Swingend Den
Haag laat
al vroeg van
zich horen
DEN HAAG – Wie de geschiedenis bekijkt, zal
constateren dat het niet zó vreemd is, dat de Residentie in de jaren zestig van
de vorige eeuw uitgroeit tot de onbetwiste popmuziek-hoofdstad van ons land. De
eerste tekenen hiervoor worden al een eeuw eerder zichtbaar dankzij de muzikale
ontwikkelingen die zich, anders dan in Amsterdam en Rotterdam, in de
koffiehuizen en cafés van ’s-Gravenhage afspelen. Dat daar een edel doel achter
schuilt, geeft het verleden nergens aan. Hoewel! Menige leerling van het in de regeringsstad
gevestigde Koninklijk Conservatorium voor Muziek (opgericht in 1826) deed zijn
eerste praktijkervaring op tijdens soms te luidruchtige, piano-overstemmende avonden.
Die samenkomsten zijn een rijke voedingsbodem voor
pianisten en andere muzikanten zoals violisten. Van de eerstgenoemde groep zijn
er in 1895, op een totaal van 319 leerlingen, 84 en van de tweede groep 40 op
het conservatorium te vinden, terwijl 172 leerlingen koorzangklassen volgen. Ook
tekstdichters en componisten kunnen hun ei kwijt. Hagenaar Samuel Schuijer, zoon van een juwelier met een
zaak aan de Herengracht 18, studeert fagot, viool en cello aan het
conservatorium en componeert onder meer het bekroonde ‘Liedje’. De
muziekonderwijzer en dirigent sticht een muzikaal gezin. Zo is zijn vrouw
Elisabeth Alter toneelzangeres, is zoon Louis cellist (in 1923 wordt hem, op 22-jarige
leeftijd, de prijs van uitnemendheid uitgereikt door de Maatschappij tot
Bevordering der Toonkunst) en zoon Abraham pianist. De in ’s-Gravenhage geboren
Johannes Meinardus Coenen komt eveneens uit een muzikaal gezin. Hij krijgt zijn
opleiding tot fagottist en dirigent aan wat op dat
moment nog Koninklijke Muziek- en Zangschool
Het Koninklijk Conservatorium gevestigd in het Koorenhuis aan de Prinsegracht. Foto: archief |
Het boek, met een deel van zijn verzameling, is een groot succes. Zo is de eerste editie snel uitverkocht. Reden voor de student medicijnen om er in 1901, door middel van concertavonden, mee op tournee te gaan. Met het boek, dat volgens hem de Nederlandse volkskracht zal aanwakkeren, komt hij tegemoet aan de sombere blik van mensen die menen dat ‘al die heerlijke schatten in de volksmuziek met het begraven van de oude van dagen zullen wegsterven’. Niets is minder waar. Ook koningin Wilhelmina draagt die muziek een warm hart toe. Zo spreekt ze in 1909 haar steun uit aan een bundel met volksliederen.
De Haagse componist, muziekpedagoog en dirigent Frits
Ehrhard Adrianus Koeberg (15 juli 1876) publiceert enige door hem muzikaal
bewerkte Hollandse spreekwoorden. Ook voorziet hij ‘In ‘t donker’ van de
Amsterdamse dichteres Hélène Swarth van een melodie voor piano. In 1900 vertrekt
hij naar Berlijn om daar, door middel van een stipendium, zijn studie voort te
zetten.
Kinderliedjes
Johannes Petrus Judocus Wierts, vooral bekend om zijn bundels
kinderliedjes, werpt zich op als pleitbezorger van de Nederlandstalige muziek. Geboren
in Gennep (9 april 1866) componeert Jan, wanneer hij eind negentiende eeuw in
Den Haag een baan heeft gevonden als muziekleraar, liedjes als ‘Onder moeders
paraplu’ (op een tekst van de Tilburgse kinderboekenschrijfster en dichteres Anna
Sutorius). Andere bekende componisten en dirigenten zijn onder anderen Jan George
Mulder. De Haagse violist is verbonden aan de in ’s-Gravenhage gevestigde Fransche
opera, maar hij is ook muziekleraar en treedt regelmatig op in koninklijke
kringen. De vader van de talentvolle pianistes Maria Cornelia en Catharina
Wilhelmina, ziet zijn werkzaamheden beloond met de benoeming tot Ridder in de
Orde van Oranje-Nassau. De op 19 maart 1816 in de Residentie geboren Johannes
Josephus Hermanus Verhulst is, ook in het buitenland, een componist van naam.
Hij verdient die status vooral dankzij zijn werken voor strijkkwartet, maar hij
schrijft ook veel fraaie liederen en kerkmuziek. Verhulst, overleden op 17
januari 1891, wordt in de dagbladen omschreven als een uitnemend dirigent die onder
meer leidinggeeft aan een der meest gezochte ontspanningen in de Residentie: de
Diligentia-concerten. Veel kwekelingen van de Koninklijke Muziekschool doen
daar hun eerste praktijkervaring op. Directeur van die school is Willem
Frederik Gerard Nicolaï. Hij bezorgt liederen een goede naam door zich te
beijveren de allernieuwste werken door vaak beroemde solisten te laten
uitvoeren. Als componist levert hij een werk af als het oratorium ‘Bonifacius’,
maar hij schrijft ook over muziek. Zo is Nicolaï als redacteur verbonden aan het
muziekblad Cecilia. Bartholomeus Adrianus Verhallen wordt in 1889 aangesteld
als hoornist bij de Kapel der dienstdoende Haagse schutterij. Als violist is
hij verbonden aan de Diligentia-concerten onder leiding van de in Amsterdam
geboren componist Richard Hol (dirigent van 1886 tot 1898), maar hij treedt ook
op als eerste violist met de Fransche opera. De bekende volksdichter Hendrik
Gijsbertus van Leeuwen, die verschillende keren is bekroond, verzorgt in mei
1894 een voordracht in het Haagsch Koffiehuis aan de Bierkade14a. In november
van dat jaar biedt het pand een podium aan de komische voordrachten met muziek van
Waltherus Wilhelmus Petrus Perquin, maar er worden ook werken als ‘Jongens van
Jan de Wit’ en ‘Muis de Schutter’ opgevoerd. Normaal kost de consumptie daar 10
cent. Op de muziek- en voordrachtsavonden is dat gereduceerd tot 7 cent. In café
Sas in de Wagenstraat 76a wordt in het najaar van 1896 op elke zaterdag-,
zondag- en maandagavond een café chantant (het uitvoeren van populaire muziek) georganiseerd
onder leiding van de Hollandse karakterkomiek en zanger Gerardus Johannes
Bregard en Petronella Beijer. Nog geen zes maanden later is het tweetal,
ondanks het leeftijdsverschil – hij is 27 jaar zij is 40 jaar - getrouwd. Dat
het Willem Sas niet voor de wind gaat, mag blijken uit het feit dat hij zijn
café in november 1897 overdoet aan Nicolaas Paulides, muzikant bij de Kapel der
dienstdoende Schutterij. De nieuwe eigenaar wil eenzelfde licentie als Sas had.
