeest. Pieter Rink, minister van Binnenlandse Zaken, zet hiervoor zijn handtekening. Diezelfde maand is er ook de goedkeuring om in het volkskoffiehuis op het Malieveld alcohol te schenken tijdens de Landbouwtentoonstelling.
Om te weten te komen hoe Amsterdam en Rotterdam omgaan met muziek in koffiehuizen en cafés wordt er in 1911 een brief van burgemeester jonkheer Herman van Karnebeek naar zijn collega’s in die steden verstuurd. Het antwoord van de burgemeester van Rotterdam, mr. dr. Alfred Rudolph Zimmerman, luidt dat in 1909 alle muziekvergunningen zijn ingetrokken. Uitzondering vormen de inrichtingen bestemd voor het geven van concerten als schouwburgen en ter begeleiding van bioscoopvertoningen. In koffiehuizen en cafés is het toegestaan als het om besloten repetities van verenigingen gaat, maar ook een diner-concert is niet verboden zolang er gebruik wordt gemaakt van een piano of van strijkmuziek. Aan het geven van gelegenheid tot dansen worden strenge eisen gesteld. Een inrichting, waar sterke drank in het klein wordt verkocht, is uitgesloten van een dansvergunning.
Antonie Röell, de burgemeester van Amsterdam, laat weten dat in principe elk koffiehuis of café in aanmerking komt voor een muziekvergunning. Hij wordt echter alleen verleend als de houder en de inrichting gunstig bekend staan. Op welke wijze de muziek mag worden gemaakt, is nauwkeurig omschreven. Tevens is aangegeven op welke afstand van de openbare weg het muziekinstrument moet zijn geplaatst. Voor muziekautomaten (al of niet door het inwerpen van een geldstuk) en de grammofoon wordt geen, maar voor de door elektriciteit gedreven piano’s wordt wel een soort belasting geheven daar deze als openbare vermakelijkheid kunnen worden beschouwd. Alle goedgekeurde instrumenten worden voorzien van een loodje met stedelijk wapen opdat kan worden geconstateerd dat slechts met het instrument, waarvoor vergunning is verleend, muziek wordt gemaakt. Uiterlijk om twaalf uur moeten alle klanken worden gestaakt. Voorts wordt rekening gehouden met gegronde bezwaren van boven- en nevenburen. Daarbij wordt het geluid regelmatig door de politie beoordeeld. Om overlast te voorkomen geldt de vergunning voor slechts één instrument per lokaal en is het aantal vergunningen per buurt of wijk zeer beperkt.