Na het horen van de buren is dat geen probleem, hoewel ze, wegens de
gehorigheid van hun huizen, verzoeken geen uitbreiding van de vergunning te
verlenen. Het Geheel Onthouders Koffiehuis en Hotel (Nieuwe Molstraat 19), met kastelein
Gerardus Duivenstijn, biedt in 1908 en 1909 op de zondagavond onderdak aan de pianomuziek
van de in Pruisen geboren muzikant Adolph Max Zürich. In de zomermaanden van
1910 zijn er in de tuin zondagavondconcerten door onder meer Kunst voor het
Volk. Deze Haagse muziekvereniging organiseert in september 1912 een muzikale wandeltocht
naar De Bataaf. In oktober van dat jaar is er in de grote zaal van het
koffiehuis een feestvoorstelling voor de leden van de Geheel Onthouders toneelvereniging
Kunst en Strijd. Naast muziek zijn er voordrachten en worden er toneelstukjes
opgevoerd.
Diplomatie
Baritonzanger Jan van Rijsselberg vindt vanaf september
1910 werk bij grandcafé Palace in de Wagenstraat 18/18a. Hij laat daar op maandagavond
van zich horen. In de zomer van 1914 is hier elke avond een concert en op
zaterdag en zondag vanaf drie uur een matinee bij te wonen.
Hoezeer muziek bindt, de taal is waardoor gevoel en
gedachten, die anders niet kunnen worden uitgedrukt, zich uiten, dringt ook door
tot bedrijven als Hotel des Indes aan het Lange Voorhout. Directeur Christian
Friedrich (in 1861 geboren in Saksen) besluit in januari 1897, op aandringen
van veel leden der diplomatie, om op de zondagavond het diner te omlijsten met
muziek. De avonden beginnen om half zeven en eindigen om tien uur. Eerder, in
juli 1888, is het Kurhaus in Scheveningen al op dat idee gekomen. Het hotel
contracteert het Philharmonisch Orkest onder leiding van Joachim Andersen. Niet
veel later wordt er hardop geroepen ‘dat het orkest het zwaartepunt der Haagse
muziek geheel heeft veranderd en zelfs de populariteit der koninklijke Kapel
heeft verduisterd’. Dat neemt niet weg, dat in juni 1893 de muzikanten van de
Haagsche Schutterij, onder leiding van trompettist en arrangeur Daniel Martinus
Hendrikus Bolten, mogen komen spelen. De Napolitaanse Kapel wordt in augustus 1904
gecontracteerd. Zij speelt om de beurt in het Kurhaus en het Palace Hotel. Tijdens
de dagelijkse optredens die het Kurhaus organiseert, is de woensdagavond
ingeruimd voor een solist en de vrijdagavond voor een symfonieorkest. Het
Palace Hotel kiest in augustus 1908 voor een zogenoemde ‘five o’clock tea’ met
muziek van kapel Francolino. Dat Scheveningen in de zomermaanden volop onderdak
biedt aan muziek blijkt ook uit het feit dat op het Wandelhoofd ‘Koningin
Wilhelmina’ dagelijks twee concerten zijn te beluisteren en dat het Seinpost
Paviljoen, gelegen op het Seinpostduin, dagelijks een avondconcert heeft
geprogrammeerd met de Romeinse Dameskapel. Dat het al die exploitanten lukt om moeiteloos
een vergunning te verkrijgen, ondanks vaststaande overschrijding van het aantal
licenties, komt omdat ze worden verleend ‘in verband met de badplaats’. De
gemeente meent dat de toerist optimaal plezier moet beleven tijdens zijn
verblijf en muziek vormt daarbij een belangrijk ingrediënt.
Dat merkt de in Frankfurt am Main geboren Moritz Anton
Reiss, directeur-generaal van maatschappij
Zeebad Scheveningen, al in juni
1885. Hij vraagt vergunning voor de verkoop van sterke drank in het
klein in
alle lokaliteiten van het op het terrein van het afgebroken badhuis gebouwde
Kurhaus. Zo ook op de terrassen aan de zee- en landzijde. De gemeente laat
weten: ‘Overwegend dat de gevraagde vergunning strekt tot vervanging van die
welke vroeger werd verleend aan het Comité tot Exploitatie van het Badhuis te
Scheveningen en dat tot de verbouwing van dit badhuis en de uitbreiding bij de
aanbouw van het Kurhaus, aan die inrichting is gegeven, hebben B&W besloten
met het doel om die inrichting meer te doen beantwoorden aan de eisen die
daaraan tot bevordering van het gezellig verkeer kunnen worden gesteld en
mitsdien hier een der bijzondere gevallen aanwezig is, de licentie te
verstrekken. De galeries waarin andere winkels worden uitgeoefend staan geheel
op zichzelf’.
Hendrik Egbertus Boekholt (7 juni 1869), met een onderkomen in de Wagenstraat 34, stelt in april 1901
vast, dat ook hij een speciaal geval is. Met zijn aanvraag voor
Briefkaart van het pand van Lensvelt Nicola in de Venestraat. Foto: archief |
David Lensvelt (14 november 1852), directeur van de
maatschappij tot exploitatie van de koninklijke brood- en beschuitfabriek
Lensvelt Nicola, kiest in januari 1912, na een verbouwing, voor een klein
strijkorkest met pianobegeleiding in zijn nieuwe lunchroom op de eerste etage
van de Venestraat 23/25. De gelegenheid, die vooral wordt bezocht door de
gegoede stand en gunstig bekend staat, heeft een vergunning voor de verkoop van
alcoholhoudende drank andere dan sterke drank. Hoofdcommissaris van politie
Hendrik Johannes Versteeg, die een jaarsalaris van 4250 gulden (€ 1.928) mee
naar huis neemt en vrij woont op het Alexanderplein 15 ter waarde van 750
gulden (€ 341) per jaar, ziet, net als de buren, geen bezwaren, waardoor het
orkest, na de handtekening van burgemeester Herman van Karnebeek, op werkdagen
speelt van 2 tot 3 uur en van half 6 tot 8 uur. Voorwaarden die aan de
vergunning vastzitten zijn dat op Eerste Paasdag en de zes daaraan voorafgaande
dagen geen muziek wordt toegelaten en dat de bevelen van de politie te geven in
het belang van orde, veiligheid en zedelijkheid terstond worden opgevolgd.
Strijkorkest
Restaurant-café Riche, op de hoek van het Buitenhof,
kiest, nadat de ’s-Gravenhaagsche Passage Maatschappij het in 1906 heeft
overgedragen aan de Buffetten Maatschappij van Hendrik Jan Neuteboom en Hendrikus
Albertus van Goethem, voor een strijkorkest. Het speelt dagelijks van 6 tot 8
uur en van 9 tot 12 uur. Op zondag is er een matinee van 3 tot 5 uur. Dat de
twee directeuren, met een onderkomen aan de Keizersgracht 680 in Amsterdam,
succes hebben, blijkt in mei 1909 tijdens de viering van het 25-jarig bestaan. Het
pachten van de eerste restauratie was in 1884 op het station van de Haagsche
IJzeren Spoorweg Maatschappij in Zaandam. Sindsdien hadden ze 28 verschillende
zaken onder beheer waaronder stationsrestauraties in Den Haag, Delft, Rotterdam,
Dordrecht, Utrecht, Arnhem en Leeuwarden. In juni 1914 wordt het duo door mr.
Kranenburg veroordeeld tot twee boetes van 10 en 25 gulden voor het niet
handhaven van de auteurswet bij de uitvoering van composities in hun
inrichtingen. Het Circus-café aan het Gevers Deynootplein 250 van restaurateur
Adolf Rode, krijgt in 1907 haar vergunning tot het brengen van muziek en zang. Hotel
Kievits aan de Harsthoekweg, Hotel Zeerust in de Keizerstraat in Scheveningen, het
Victoria Hotel in de Spuistraat en Hollandais aan de Groenmarkt volgen. Zij kiezen
voor strijkmuziek, terwijl koffiehuishouder Willem Ferdinand Moody (2 mei 1859)
in De Poort van Kleef, gevestigd in de Vlamingstraat 34, een Paganini orchestrion
(een mechanisch concertorgel) laat spelen. Hij is niet de eerste in ons land.
Die eer komt in 1880 toe aan grand café Du Passage van directeur Louis
Kirchmann. Hij adverteert met ‘het grootste etablissement in de koninklijke
Residentie dankzij grote zalen en een zomertuin’. De directeur van de
Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij blijft bezoekers trekken door in zijn onderkomen
aan de Lange Poten 24a steeds nieuwe walsen aan het assortiment toe te voegen.
Bovendien organiseert hij in het weekeinde, maar ook gedurende de dagen van de kermis,
muziekuitvoeringen die worden gegeven door de Kapel der dienstdoende Schutterij
onder leiding van Leonardus Marinus Waasdijk of Karel Willeke. Café De Grot in
de Passage 19, in bedrijf sinds oktober 1882, pakt in 1911 groots uit met
opera-avonden. Middels vrije toegang kunnen bezoekers onder meer genieten van
de avondvullende opera ‘Carmen’. Deze Pathé-concerten, met behulp van een
machine van Aux Inventions Modernes, zijn nieuw voor Nederland. Het volgt op de
verbouwing die het bedrijf in december 1908 een nieuw aanzien heeft gegeven. Zo
zijn de wanden van de zaal versierd met muurschilderingen en is in de vestibule
een fontein geplaatst. Het opspuitende water krijgt, door het effect van
elektrisch licht, verschillende kleuren. In 1913 kiest het onderkomen met het
damestrio Excelsior weer voor levende muziek. Zij treden elke avond op van 8
tot 12 uur.
Composities die regelmatig worden ingezet om de
muziekavonden in de koffiehuizen en cafés in te kleuren zijn terug te vinden op
‘Zing - Zang’, een plaat van Marius Adrianus en Ludwig Felix, zonen uit de
befaamde muzikantenfamilie Brandts Buys. Op die momenten klinken liedjes als
‘Wij leven vrij’ (Wij leven vrij, wij leven blij op Neerlands dierbare grond,
ontworteld aan de slavernij, zijn wij door eendracht groot en vrij’), maar ook
‘In de groote wereld doet men dat niet’, ‘Adelina’, ‘Perpetuum mobile’
(danscoupletten met pianobegeleiding), ‘Ik zag Cecilia komen’, ‘De drie
soldaatjes’ of de polka ‘Op een soupeetje’ (‘Op een soupeetje. Dan is mijn
vrouw mijn Keetje. Zoo goed, zoo teer, zoo lief voor mij. Mijn vrienden zijn
jaloers, geen beetje. En noemen mij ’n gelukkig man. Nu ja, er is wel iets van
‘an. Op een soupeetje’). Het zijn veelal liederen uit het volk geboren en in
het volk gegroeid. Het is ook de reden waarom veel componisten en tekstdichters
onbekend zijn. Wat die composities gemeen hebben, is dat ze het stempel van de
volksaard dragen. Nu eens zijn ze krijgshaftig, dan dwepend of weemoedig.
Elders zijn ze luchtig, dan weer somber getint ofwel levendig juichend.
Instrumenten
Opvallend is dat aan het begin van de nieuwe eeuw veel
vergunninghouders die met machines werken deze weer willen omzetten naar instrumenten.
Twee voorbeelden: Jan Bosman, met een koffiehuis in de Engelenburgstraat 87, wil
de in 1907 verstrekte vergunning tot het maken van muziek door middel van een
speeldoos of zonophone (een grammofoon met een grote toeter) graag veranderen in
een licentie voor piano. Hendricus Johannes van Keulen met een koffiehuis in de
Boekhorststraat 49a vraagt in januari 1909 om dezelfde gunst. Nog voor de
toestemming er is, zet hij een advertentie voor een pianist.
Soms is er verwarring zoals bij Casparus
Tekening van eenzelfde muziekdoos die bij Casparus Klinkenberg wordt aangetroffen. Tekening: Archief. |
Al die ontwikkelingen markeren ook de komst van de Kamer
van Arbeid voor het Logement en Koffiehuishoudersbedrijf. Uitgangspunt, na de
koninklijke goedkeuring op 10 april 1901, is de positie van de werknemer ten
opzichte van de werkgever te versterken. Voor de Kamer op 30 oktober 1908 wordt
opgeheven, blijkt ze vooral te dienen als bemiddelaar bij conflicten.
‘Scholen der politiek’
Het eerste Nederlandse koffiehuis wordt in 1705 op het
Korte Voorhout (tegenover de schouwburg) onder de naam Engelsch Koffyhuis opgericht
door Justus van Effen en Willem Jacob van ’s-Gravenzande. Deze secretarissen
van het gezantschap hebben er in 1703 in Londen kennis mee gemaakt tijdens een
reis ter gelegenheid van de bestijging van de kroon door koningin Anna. In Groot-Brittannië
zijn de koffiehuizen vanaf dat moment ‘de scholen der politiek’. Elk koffiehuis
heeft zijn voorzitter en bezoekers van dezelfde politieke kleur. Daarvoor wordt
de koffie en thee geserveerd in schenkhuizen, alleen te vinden in de Britse steden,
met aan het hoofd een man. De bediening wordt uitsluitend door een vrouw
gedaan. Niet lang nadat het Engelsch Koffyhuis hier zijn deuren opent, volgt
monsieur Benachi met een Fransch Koffyhuis (ook wel café Français genoemd) op het Plein.
De volgende eigenaar van dit onderkomen, Willem Klok, brengt het tot grote
populariteit als café chantant. Het heeft vooral grote aantrekkingskracht op
Haagse jongelui.
De geschiedenis leert dat in die eerste jaren deftige
burgers en kooplieden het koffiehuis niet bezoeken. Het is vooral de
ontmoetingsplaats van kunstenaars en geleerden. Ze betalen voor een kop koffie een
stuiver, terwijl voor een gestopte pijp vier duiten moet worden neergeteld.
Zelf een pijp of tabak meenemen, wordt voor onfatsoenlijk gehouden. Het levert in
1712 de klucht ‘Het oude koffijhuis of de Haagsche mercuur’ op van Jacob van
Rijndorp onder zijn schrijversnaam Jacobus de Vrijer.