Vrouw

Het handhaven van de verordening dat er in een Haags café niet door een vrouw mag worden bediend tenzij het om de echtgenote of eigenaresse gaat, houdt stand tot december 1905. De belangrijkste reden het niet toe te staan was, dat een vrouw kroegbezoek uitlokt en zo helpt de gewoontedrinker en de dronkaard te vormen. Op 28 december 1905 wordt bij koninklijk besluit (nr. 20), artikel 47 van de Drankwet aangepast. De vergunning voor vrouwelijk personeel geldt, anders dan bij de dranklicentie die elk jaar moeten worden vernieuwd, voor vijf jaar. Aanjagers voor deze verandering zijn onder anderen de hotel-, café- en restauranthouder Antonius Johannes Henricus Hamers met een onderkomen in de Wagenstraat 51. Hij vraagt, begin december 1905, door middel van een advertentie, een buffetjuffrouw. “Mijn vrouw belast met de verzorging in het restaurant kan zich niet tegelijkertijd bezighouden met het buffet”, laat hij weten. Snel volgen er meer zoals kastelein Martinus Hendrik Lubertus Pink (Zuidwal 13a), Petrus Jacobus Hendricus van Dieren (Prinsengracht 86) en Hendrik Klerk van hotel Centraal aan de Gevers Deynootweg 9 t/m 13. Hoofdcommissaris Hendrik Versteeg heeft er geen problemen mee. Drie jaar later meldt hij in een schrijven dat er volgens hem stadsdelen zijn waarin vergunningen voor muziek in cafés niet behoren te worden verleend. ‘Ik denk hierbij aan stille deftige buurten en wijken waar een ziekhuis is gevestigd. Daar is het verlenen van dergelijke vergunningen minder gewenst’.
Al die drank lokt ook het schrijven van een door vijftien musici opgevoerde revue vol leuke kwinkslagen, grappige woordspelingen en goede verzen uit. Tekstdichter, musicus en theaterproducent Hendrik Johannes ter Hall schrijft in 1905 ‘O! die Drankwet!’ en mag na de eerste 200 uitverkochte voorstellingen en de positieve kritieken van recensenten vaststellen dat het een geslaagde onderneming is geworden.
Ondertussen doet het gemeentebestuur van ’s-Gravenhage er alles aan om haar inwoners blijvend te plezieren. Dat betekent onder meer dat tijdens de verjaardagen van de koninklijke familie straatmuzikanten, zoals de korenmolenaarsknecht Adrianus Gerardus Teunisse, alle gelegenheid krijgen hun talent te tonen. Tegelijkertijd wordt er, vooral tijdens de zomerperiode, volop ingezet op gratis te bezoeken openluchtconcerten. Zo is er op 28 september 1896 om 3 uur ’s middags een optreden van de Koninklijke Militaire Kapel in sociëteitstent In ’t Bosch. In september 1898 komt Richard Strauss met zijn orkest langs om in die tent, gestationeerd in het Haagse Bos, een uitvoering te geven. Een uitdaging vormt de reeks optredens van de Kapel der dienstdoende Schutterij onder directie van muziekonderwijzer Daniel Bolten. Het muziekgezelschap is een graag geziene gast. In 1864 zijn er vanaf zondag 7 januari tien concerten onder leiding van Bolten in de Koninklijke Schouwburg. Opbrengst voor het orkest 75 gulden per optreden. De stalleskaartjes kosten f 1,50, militairen en kinderen die voor de derde rang in het Amfitheater kiezen, betalen 15 cent. Onder leiding van Carel Julius Becht staat het muziekkorps der Schutterij in 1878 in het Gemeente Badhuis in Scheveningen. Op 4 augustus 1885 vormt de Waterpartij het decor. De kapel bevindt zich in een Venetiaanse gondel, gedragen door een statige zwaan, en laat de lieve muziek onder leiding van Daniel Bolten ‘onverpoosd door de fraaie dreven klinken’. Op donderdag 7 juni 1888 staat de aanvang van een eerste serie optredens op het Lange Voorhout op de agenda. Na zes maanden overleg met burgemeester en wethouders is besloten een reeks van tien avondconcerten te geven, steeds op de donderdagavond. Omdat het om een proef gaat, kiest de gemeente voor de al in gebruik zijnde muziektempel. Mocht het een succes worden dan kan volgend jaar alsnog een sierlijke nieuwe muziektent worden opgericht. De vergoeding voor de reeks bedraagt 1200 gulden (€ 545) en dat is 300 gulden (€ 136) minder dan in de regel voor dergelijke concerten à 150 gulden per stuk wordt gevorderd. Mocht een optreden, om wat voor reden ook, niet doorgaan, dan volgt er geen betaling. Al snel moet worden vastgesteld dat het eerste optreden pas op 14 juni kan plaatsvinden. De Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst claimt de kapel in verband met een marktfeest dat op 8, 9 en 10 juni zal plaatsvinden. “Daarom zijn wij bereid op donderdag 14 juni te beginnen. Mochten we het getal tien voor eind augustus niet halen dan spelen we, als de weersgesteldheid het toelaat, door tot in september, desnoods op andere dagen”, aldus kolonel Karl Jan Gijsbert, baron van Hardenbroek, heer van ’s-Heeraartsberg en Bergambacht, adjudant des konings in buitengewone dienst en commandant der dienstdoende schutterij.
Eerder heeft hij laten weten dat er, na later blijkt, ook geslaagde onderhandelingen zijn met de directie van Zeebad Scheveningen en met de commissie voor de dat jaar in de Koekamp te houden tentoonstelling van de Nationale Kunstnijverheid. Om die reden wil hij tijdig de data weten waarop het college de uitvoeringen wenst. Leiden de onderhandelingen met Zeebad Scheveningen tot resultaat dan moet de Kapel vanaf 17 juni elke zondag beschikbaar zijn voor twee concerten, een op het terras van het Kurhaus (bij mooi weer) en een in de Kurzaal. Er komt nog een kink in de kabel als de kapel de muziekuitvoering, die op 12 juli 1888 op het Lange Voorhout zou plaatsvinden, uitstelt. Het Delftsch Studenten Corps (DSC) bestaat op die dag 40 jaar en de kapel heeft besloten de feestelijkheden muzikaal op te vrolijken. Ze verzekert de gemeente dat het getal van tien blijft bestaan.