Aan het einde van de negentiende eeuw stijgt het aantal
koffiehuizen en cafés in ’s-Gravenhage in snel tempo. Bij het in werking treden
van de Drankwet op 1 mei 1882 gaat het om 843 vergunningen. Met die groei neemt
ook de vraag naar muziekconcessies toe. Reden voor de gemeenteraad om in 1906 een
stelsel uit te werken dat die groei aan banden moet leggen. Het uitgangspunt
is, dat de namen van personen, van wie een verzoek om een muziekvergunning is
afgewezen, op een lijst worden geplaatst. Tegelijkertijd moet op elk
politiebureau een register worden aangelegd waarop nauwkeurig wordt bijgehouden
aan wie een vergunning is verleend en wiens licentie, als gevolg van bijvoorbeeld
een bekeuring of de verkoop van het bedrijf, is ingetrokken. Januari 1907 is de
aanvangstermijn.
’s-Gravenhage telt op dat moment 85 muziekvergunningen. Het wordt
daarmee, in die eerste jaren, maatgevend voor het aantal te verlenen overeenkomsten,
de bijzondere gevallen - dat zijn voor het merendeel licenties voor
automatische muziekinstrumenten, maar ook overeenkomsten verleend met het oog
op de badplaats Scheveningen of inrichtingen die vroeger tot het grondgebied van
Loosduinen behoorden en zodoende vaak al een vergunning bezitten - buiten
beschouwing gelaten. “De oudste gegadigden kunnen nu voor een licentie in
aanmerking komen. Het gaat om aanvragers tegen wie geen bezwaren bestaan wegens
veroordelingen of anderszins”, aldus burgemeester Emile Claude baron Sweerts de
Landas
Wyborgh.
Het aanvraagformulier voor een drankvergunning uit 1882. Foto: archief. |
Die adaptatie komt er niet zomaar. “Vroeger werden zoveel
mogelijk aanvragen om muziek afgewezen”, laat commissaris van politie eerste afdeling, Willem Hendrik Olivier (met een jaarsalaris van
f 3250,-/€ 1.475), in 1908 weten. “Slechts een enkeling kreeg die vergunning. Dit had tot gevolg dat de koffiehuis- en caféhouders gebruik gingen maken van onder meer het orchestrion,
de speeldoos (na het opwinden van een veer wordt een melodietje voortgebracht)
en de grammofoon (de platen hiervoor -
f 1,50 per stuk - waren verkrijgbaar bij
Willem Sprenger in de Passage 46, materiaal van buitenlandse musici werd verkocht
door Maison Blok in de Prinsestraat 48). Toen de kantonrechter die zaken niet
vervolgde, nam het aantal van dergelijke muziekuitvoeringen in snel tempo toe. Om
dat een halt toe te roepen, werd artikel 271 gewijzigd. Na 2 januari 1907 kwam
er weer een meer normale toestand want zij, die met het ontduiken van bestaande
bepalingen, toch voornoemde muziekuitvoeringen gaven, konden dit niet meer doen”.
De gunstige bepaling van de burgemeester omtrent de aanvragen
om een vergunning tot het maken van muziek, deed het aantal snel toenemen. Willem
Olivier: “Uit ervaring weet ik dat muziek geen aanleiding tot ordeverstoring geeft.
Ik vind dat waar een vergunning voor drankverkoop wordt verstrekt, ook een
muziekovereenkomst moet worden toegestaan”.
In dezelfde periode hebben de commissarissen van politie
van de eerste, tweede, derde en vierde afdeling een schrijven van hoofdcommissaris
van politie Hendrik Versteeg ontvangen. Daarin valt onder meer te lezen dat de
vergunning alleen wordt verleend aan diegene die zonder strijd met de wet of
verordening zijn bedrijf uitoefent. Bij overtreding van de Drankwet worden alle
gunsten voor een jaar ingetrokken. Er wordt afwijzend gereageerd als de
inrichting een verdacht karakter heeft. Bijvoorbeeld een verzamelplaats is van
kwartjesvinders of prostituees. Ook bij bezwaren van de buren moet extra
oplettend worden gereageerd. Muziek mag in een koffiehuis of café niet worden gemaakt
met een blaas- of slaginstrument en moet steeds om middernacht zijn geëindigd.
Die laatste bepaling houdt geen stand. Zo zijn er in 1893 al drieëntwintig (nauwelijks
gehonoreerde) verzoeken tot het openhouden tot een half uur na middernacht.
In sommige gevallen lijkt die verlenging van het
sluitingsuur begrijpelijk. Hartog de Leeuw, sinds mei 1897 koffiehuishouder aan
Plein 6 en 7, doet in juli een aanvraag om langer open te mogen blijven in
verband met de artiesten verbonden aan de Fransche, Hollandsche en Italiaansche
opera. Dat verzoek wordt afgewezen. Er is niet gebleken dat zijn lokaliteit door
musici wordt bezocht. De Leeuw laat bij zijn tweede verzoek weten dat de
voorstellingen veelal rond elf uur, half twaalf eindigen. “Als de musici dan
wat willen eten en anders drinken, is daarvoor geen gelegenheid als de requestrant
om twaalf uur moet sluiten”.
Wanbeheer en allerlei ongerechtigheden van de vorige
eigenaar (Laurens Kasper Voogdt) zorgen ervoor dat het koffiehuis negatief is
beoordeeld. Onderzoek wijst echter uit dat de zaak nu in goede handen is. “Het
is een fatsoenlijk en degelijk volkskoffiehuis”, aldus commissaris van politie
2e afdeling, Fred Dietz. De toestemming volgt alsnog op 2 oktober.
Bierhuis
Het in de hand houden van het aantal te verstrekken
vergunningen voor de verkoop van sterke drank in het klein speelt al sinds de
eeuwwisseling. Wanneer Johannes Huijvenaar, caféhouder en grossier in wijnen, in
juni 1901, zijn bierhuis aan de Vaillantlaan 128, hoek Hobbemastraat,
aanmerkelijk wil vergroten om op die manier te voldoen aan regels die zijn
terug te vinden in de Drankwet, staan burgemeester en wethouders open voor het
idee. Het is een gedeelte van de stad in aanbouw, waar hoofdzakelijk woningen
worden neergezet voor de werkman. “Het heeft een grote uitgebreidheid verkregen”,
aldus burgemeester Johan Sippo baron van Harinxma Thoe Slooten. “Maar een
flinke gelegenheid voor gezellig verkeer ontbreekt in zijn geheel”.
De tapper voorziet daarin door in zijn lokaliteit twee
biljarts te plaatsen en een leestafel neer te zetten met illustraties en zes
verschillende kranten. Het bier en de jenever kosten 6 cent per glas. Onderzoek
wijst uit dat het een gelegenheid is om zich even rustig te verpozen. “Met het
oog op de aard der inrichting kan gesproken worden over een bijzonder geval, als
bedoeld in artikel 2 alinea 3 der Drankwet”, aldus de burgemeester.
Toch blijft de toestemming van Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland uit. De reden is, dat het maximum te verstrekken vergunningen is
bereikt. Dat verandert als slijter Theodorus Kockx zijn licentie voor de
verkoop van sterke drank in het klein, verleend voor perceel Slijkeinde 183, en
Willem Leendert Harting, met een bedrijf aan de Rijswijksestraat 79, hun
licenties hiervoor willen inleveren. Kockx vermeldt daarbij dat de vergunning
voor Huijvenaar ook dient te gelden voor zijn achter het bierhuis aan de Hobbemastraat
137 gelegen slijterij. In november 1901 volgt alsnog de overeenkomst. Caféhouder Paulus Johannes Bordewijk (25 juni 1854) heeft
een vergunning, maar raakt die in juli 1895 kwijt als hij moet verhuizen. Petrus
Wellens (16 december 1854) heeft namelijk zijn pand aan de Jacob Catsstraat 3
aangekocht om op die manier zijn zaak als grossier in melkproducten te kunnen
uitbreiden. Hij biedt Bordewijk nummer 5 aan zodat beiden niet verstoken worden
van een inkomen. Voor Paul, getrouwd met Charlotta Dina Johanna van Oudheusden en
vader van een gezin met elf kinderen, is dat noodzaak. Na een aanvraag de
vergunning om te zetten, krijgt hij te horen dat het niet voor inwilliging
vatbaar is. De reden: er is in het pand nog nooit sterke drank verkocht. Er zal
dus eerst onderzoek moeten worden gedaan, buren gehoord enzovoort, voordat een
beslissing kan worden genomen.
Jan Willem van Vendeloo (23 januari 1851) ondervindt in
augustus 1911 dat het ook zonder strubbelingen kan gaan. De koffiehuishouder vraagt
vergunning om in zijn bedrijf aan het Hoogezand 38 en 38a, zang, piano- en
vioolmuziek ten gehore te mogen brengen. Hoewel hij in een staat van
faillissement verkeert, is dat voor commissaris Willem Olivier geen reden het
verzoekschrift af te wijzen. Hoofdcommissaris Hendrik Versteeg is het daar mee
eens. “Dat faillissement hoeft geen bezwaar te zijn het verzoek in te willigen.
Waar uit anderen hoofde geen bedenkingen zijn gerezen, geef ik in overweging de
gevraagde vergunning te verlenen”. Niet veel later zet burgemeester jonkheer Herman
Adriaan van Karnebeek zijn handtekening.
Regels
Ondertussen blijft de gemeente streng controleren op de
naleving van ingetrokken vergunningen voor de verkoop van sterke drank in het
klein. Dat niet iedere ex-vergunninghouder zich aan de regels houdt, wordt in
september 1908 duidelijk wanneer twee agenten bij Wilhelmina Petronella van den
Berg Spermon (8 mei 1868) langsgaan. Bij het bezoek aan haar perceel aan het
Korte Groenewegje 57 blijkt, dat het lokaal in tweeën is gedeeld. In het
voorste deel wordt een zuur- en viswinkel gehouden, terwijl het zich laat
aanzien dat in het achterste deel wordt voortgegaan met de verkoop van drank.
In het schot is een deur, welke alleen vanuit het achterste deel van het lokaal
kan worden geopend. Er is een raampje aangebracht dat aan de achterzijde is
afgesloten door een gordijn. Op het moment dat een van de agenten op de deur
klopt, verschijnt het gezicht van Wilhelmina voor het ruitje om te zien wie
zich in het voorste deel bevindt. Bij de blik op de smerissen roept ze, om de
daar aanwezige personen te waarschuwen, ‘heren van de Drankwet’. De agenten
zien hoe mevrouw Van den Berg twee borrelglaasjes verwijdert en constateren
even later dat een vijftal bezoekers zich in het achterste deel bevindt. Een
boete volgt.
Grammofoon met hoorn. Tekening: Hans Piët |
Marinus Johannes Sauer, een timmerman uit de Chrispijnlaan
in Rotterdam, neemt begin 1897 het koffiehuis van Johannes Paulus van de Graaf
over. De vestiging aan de Zwarteweg 20 wordt voor hem beheerd door zetkastelein
Bartel de Korte. Sauer werd geboren in Tholen, was vroeger bouwkundige, maar
woont inmiddels al jaren hier ter stede. De Graaf had een vergunning, hem verleend
op 17 januari 1889, tot het openhouden van zijn koffiehuis tot een half uur na
middernacht. Hij had, sinds 19 september 1871, een overeenkomst voor het
bespelen van de pianino (een kleine piano) in het weekeinde. Sinds 10 januari 1875
mocht hij muziek maken op zondag-, maandag-, woensdag-, donderdag- en
zaterdagavond. De bezoekers behoren tot de kleine burgerstand. Opnieuw wordt er
een brief om inlichtingen uitgestuurd. Dit keer naar Rotterdam. “Is het
antwoord gunstig dan wordt hem dezelfde vergunning verleend”, aldus
burgemeester mr. Albert Johan Roest.
Joseph Schlotboom voert eenzelfde strijd. Hij heeft het
koffiehuis aan de Zuid-Oost-Buitensingel 2a per 1 februari 1897 overgenomen van
Hartog de Leeuw. De tapper, die zijn komst toont door middel van een advertentie
in de Staatscourant (kosten: f 15,-), wil de vergunning die De Leeuw op 25
september 1896 heeft gekregen, onder dezelfde voorwaarden overnemen. Dat
betekent dat er, naast de verkoop van sterke drank in het klein, alle avonden
pianomuziek mag worden gemaakt en komische voordrachten gegeven. Er volgt een
intensief onderzoek. Daarbij komt onder meer vast te staan dat hij de
optredende artiesten geen tijdelijk onderdak zal bieden. De eigenaar van het
pand, tevens zijn overbuurman, maar ook zijn buren hebben geen bezwaar. Reden
voor commissaris Fred Dietz om groen licht te geven, waarna burgemeester mr. Albert
Roest zijn handtekening zet.