Chaos

Dat eerste concert op 14 juni op het Lange Voorhout staat de muziekliefhebber, die van de primeur had willen genieten, in het geheugen gegrift. Nog nooit had hij zoiets meegemaakt. In het politierapport wordt de chaos beschreven. Zo laat Pieter Rietdijk, hoofdinspecteur van de 1e afdeling, weten dat hij gedurende de muziekuitvoering herhaaldelijk met hoofdagent Martinus van der Tas en drie dienstdoende agenten assistentie heeft moeten verlenen om een groot aantal jongens en meiden uit elkaar te jagen. ‘Ze wierpen vuil en zand naar voorbijgangers, liepen luid te schreeuwen en waren onderling aan het vechten. Door het grote aantal mensen was het echter nauwelijks mogelijk om arrestanten te maken. Het fatsoenlijk publiek heeft zijn verontwaardiging te kennen gegeven over het schandaal dat de hele avond heeft plaatsgehad’. Hoofdagent Jacobus de Groot meldt later ‘dat het commissariaat geen manschappen paraat had om in te grijpen’. Een van de weinigen die wel wordt opgepakt is P.J. Hij wordt op 26 juni veroordeeld wegens straatschenderij omdat hij tijdens de muziekuitvoering kiezelstenen naar het daar aanwezige publiek heeft geworpen. Zijn boete: 3 gulden of 1 dag gevangenisstraf.        
De week daarna, op 21 juni, is het niet veel beter. Het nachtrapport van het commissariaat van politie der 2e afdeling meldt dat het publiek zich tijdens de muziekuitvoering iets kalmer heeft gedragen. ‘Het gedrag van het volk was echter nog lang niet behoorlijk. Gejoel en geschreeuw had veel plaats. Het ware beter de muziekuitvoeringen te doen plaatshebben van 5 tot 7 uur en niet van 7 tot 9 uur ’s avonds. De straatjeugd, de opgeschoten jongens en meiden, kunnen dan niet zo talrijk aanwezig zijn’. Inspecteur Marius Alexander Diedericus van Dorssen van bureau Nieuwe Haven rapporteert dat hij achter de afgezette kring enige jongelieden heeft beveiligd voor een troep jongens die hen te lijf wilde gaan. Inspecteur van politie Gerrit Antonie Bentz van den Berg meldt dat er voldoende personeel aanwezig was. ‘Er was een politiemacht van 14 man; 1 hoofdinspecteur, 1 inspecteur, 1 inspecteur van het voerwezen, 1 hoofdagent en 10 agenten’. Ook hij concludeert dat volksconcerten beter kunnen aflopen bij daglicht.
De kapel is het daar niet mee eens. Het komt de sfeer ten goede wanneer voor het begin van de avond wordt gekozen. Voor de bezoeker telt vooral dat elk volgende concert andere composities laat horen. Zo klinkt de ‘Hochzeits marsch’ van Mendelssohn, de ouverture ‘Tantalusqualen’ van Franz von Suppé, ‘Im Dämmerlicht’ van Faust, ‘Tramway Galop’ van Gobbaerts, maar ook eigen werk van dirigent Daniel Bolten als ‘La Juive’. Bovendien krijgt een deel van de uitvoeringen een eigen klank dankzij zijn arrangementen.
Op 28 juni is het eerste uur zeer ordelijk, maar het tweede uur vrij woelig. Het politierapport meldt dat er na afloop van de muziekuitvoering bij de Korte Vijverberg een grote volksoploop is ontstaan waarvan de oorzaak onbekend is gebleven. De politie heeft met veel moeite de menigte uiteen weten te drijven.
B&W beslissen op 6 december 1895, tijdens een raadsvergadering, de concerten te verplaatsen. Gekozen wordt voor een proef op het Oranjeplein. Het eerste optreden op 30 juni 1896 geeft eenzelfde beeld als op het Lange Voorhout. Inspecteur Hendrik Schmidt Crans meldt in het dagrapport (nr. 182) van het commissariaat van politie 1e afdeling dat er een talrijk publiek uit de heffe des volks (ofwel tuig) aanwezig was. ‘Zij zochten onophoudelijk ruzie zodat verscheidene vechtpartijen plaats hadden. Ruiten van woningen der omwonenden werden ingedrukt. Dit had onder meer plaats bij dokter Karel Polano. Hij heeft van zijn sabel gebruik moeten maken en noemt het volksvermaak één grote zwijnenboel’. Kolonel jhr. mr. Willem Vincent Reijnier Karel Baud, commandant der Schutterij krijgt een brief waarin te lezen is dat ‘het concert door uw regiment in de avond van 30 juni op het Oranjeplein gegeven door het publiek op onheuse wijze is ontvangen. De menigte heeft zich aan verschillende ongeregeldheden schuldig gemaakt. Het denkbeeld is in ons college gerezen om bedoelde concerten in het vervolg te doen plaatshebben van 5 tot 7 en niet van 7 tot 9 uur in de avond. Wij verzoeken u beleeft ons mee te delen of op de voorgeschreven uren het muziekkorps van uw regiment beschikbaar zou kunnen worden gesteld. Graag snel antwoord’.

Onrust

Hoewel er voor dit nieuwe uur wordt gekozen is de onrust er niet minder om. Inspecteur van politie Marius van Dorssen (hij verdient in 1899 een zilveren erepenning voor menslievend hulpbetoon) meldt een week later dat het er onstuimig aan toeging. ‘Op verschillende punten vonden ernstige vechtpartijen plaats. De politie moest herhaaldelijk optreden om het gepeupel met de wapenstok uiteen te jagen, ruiten werden ingeworpen en de politie met messen bedreigd’. Gevolg is, dat de rest van de concerten van 2 tot 4 uur in de namiddag plaatsvindt. Alleen het laatste optreden op 9 september is van half zes tot half acht ‘s avonds.
Even lijkt er aan het geven van door de gemeente geïnitieerde volksconcerten een einde te komen wanneer de Schutterijkapel per 1 januari 1907 wordt opgeheven. De Residentie Harmonie Kapel staat klaar om in het gat te springen. Het is in 1905 opgericht door Abraham Kerrebijn, oud-stafmuzikant bij het orkest van Grenadiers & Jagers. De inmiddels dertig verworven musici zijn voor het grootste deel afkomstig uit de Kapel der dienstdoende Schutterij. Uitgangspunt is het geven van volksconcerten en het orkest stelt zich dan ook graag beschikbaar om tijdens de verjaardagen van de koninklijke familie, maar ook in de zomermaanden, optredens te verzorgen. In een brief aan de gemeente onderstreept Kerrebijn wel dat de tijd van volksconcerten in de avond is. ‘Wij willen dan ook in de maanden juni, juli en augustus concerteren van half 8 tot half tien. Ons voornemen is om door fraaie, goed uitgevoerde nummers, aangevuld door optredens van bekende solisten, het kunstgevoel in het volk op te trekken en aan te kweken. Gedurende elke uitvoering worden programma’s onder het publiek verspreid. De subsidie die wij vragen,1000 gulden, dient dan ook tot dekking der onmiddellijke kosten als de honoraria van de directeur, de solisten, het drukwerk enzovoort’. Voorzitter Johannes Hendricus van de Rostijne, in het dagelijks leven broodbakker en later agent van de Raad van Arbeid, voegt daar in een schrijven aan toe gebruik te willen maken van de bestaande muziektent met toebehoren. Het geluk dat de Residentie Harmonie Kapel heeft, is dat burgemeester en wethouders ‘het wenselijk achten dat de bestaande tradities met betrekking tot de van de gemeente uitgaande volksmuziekuitvoeringen worden gehandhaafd’. Bij wijze van proef kiezen B&W voor het gezelschap. Uitgangspunt is een harmonieorkest van 40 man. Daar staat een vergoeding van 1000 gulden tegenover. In de nieuwe opzet wordt gekozen voor het Hobbemaplein, al blijft de plek op het Lange Voorhout om koninklijke
feestdagen in te kleuren, gehandhaafd. Na het eerste concert meldt de politie dat de orde bewaard bleef. ‘Tegelijkertijd was het niet mogelijk op te treden tegen de grote aantallen kinderen en jongelieden dat, ’s avonds vrij zijnde, door gedurig heen en weer lopen, hinderlijk was voor het overige publiek. Bovendien kwam de muziek, door hun luidruchtigheid, niet tot haar recht. Werd er een bekend stuk gespeeld dan zongen de jongens en meisjes uit volle borst mee’, meldt hoofdinspecteur Rietdijk in zijn verslag. Hoofdcommissaris Versteeg laat weten het, uit het oogpunt van zedelijkheid, niet eens te zijn met het geven van avondconcerten.
In januari 1908 vraagt Daniel Bolten de gemeenteraad hem te belasten met nieuwe muziekuitvoeringen. B&W besluiten echter de concerten definitief in handen te geven van het Residentie Harmonie Orkest (raadsbesluit van 30 maart 1908). De overeenkomst geldt tot 1912. De subsidie voor de twintig tussen 3 juli en 2 september 1909 te geven muziekuitvoeringen bedraagt f 1500,- (€ 681). Behalve veertien concerten op het Hobbemaplein, staan er op 31 augustus twee genoteerd: een van 3 tot 5 uur op het Lange Voorhout en een van half 9 tot 11 uur in de Hertenkamp, achter de boswachterswoning. In de overeenkomst wordt vastgelegd dat het orkest bevoegd is, na goedkeuring van B&W, om op haar kosten maximaal vier muziekgezelschappen te belasten met het geven van een concert. Een van die ‘invallers’ is het politiekorps Onderling Kunstgenot. De programma’s die worden uitgevoerd moeten tenminste drie maal 24 uur voor elke uitvoering aan de hoofdcommissaris van politie zijn gezonden. Hij beslist of de stukken ten gehore mogen worden gebracht. Bevelen moeten stipt worden opgevolgd.
Ook de Jagerskapel (ontbonden in april 1923) maakt geen kans. Wanneer kapelmeester Willem Hendriks in november 1909 verzoekt in aanmerking te mogen komen voor het van gemeentewegen geven van openbare zomerconcerten in 1910, is het voor B&W, ondanks de groeiende belangstelling voor de jagersmuziek, zelfs geen punt van overweging.

Overzicht van het Newtonplein met zijn muziektent. Tekening: Hans Piët/archief.

In 1911 wordt besloten de volksconcerten te verplaatsen naar het Newtonplein. Dit tot groot ongenoegen van de bewoners van het Zuid-Afrikaanse stadskwartier. Dankzij de voorgenomen aanleg van Lijn 12 kunnen de muziekuitvoeringen van de Residentie Harmonie Kapel niet meer plaatshebben op het Hobbemaplein. Ze beklagen zich dat ze door de verre afstanden naar Scheveningen en het Haagse Bos zelden of nooit van goede muziek kunnen genieten. Hun vraag is: kan de tent niet geplaatst worden op het Paul Krugerplein of de Steinlaan. Het antwoord is kort: beide zijn geheel ongeschikt. Het Paul Krugerplein blijkt door de aanwezige koffietent en een urinoir niet al te ruim. Bovendien heeft Lijn 12 daar een dubbelspoor. ‘Zodoende is het plein ongeschikt voor bedoeld doel’, aldus het schrijven.