Winstgevend
Dat een koffiehuis niet altijd winstgevend is, laat het
onderkomen in de Kettingstraat 13 zien. Joseph Mostertman koopt in september
1890 het pand voor 9000 gulden van Hendrik Bosman. Hij verhuurt de beneden en
boven gelagkamer (ruimte waar klanten worden bediend) in mei 1891 aan Johannes
van Rijkevossel. In april 1893 zet hij het bedrijf zelf voort totdat Hendricus
Cornelis van Leeuwen in oktober 1894 gaat huren. Hij krijgt van de gemeente te
horen dat de vergunning vervalt indien niet op 1 mei van elk volgend jaar het
verschuldigde vergunningsrecht voor de volgende termijn is betaald. Wel ‘erft’
hij dezelfde rechten van zijn voorganger. Zo mag hij zijn tapperij volgens
artikel 69 van de Algemene Politieverordening van de Raad dezer gemeente deo
dato 21 oktober 1890 verleent, openhouden tot half 1 ’s nachts. Ook mag hij
pianomuziek laten klinken op zondag-, maandag-, woensdag- en zaterdagavond. Echt
lang zit hij er niet want in augustus 1897 wordt Jermias de Bruin de nieuwe
eigenaar. In eerste instantie lijkt het een doodlopende weg, want in een brief
van de gemeente leest hij, dat zijn verzoek voor de verkoop van sterke drank in
het klein niet valt binnen de termen van artikel 26 der Drankwet. Er werd op 1
mei 1881 (de wet werd op 28 juni van kracht – Staatsblad nr. 97) namelijk geen
sterke drank verkocht en het maximumaantal in de gemeente te verlenen
vergunningen bij artikel 2 der wet bedoeld, is overschreden. Dat hij toch als
tapper aan de slag kan, komt omdat het pand een bijzonder geval is. ‘Omdat
reeds aan een vroegere verzoeker, krachtens bekomen machtiging van Gedeputeerde
Staten, een vergunning boven het maximum werd verleend op grond dat hij twee
vergunningen had laten vallen’. De Bruin, afkomstig uit Leiden, wil dezelfde gunsten
als Van Leeuwen, dus het koffiehuis openhouden tot een half uur na middernacht
en het voorrecht pianomuziek te mogen uitvoeren. De voormalige koperslager had
vanaf september 1895 een soortgelijke lokaliteit op de hoek van de Hemsterhuisstraat
en de Veenkade maar deed het van de hand omdat het gehalte der bezoekers
bestond uit lieden der volksklasse. Commissaris Fred Dietz stelt na onderzoek
vast dat hij min of meer gefortuneerd is, hiervoor in Rotterdam heeft gewoond
en dat hij gunstig bekend staat. “Er heeft hier eenvoudig verandering van
eigenaar plaats. Hij verdient dezelfde gunsten”.
Na tweeëneenhalf jaar doet hij de zaak over aan Frederik
George Abspoel, die het na nog geen jaar voor gezien houdt en het perceel, in
januari 1901, in handen geeft van Adrianus Bernardus Gerardus Broug. Dat de
wisselingen elkaar nog sneller kunnen opvolgen, wordt duidelijk bij het pand
aan de Lange Beestenmarkt 108. De eerste uitbater in juli 1882 is Jean Inbert Bumier.
Pieter Paulus Franchynon volgt hem in mei 1888 op. Johanna Maria Helena Lier
neemt haar intrek in juni 1889, maar houdt het in november 1891 voor gezien.
Gerardus van Dalen is de volgende tot Johan George Herringer in februari 1893
de zaak overneemt. Zes maanden later, in augustus 1893, is het de beurt aan
Elisabeth Blom geboren Vreeburg. Zij doet het perceel, na net drie maanden, op
1 december 1893, over aan Gerardus Leyse. Siegbertus Maasakker is in juli 1894
de volgende uitbater, in oktober van dat jaar opgevolgd door Johanna Gezina
Schwering geboren Bisseling. Zij houdt het uit tot februari 1897 wanneer
Johanna Frantzen geboren Haverman de zaak voortzet. In april 1899 is Gerardus
Franssen aan de beurt, die in april 1900 het bedrijf overdoet aan Gijsbertus
Hendrik van Groningen Schinkel.
Klanten
Muziek blijkt voor veel eigenaren van een koffiehuis of
café hét middel om klanten te trekken. Het is reden voor Onderling Belang, een vereniging
van vergunninghouders om, aan het begin van de nieuwe eeuw, burgemeester en
wethouders te verzoeken de muziekvergunningen zo snel mogelijk te verlenen. Een
van die aanvragers is Meindert Staarthof. De licentiehouder heeft gemerkt dat
zijn klanten op zondag-, maandag-, woensdag- en donderdagavond zijn tapperij
aan de Spekstraat 7 niet bezoeken omdat ze naar lokaliteiten gaan waar wel
muziek wordt gemaakt. “Mijn bedoeling is een piano te plaatsen in een kamertje
grenzend aan de gelagkamer”.
Onderzoek wijst uit dat de buren geen bezwaar hebben.
Bovendien staat de adressant gunstig bekend. Vervolgens doet commissaris Dietz nog
een goed woordje door te verklaren dat Meindert vroeger “een oppassend agent is
geweest die eervol is ontslagen”. De vergunning tot het maken van pianomuziek
volgt op 26 oktober 1897. Op 3 december van dat jaar vraagt Staarthof of er een
wijziging mogelijk is. Hij wil de donderdagavond tussen 8 en 12 uur inruilen
voor de zaterdagavond. Op 9 december volgt een oproep zich tussen 10 en 3 uur
te vervoegen bij de secretarie der gemeente. Het bureau zit boven het
voormalige politiebureau aan de Groenmarkt. Hij moet de verleende vergunning
plus zijn oproepingsbiljet meebrengen en zich melden in Kamer 3. Vervolgens
voorziet burgemeester, mr. jonkheer Binnert Philip de Beaufort, hem op 13
december 1897 van zijn gevraagde wijziging. Gijsbertus Judocus Stuijfzand doet
op 4 december 1897 om dezelfde reden een poging. Zijn zaken gaan zeer slecht.
Hij wil, op verzoek van zijn clientèle, in zijn gelagkamer aan de Maliestraat 3
op zondag-, maandag- en zaterdagavond muziek laten maken. “Het café wordt door
burgers bezocht en is nooit met de politie in aanraking geweest”, laat hij
weten. “De piano zal worden gebruikt door de liefhebber die iets wil voordragen”.
Gijsbert heeft een vergunning voor sterke drank in het
klein. Kelnerinnen heeft hij niet in dienst. Dat sluit namelijk alle gunsten
uit. Van zijn buren heeft alleen Anna Alf bezwaar. Zij meent dat de pianomuziek
aanleiding zal geven tot zingen en ander rumoer wat hinderlijk voor haar rust
zal zijn. In de Maliestraat woont nog een tapper, maar zonder muziekvergunning.
“De bezwaren van mejuffrouw Alf berusten op veronderstelling”, laat commissaris
Dietz weten. “Blijken ze te bestaan dan is de vergunning vatbaar voor
intrekking. Ik stel voor hem te verlenen”.
Het verzoek van Willem Frederik Huijser (11 november 1845)
om in zijn gelagkamer elke avond muziek te laten maken door een pianist, wordt
in juni 1904 afgewezen. De tapper, die in1899 zijn bierhuis aan de
Brouwersgracht 18 heeft kunnen openen na een handtekeningenactie van bloemenhandelaren
die na het afleveren van hun lading op zondag iets willen drinken, heeft geconstateerd
dat na vijf jaar het aantal werkmannen dat zijn accommodatie bezoekt, sterk
afneemt, maar de zware lasten niet minder worden. Hoewel de buren geen bezwaar
hebben en hij in al die jaren niet in aanraking is geweest met politie of
justitie volgt er geen handtekening van burgemeester baron Sweerts de Landas
Wijborgh. De reden: er moet met dergelijke vergunningen spaarzaam worden omgesprongen.
Hij past bij de opmerking van commissaris Dietz (zijn jaarsalaris:
f 3600,-/€ 1.634) die zich eerder hardop heeft afgevraagd of het op de weg van
de overheid ligt om meer bezoek aan tapperijen te bevorderen. “Uiteindelijk
ligt een groei in bezoek ten grondslag aan het verzoek van veel tappers muziek
te mogen maken”.