Eisen

Aan de verhuizing is een aantal eisen verbonden. Zo is de vergoeding voor dat jaar 2000 gulden (€ 908) voor 25 concerten, te geven tussen 1 april en 30 september. De gemeente plaatst de muziektent op 22 mei op het plein en breekt hem weer af op 25 september. De concerten vinden plaats van 7 tot 9 uur ’s avonds ‘met dien verstande dat zodra, zulks uitsluitend ter beoordeling van B&W, het in het belang der orde en rust nodig blijkt, de avondconcerten worden gestaakt en vervangen door middagconcerten van 3 tot 5 uur op dezelfde plaats’. Vastgelegd wordt ook dat op 2 augustus (de verjaardag van de koningin-moeder) eerst een concert op het Newtonplein plaatsvindt (van 3 tot 5 uur) en vervolgens vanaf half 9, tot na afloop van het vuurwerk, op het Malieveld. De Residentie Harmonie Kapel krijgt tijdens de concerten kosteloos de beschikking over de muziektent en de daarbij behorende lessenaars. Alle aangebrachte schade is voor rekening van de vereniging. De kapel moet bestaan uit minstens dertig personen en de gemeente blijft buiten elke bemoeiing ten opzichte van het aanschaffen van muziek. De politie moet vaststellen of alle muziekuitvoeringen op de daarvoor vastgestelde data zijn uitgevoerd. Voor kapelmeester Kerrebijn zijn die concerten een gelegenheid eigen werk te laten horen als de compositie ‘Au revoir’. Ook zijn zoon, de succesvolle pianist en componist Marius krijgt met werk als de mars ‘Grusz aus Berlin’ en de ouverture ‘Le premier pas’ een podium. Het publiek lijkt inmiddels te hebben geleerd hoe zich te gedragen tijdens een openluchtconcert. Hoofdcommissaris Hendrik Versteeg meldt in mei 1913 ‘dat het zich achter de afsluiting bevindende publiek, bij het begin nog wat rumoerig en luidruchtig, zich bij de volgende uitvoeringen, nadat het door de politie was aangespoord te blijven staan en zich rustig te houden, uitstekend heeft gedragen zodat de toehoorder niet werd gehinderd’. Minder succesvol is de gelegenheid om, tegen een geringe vergoeding, een zitplaats te krijgen binnen de afgesloten ruimte. Geen enkel persoon maakt er gebruik van. De harmonie Eendracht Saam Verbonden slaagt er in juni 1912 in muziek te doen terugkeren op het Newtonplein. Ze krijgt toestemming voor concerten op 20 en 27 augustus van dat jaar. De gemeente plaatst de muziektent waarvan het gezelschap kosteloos gebruik mag maken evenals van de lessenaars, verlichting en stoelen. Een jaar later wordt de tent, dankzij een geslaagde handtekeningenactie, in het midden van het Newtonplein geplaatst. 
Hoewel het aantal Haagse koffiehuizen inmiddels flink is afgenomen, wat niet wegneemt dat de stad er nog altijd de meeste van Nederland telt, heeft dat geen invloed gehad op de ontwikkeling van de populaire muziek in de Residentie. Indo-rock met groepen als de Tielman Brothers zet na de Tweede Wereldoorlog de toon, eind jaren vijftig begin jaren zestig van de vorige eeuw  - onder Engelse invloed - gevolgd door beatgroepen en de komst van de Nederbeat met bands als The Haigs, The Motions, Schockin’ Blue, The Shoes en de Golden Earring. De lijst Haagse rockers is met groepen als Kane, Grof Geschut, Gruppo Sportivo, Anouk, Hallo Venray, Urban Heroes, Di-rect en Goldband eindeloos lang. Het geeft op gepaste wijze aan dat de creativiteit niet uit de regeringsstad is verdwenen en dat ze wil blijven swingen. Wie daarbij iets van nostalgie wil proeven, kan terecht in cafés als De Paap, Musicon, Popradar, Murphy’s Law en ’t Hoekpandje.