Diezelfde commissaris zorgt er in 1920 voor dat de
aanvraag door Johannes Sassen, directeur van Grand Hotel Central aan de Lange
Poten 6, niet wordt gehonoreerd. Hoge exploitatiekosten en (dankzij de Eerste
Wereldoorlog) een jarenlang gemis aan vreemdelingenverkeer zet de directeur aan
tot het indienen van het verzoek om, door middel van een strijkkwartet, tot
half 2 ’s nachts muziek te mogen maken. Met het uitvoeren van
‘attractie-nummers’ wil hij zijn bezoekers, gedurende de thee en het diner –
van 3 uur ’s middags tot half 2 ’s avonds – de gelegenheid tot dansen bieden.
De geschiedenis geeft aan dat een soortgelijke (proef)vergunning, geldig tot 1
mei 1915 (nr. 9689), werd uitgedeeld aan de N.V. Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij,
eigenaar van Grand Hotel Central. Een jaar eerder, op 30 juni 1914 (nr. 13713)
werd een vergunning verleend om tijdens de muziekuitvoeringen in de
restaurantzaal enige dansen te laten uitvoeren door twee artiesten. Op 16 april
1920 (nr. 17854) wordt bepaald dat Central open mag blijven tot half 2. Het
hotel staat gunstig bekend. Bovendien is gebleken dat, zeker in het
winterseizoen, na het beëindigen van de theaters, het als souper-inrichting
wordt bezocht. Hoofdcommissaris Versteeg meldt dat het hem niet gewenst
voorkomt muziek later dan half 1 te laten klinken. “Geen van de houders van een
muziekvergunning is het toegestaan om muziek tot half 2 te laten voortduren.
Zou het worden toegestaan aan adressant dan is te verwachten dat meer verzoeken
zullen worden gedaan welke uit het oogpunt van billijkheid moeilijk zouden
kunnen worden geweigerd. De gelegenheid tot dansen kan, zoals bij andere
gelegenheden, worden beperkt tot de souper-tijd”. Commissaris van politie Fred Dietz (hij neemt in maart
1921 afscheid) onderschrijft die argumenten en wijst de aanvraag, om
tot half 2 muziek te mogen maken, definitief af. Ook Antonetta Adriana Johanna
Catharina Maria Schreul, weduwe van Cornelis Johannes Zondag, vist naast het
net. Zij wil pianomuziek laten maken in haar accommodatie aan het Scheveningseveer
8. Haar pech is, dat de buren Willem Frederik Keijnemans (nummer 6) en Herman
Jacob van Gulik (nummer 10) bezwaar maken. Abraham van der Lee, die voor pianomuziek
kiest in zijn pand aan de Grote Markt 25a, moet de bezwaren slikken van meubelmaker
en winkelier Johannes van den Bosch en dr. Karel Herbertus Rombouts. Er is namelijk
een soortgelijke vergunning verleend aan Moody in de Vlamingstraat. Dat perceel
loopt achter de woningen van de bezwaarmakers door. Ze hebben geconstateerd dat
ze dikwijls hinder van de muziek ondervinden en vrezen nu, dat het rumoer nog zal
toenemen wanneer ook Van der Lee zijn gevraagde vergunning krijgt. Onderzoek
wijst uit dat de klacht van Rombouts en Van den Bosch niet overdreven is. Hierdoor
blijft de vergunning uit. Ook hotelhouder Justus Julius Hermann Stein krijgt
geen toestemming om pianomuziek te maken. Het onderkomen aan Spui 118 staat
niet gunstig bekend. Zo heeft onderzoek uitgewezen dat hij kamers verhuurt voor
het plegen van ontucht. Daarbij wordt in het gehorige huis zoveel lawaai
gemaakt dat zijn buurman, pettenmaker Ferdinandus Arnoldus Bodifee, in zijn
nachtrust wordt gestoord. Frederik Jakop Johannes Burgers, logement- en
koffiehuishouder aan de Zuid-Oost-Buitensingel 243/244 vraagt in augustus 1897 een
vergunning om op zondagen en de verjaardagen van hare majesteit de
koningin-regentes en de koningin pianomuziek te mogen maken in zijn gelagkamer.
Adressant en zijn huis staan gunstig bekend. Zijn vader Johannes Franciscus
Antonius, in wiens plaats hij is getreden, had gedurende 25 jaar een vergunning
voor het maken van muziek op enkele dagen van de week. “Andere tappers daar in
de buurt hebben dergelijke vergunningen niet”, aldus Dietz. “Buren hebben geen
bezwaar. Ik evenmin”.
Hij krijgt zijn overeenkomst, waaraan, net als bij alle
andere vergunningen, voorwaarden zijn verbonden. Zo mag op zondagen en algemeen
erkende Christelijke feestdagen niet worden aangevangen met muziek dan na het
volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen en de bevelen van de politie en
van de brandweercommandant moeten in het belang van orde, veiligheid en
zedelijkheid terstond worden opgevolgd.
Strenger
Met het verstrijken van de jaren worden de eisen, die aan
de koffiehuizen, tapperijen en cafés worden gesteld, steeds strenger. Dat
ondervindt de naamloze vennootschap Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij. Zij wil in
de maanden mei tot en met september van ’s avonds 9 uur tot middernacht
strijkmuziek laten klinken in de biljartzaal van het in neo-renaissance
uitgevoerde grand hotel café-restaurant Central aan de Lange Poten 24-28. De
toestemming wordt op 31 januari 1907 verleend, maar niet voordat het
vriendelijke verzoek van George Eduard van Lier, directeur en ingenieur van de
Gemeentelijke Telefoondienst, is ingewilligd. Aangezien de zaal tegenover het
telefoongebouw ligt, vraagt hij de ramen tijdens de muziekuitvoeringen gesloten
te houden. Verder wordt bepaald dat de muziek door hoogstens vijf personen mag
worden voortgebracht en dat het alleen strijkmuziek mag zijn. De mededeling dat er niet tegelijkertijd muziek mag worden gemaakt in de biljartzaal en het restaurant vervalt. Al snel blijkt dat in de zomermaanden, wanneer ook het binnen-terras open is, er vrijwel geen gebruik wordt gemaakt van het restaurant. Reden om het podium permanent op te stellen aan de rechterzijde van de toegang tot de biljartzaal. Het is 28 meter verwijderd van de openbare straat.
Ook de omvang van de
onderkomens gaat een rol spelen. Zo
wordt bepaald dat de hoogte van de gelagkamer 3 meter dient te zijn en dat een
van de buitenwanden over zijn volle afmeting moet bestaan uit een of meer
lichtramen van ongekleurd, doorzichtig glas of uit een of meer deuren met glas.