© Haags Nieuwsbureau 2024

zaterdag 17 augustus 2024

Jeneverfles

De jeneverfles en kindergeluk

door Hans Piët

De bundel met liedjes waarin alcohol
een centrale rol speelt.
Foto Hans Piët
DEN HAAG
– Soms biedt het Haags Gemeentearchief een onverwachte verrassing. Deze keer dook er tussen de vergeelde, soms behoorlijk aangetaste papieren, een smetteloos boekje op dat direct nieuwsgierig maakte. Reden: het ging om een liederenbundel van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken. De eerste gedachte die dan opkomt is, wat heeft het een met het ander te maken!
Nader onderzoek leek niet meer dan gepast en leverde een vrolijke inhoud op, of is serieuze een betere omschrijving. Het boekje draagt titels als ‘Wat drijft u’, waarin door Tine wordt verwoord: ‘Gij strijders tegen sterken drank, wat drijft u allen voort? Uw woord wordt toch met vollen ernst. Zo zelden aangehoord’. Of het door Jan Pieter Heije geschreven ‘De kroeg’: ‘Al in de Plantage daar is er een kroeg. Al onder de groene boomen. Daar drinken ze laat, daar drinken ze vroeg. Daar drinken ze nooit  haast jenever genoeg’. 
De liedjes zingen is geen probleem. Boven aan de pagina is aangegeven op welk wijsje dat kan. Voor het afgedrukte, door Carel Steven Adama van Scheltema geschreven ‘Weg met de kroeg’ is dit ‘Ik had een wapenbroeder’ en voor het vermelde door Otto Stellingwerf genoteerde ‘Niet drinken, niet schenken’ het deuntje ‘Boven de sterren of lijden en strijden’.
Het is het enige boekje met die strekking, dat door de vereniging is uitgegeven. Het succes ervan is terug te lezen in het aantal herdrukken. Hoewel hij nog zelden is te vinden – wat invloed heeft op de marktwaarde - past het in het assortiment aan geschriften dat door de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken werd verspreid. Deze op 12 september 1842 opgerichte club bracht ook het weekblad 'De Blauwe Vaan' uit. Dit schrijven heeft van 1903 tot 1962 bestaan. In 1914 ging het om een oplage van ruim een miljoen exemplaren. Een abonnement voor leden bedroeg 55 cent, niet leden betaalde f 1,20. Uitgever was Jacob Kuiken jz., woonachtig in St. Annaparochie (Friesland). Deze boekhandelaar, die in 1861 uitbreidde met een drukkerij, gaf ook prentbriefkaarten, toneelspelen als De Doktersvrouw van Adriana Frank-Nort en geschriften als ‘Het ontstaan en de wereld der vereeniging te St. Jacobi-Parochie’ van Jan Abrahams Stap uit. Kuiken, die vele jaren in het hoofdbestuur van de alcohol-bestrijdende club zat, overleed op 28 november 1928 op 83-jarige leeftijd in Vrouwenparochie. Naast De Blauwe Vaan liet de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken het maandschrift Onze gids verschijnen. Voor een abonnement moest 90 cent worden neergeteld. De uitgave van de liederenbundel bedroeg 6 cent. In ’s-Gravenhage was hij te krijgen bij Auwerda Mol. Zij had een winkel in kantoor- en schoolbehoeften aan de Zuid-West-Buitensingel 110.
 
Willem Egeling
 
De Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken kwam tot stand onder de naam Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank. Initiatiefnemers waren de arts en voorzitter Willem Egeling (1791-1858) uit Haarlem, de secretaris ds. Theodorus Cornelis Reinier Huydecoper, predikant in Den Haag en Johannes Stuart, grondbezitter in Velzen. Koninklijke goedkeuring volgde bij besluit van 4 april 1844 (Staatsblad nr. 62). Als bijzonderheid mag hier worden vermeld dat het verzoek tot oprichting door Huydecoper persoonlijk aan koning Willem II werd overhandigd. Het was de oudste drankbestrijders-vereniging van ons land. Ze werd ook wel De Blauwe Knoop genoemd omdat de kleur blauw overal, zoals in haar vlaggen, terugkwam. De contributie bedroeg 1 gulden. Later volgden er meer verenigingen. Een ervan was de Nationale Christen Geheelonthouders Club van de Haagse theoloog Carel Adama van Scheltema. Deze ijverige promotor van volkszang trok ten strijde tegen alles wat de beleving van het evangelie in de weg stond. Op de eerste plaats betrof dat het drankmisbruik. Voor Carl zijn eigen vereniging oprichtte, was hij een aantal jaren lid van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank. Hij sloot zich in 1844 aan, kwam niet veel later in het bestuur, werd in 1861 geheelonthouder en moest in 1881 enigszins teleurgesteld vaststellen, dat zijn ideeën niet werden verwezenlijkt. Er was nog altijd sprake van een groeiend aantal misstappen bij zowel oud als jong middels een glaasje te veel op. Reden om in hetzelfde jaar zijn eigen vereniging te starten. Adama van Scheltema bleef tot zijn dood in Arnhem, op 12
augustus 1897 op 82-jarige leeftijd, voorzitter.
Met de groei in leden bij de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, in 1914 was het officiële cijfer 19.000, ontstaan er onderafdelingen. In ’s-Gravenhage komt deze door middel van een raadsbesluit van 14 november 1904 (bijlage nr. 749 sub. III) tot stand. Deze afdeling krijgt haar koninklijke goedkeuring op 16 november 1907 (Staatsblad 43) en gaat vervolgens door het leven als Den Haag II der Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken. Voorzitter wordt Feitze Mol (hij overlijdt op 2 juni 1916 op 67-jarige leeftijd), secretaresse is voor enige tijd Wilhelmina Maria Senechal. Haar huis aan de Delftschelaan 1a biedt ook onderdak aan de vereniging.
Een van de vooruitstrevende ideeën van de Haagse afdeling is het oprichten van een kinderclub onder de naam Kindergeluk. Doel is kinderen bekend te maken met het gevaar, dat schuilt in het gebruik van alcoholhoudende dranken. Ze tracht dat doel te bereiken door samenkomsten met kinderen. Tijdens die ontmoetingen moeten vertellingen invloed uitoefenen, maar spelen ook het leren van liederen en het vertonen van lichtbeelden een belangrijke rol. Uitgangspunt is steeds, dat het kind voelt welk een vijand alcohol is van het kindergeluk. 
Jan Pieter Heije schreef 'De Kroeg'.

Om ook de toetreding van arme kinderen mogelijk te maken, bij die volksklasse is het drankmisbruik veelal het grootst, wordt de contributie zo laag mogelijk gehouden. Hij wordt vastgesteld op 1 cent per kind per week. En dan ontstaat er een probleem, want met zo’n wekelijks inkomen is het onmogelijk een goede zaal te huren. Reden om eind november 1908 de gemeenteraad te benaderen. Daarbij doet de Haagse afdeling het dringende verzoek haar kosteloos een lokaal van de gemeentelijke bewaarschool aan de Voldersgracht toe te wijzen. De zaal moet wel anderhalf uur per week beschikbaar zijn en dan het liefst op dinsdag in de vooravond.
 
Vrijdagavond
 
Die laatste wens wordt niet ingelost. Er is alleen nog plaats op vrijdagavond van 6 tot half 8 in de avond. Met het oog op het doel van de vereniging zijn burgemeester en wethouders, samen met de Commissie voor de Plaatselijke Werken en Eigendommen, van oordeel dat er termen aanwezig zijn het verzoek in te willigen. Het gebeurt op dezelfde manier als bij raadsbesluit van 1 september 1908 is geschied ten behoeve van de afdeling ’s-Gravenhage van de Nederlandsche Onderwijzers Propaganda Club voor Drankbestrijding (Handelingen blz. 538 bijlage nr. 820). Zij mag ook een lokaal gratis gebruiken. De vergoeding van f 16,48, die ze krijgt in de kosten van verlichting en verwarming, het lokaal telt zes gaspitten, de gang er naartoe drie pitten, wordt tevens toegekend aan de kinderclub. Haar overeenkomst duurt vooralsnog een jaar, van 1 december 1908 tot en met 30 november 1909.
Uiteraard zijn er wel voorwaarden aan verbonden. Omtrent het schoonhouden van het lokaal en het aansteken van de kachel moet een regeling worden getroffen met het hoofd van de school, mejuffrouw Sabina Barendina Maria Crombet. Deze regeling wordt door het hoofd aan de goedkeuring van burgemeester en wethouders onderworpen. Eventueel toegebrachte schade aan het lokaal, de meubelen of leermiddelen komt ten laste van de gebruiker. Meubelen mogen niet uit het lokaal worden verwijderd zonder schriftelijke machtiging van het schoolhoofd. De gebruiker moet zorgdragen dat het lokaal behoorlijk wordt gelucht. Het is de gebruiker uitdrukkelijk verboden in het lokaal kinderen of volwassenen toe te laten uit een gezin waarin besmettelijke ziekte heerst. Gedurende de vakanties van de school mag van het lokaal geen gebruik worden gemaakt. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het gebruik te allen tijde te doen beëindigen.
De 40-jarige mejuffrouw Crombet heeft bezwaren tegen de komst. Ze laat weten dat het lokaal dan vier dagen in de week wordt gebruikt, waardoor er geen tijd is om het naar behoren schoon te maken. Het helpt niet.
 
Jenever
 
Nog voor Kindergeluk van start gaat, wordt er al hard gewerkt om de sterke drank en dan met name jenever, te bestrijden. Het is de boosdoener in gezinnen die door de armoedige werkomstandigheden nauwelijks een inkomen hebben. Gevolg is, dat mannen in de drank vluchten, waardoor de financiële problemen zich nog hoger opstapelen. Een voorbeeld speelt zich op 7 mei 1883 af in de Haagse Spuistraat. Daar treft de 33-jarige hoofdagent Constantines Gerardus Radoux opnieuw de in zwaar beschonken toestand verkerende Hendrik David Theodorus Rombouts aan. Het is reden hem aan te houden ten einde hem naar het politiebureau te begeleiden. Maar bij zijn arrestatie geeft hij de hoofdagent twee slagen met z’n hand in het gezicht. Vervolgens begint hij de trappen, schoppen en bijten. Hij gaat op de grond liggen en vernielt ondertussen de zilveren fourragères van het uniform. Er is een 4e klasse agent en twee voorbijgangers nodig om hem in bedwang te krijgen. Een dag later blijkt Radoux zodanig tegen zijn benen te zijn geschopt dat hij buitendienst thuis zit. Op 17 september, tijdens de rechtszaak, weet Rombouts, een 19-jarige orgeldraaier die aan het Ledigerf 42 woont, zich niets te herinneren van zijn verzet. Hij krijgt 15 dagen celstraf opgelegd.
Dit voorbeeld is iets waar doctoren steeds opnieuw voor waarschuwen. Alcohol vermindert de zelfbeheersing, maar tegelijkertijd ook het scherpe waarnemingsvermogen en het zuivere oordeelsvermogen.
Tine is verantwoordelijk voor 'Wat drijft u'.

Met in het achterhoofd de spreuk het kind van heden, is de man van morgen, wordt door de verschillende verenigingen de strijd met alcohol en dan met name dranken als jenever, whisky en cognac aangebonden, om het kind te sparen.
De tweede helft van de negentiende eeuw had bewezen welke invloed ervan uitging. In die periode vierde het drankgebruik hoogtij. Een groot deel van de Nederlanders stond met alcohol op en ging ermee naar bed. Niet ondenkbaar was, dat het ook zijn schadelijke invloed deed voelen in het leven van het kind. Zo wees onderzoek uit dat het kind, dat al alcohol had geproefd, verontrustend groot was. Aangezien dit ook in klaslokalen merkbaar was, zagen de onderwijzers zich genoopt de strijd aan te binden. Uitgangspunt was een alcoholvrije opvoeding van de jeugd. Het was reden om de Nederlandsche Onderwijzers Propaganda Club voor Drankbestrijding te starten. Ze wist in 1901 het oordeel van ruim honderd doctoren te verzamelen. Die uitspraken kwamen in een brochure terecht die vervolgens op ruime schaal werd verspreid. Hierdoor werd voor veel ouders duidelijk hoe gevaarlijk het toedienen van alcohol is. De club gaf sinds 1909 ook een maandblad uit ‘Jong Leven’, vooral bedoeld voor leerlingen van de alcoholcursussen van de vereniging. In ’s-Gravenhage was er tevens een, naar het schijnt succesvol, Consultatiebureau voor Drankzuchtigen. Het was in eerste instantie gevestigd aan de Bilderdijkstraat 88, maar verhuisde later naar de Pansierstraat 22.      

Koningin Wilhelmina

Aan het begin van de twintigste eeuw is het hertog Hendrik van Meckelen die probeert het volk aan te sporen om tijdens de feesten ter gelegenheid van het huwelijk van hare majesteit koningin Wilhelmina (in 1901) geen sterke drank te nuttigen. Een jaar later krijgt de koningin het verzoek om tijdens haar verjaardagviering geen alcoholhoudende dranken te verstrekken aan militairen ter zee en te land. In 1906 is er een nationaal congres tegen alcoholisme en doen voorzitter Feitze Mol en secretaris Johannes Bink van de Haagse afdeling van de Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, een beroep op de gemeenteraad aan de verkoop van dranken in kiosken en andere lokalen de voorwaarde te verbinden dat geen bier en andere alcoholica mag worden verstrekt. 

Zo werd de kleine tijdens een gezellig avondje deelgenoot van de alcohol.      Tekening: Cornelis Jetses.



    
In 1907 wordt aan Haagse kinderen een ritje met de (nog maar net rijdende) elektrische tram aangeboden. Bij thuiskomst in de tuin van het Geheelonthouders-koffiehuis houdt Mol een korte toespraak waarin hij wijst op al wat door de drankbestrijders wordt gedaan om kinderen een afkeer van alcoholgebruik in te boezemen. Een honderdtal kinderen van arme ouders krijgt in februari 1908 een uitnodiging een genoeglijke avond in Ons Huis door te brengen. Er zijn lichtbeelden maar er is ook een tombola zodat iedereen met een stuk speelgoed naar huis gaat. Op provinciaal niveau wordt in juli 1913 vastgesteld, dat er niet voldoende termen zijn gevonden om de verbodsbepaling, betreffende het gebruik van sterke drank op provinciale werken, uit te breiden. ‘Werklieden zouden er allicht een onnodige plagerij in zien’, aldus een woordvoerder. Gedeputeerde Staten hebben niets toe te voegen aan deze uiteenzetting, zo blijkt. Zij verenigen zich met de strekking.
Het bestrijden van alcoholgebruik is nog altijd bezig, zij het niet op de intensieve manier waarop het in de negentiende en twintigste eeuw werd ondernomen. Een lichtpuntje voor velen was, dat op 1 januari 2014 de minimumleeftijd voor het nuttigen van alcoholhoudende dranken wettelijk werd verhoogd van 16 naar 18 jaar. Dat neemt niet weg dat met de komst van de Tweede Wereldoorlog het grootste deel van de verenigingen verdwijnt. De Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken gaat in 1962 op in de Algemene Nederlandse Drankbestrijders Organisatie. Hij bestaat nog steeds, maar telt niet meer dan een paar honderd, vooral oude leden.
 
© Haags Nieuws Bureau 2024