Was de oppervlakte voor het intreden van de vernieuwde Drankwet twintig
vierkante meter daarna is die omvang bij nieuwbouw of verbouwing minimaal vijfentwintig
vierkante meter geworden. Die verandering zorgt ervoor dat veel startende koffiehuis-
en caféhouders, niet bekend met de regels, niet voor een vergunning in
aanmerking komen omdat hun locatie te klein is. Tegelijkertijd worden er minder
vrijblijvend vergunningen uitgedeeld. Dat ondervindt Jan Hendrik Heskes als hij
in november 1904 een vergunning aanvraagt voor het maken van pianomuziek in
zijn inrichting aan de Rijswijkseweg 280. Hoofdcommissaris Versteeg constateert
dat zijn lokaal wordt bezocht door de werkende stand en dieven. Hijzelf is
regelmatig in aanraking geweest met justitie. Zo werd Heskes op 10 maart 1898
voor het kantongerecht veroordeeld tot een boete van f 40,- of 8 dagen
hechtenis wegens drankovertreding en een boete van f 3,- of twee dagen
hechtenis wegens het hebben van bezoekers in zijn bierhuis na sluitingstijd. Veroordelingen
voor drankovertreding volgen op 27 juni 1898 (f 100,- of 20 dagen hechtenis),
op 16 september 1899 (f 40, - of 10 dagen hechtenis), op 14 april, 2 juni en 6
oktober 1904 (steeds f 25,- of 10 dagen hechtenis) en op 1 oktober 1903 wegens
overtreding van de rijksbelasting (een boete van f 15,-). Bovendien wordt hij
verdacht van het opkopen van gestolen goederen en is er dikwijls twist tussen Jan
en zijn echtgenote Maria Petronella Krullaards.
Als de in Amsterdam geboren Cornelis Arnoldus Gunters in
1908 een vergunning aanvraagt voor piano en strijkmuziek in zijn onderkomen aan
de Havenkade 60 krijgt hij te horen dat de omgeving niet geschikt is voor het
aangevraagde verlof omdat deze buurt in de zomer de bij uitstek gewilde plaats is
voor mensen die herstel van hun gezondheid komen zoeken. De aanvraag van
Adrianus Gijsbertus Johannes Wildschut wordt afgewezen omdat zijn inrichting, gelegen
tussen de beruchte Bloemstraat en Zorgvlietstraat, wordt bezocht door mensen
komende uit de onderste lagen der maatschappij. ‘Het is het gedeelte van de
Veenkade waar bijzonder politietoezicht nodig is’, aldus het schrijven.
Tegelijkertijd blijft de gemeente haar economische
belangen exploiteren. Het is reden om Petronella Elisabeth Fokke in mei 1906,
ondanks overschrijding van het aantal licenties, een tijdelijke vergunning te
verlenen. De lokaliteit maakt namelijk onderdeel uit van een buitengewone
inrichting voor maatschappelijk verkeer zoals bedoeld in artikel 5 eerste lid
van de Drankwet. Hierdoor kan ze op het terrein van Zorgvliet aan de
Stadhouderslaan, sterke drank in het klein verkopen tijdens het Concours
Hippique en tijdens het Automobielfeest. Pieter Rink, minister van Binnenlandse
Zaken, zet hiervoor zijn handtekening. Diezelfde maand is er ook de goedkeuring
om in het volkskoffiehuis op het Malieveld alcohol te schenken tijdens de
Landbouwtentoonstelling.
Om te weten te komen hoe Amsterdam en Rotterdam omgaan
met muziek in koffiehuizen en cafés wordt er in 1911 een brief van burgemeester
jonkheer Herman van Karnebeek naar zijn collega’s in die steden verstuurd. Het
antwoord van de burgemeester van Rotterdam, mr. dr. Alfred Rudolph Zimmerman, luidt
dat in 1909 alle muziekvergunningen zijn ingetrokken. Uitzondering vormen de
inrichtingen bestemd voor het geven van concerten als schouwburgen en ter
begeleiding van bioscoopvertoningen. In koffiehuizen en cafés is het toegestaan
als het om besloten repetities van verenigingen gaat, maar ook een diner-concert
is niet verboden zolang er gebruik wordt gemaakt van een piano of van strijkmuziek.
Aan het geven van gelegenheid tot dansen worden strenge eisen gesteld. Een inrichting,
waar sterke drank in het klein wordt verkocht, is uitgesloten van een
dansvergunning.
Antonie Röell, de burgemeester van Amsterdam, laat weten
dat in principe elk koffiehuis of café in aanmerking komt voor een muziekvergunning.
Hij wordt echter alleen verleend als de houder en de inrichting gunstig bekend
staan. Op welke wijze de muziek mag worden gemaakt, is nauwkeurig omschreven. Tevens
is aangegeven op welke afstand van de openbare weg het muziekinstrument moet
zijn geplaatst. Voor muziekautomaten (al of niet door het inwerpen van een
geldstuk) en de grammofoon wordt geen, maar voor de door elektriciteit gedreven
piano’s wordt wel een soort belasting geheven daar deze als openbare
vermakelijkheid kunnen worden beschouwd. Alle goedgekeurde instrumenten worden voorzien
van een loodje met stedelijk wapen opdat kan worden geconstateerd dat slechts
met het instrument, waarvoor vergunning is verleend, muziek wordt gemaakt.
Uiterlijk om twaalf uur moeten alle klanken worden gestaakt. Voorts wordt
rekening gehouden met gegronde bezwaren van boven- en nevenburen. Daarbij wordt
het geluid regelmatig door de politie beoordeeld. Om overlast te voorkomen geldt
de vergunning voor slechts één instrument per lokaal en is het aantal
vergunningen per buurt of wijk zeer beperkt.
Vrouw
Het handhaven van de verordening dat er in een Haags café
niet door een vrouw mag worden bediend tenzij het om de echtgenote of
eigenaresse gaat, houdt stand tot december 1905. De belangrijkste reden het
niet toe te staan was, dat een vrouw kroegbezoek uitlokt en zo helpt de gewoontedrinker
en de dronkaard te vormen. Op 28 december 1905 wordt bij koninklijk besluit (nr.
20), artikel 47 van de Drankwet aangepast. De vergunning voor vrouwelijk personeel
geldt, anders dan bij de dranklicentie die elk jaar moeten worden vernieuwd,
voor vijf jaar. Aanjagers voor deze verandering zijn onder anderen de hotel-, café-
en restauranthouder Antonius Johannes Henricus Hamers met een onderkomen in de
Wagenstraat 51. Hij vraagt, begin december 1905, door middel van een
advertentie, een buffetjuffrouw. “Mijn vrouw belast met de verzorging in het
restaurant kan zich niet tegelijkertijd bezighouden met het buffet”, laat hij
weten. Snel volgen er meer zoals kastelein Martinus Hendrik Lubertus Pink (Zuidwal
13a), Petrus Jacobus Hendricus van Dieren (Prinsengracht 86) en Hendrik Klerk
van hotel Centraal aan de Gevers Deynootweg 9 t/m 13. Hoofdcommissaris Hendrik Versteeg
heeft er geen problemen mee. Drie jaar later meldt hij in een schrijven dat er
volgens hem stadsdelen zijn waarin vergunningen voor muziek in cafés niet
behoren te worden verleend. ‘Ik denk hierbij aan stille deftige buurten en wijken
waar een ziekhuis is gevestigd. Daar is het verlenen van dergelijke
vergunningen minder gewenst’.
Al die drank lokt ook het schrijven van een door vijftien
musici opgevoerde revue vol leuke kwinkslagen, grappige woordspelingen en goede
verzen uit. Tekstdichter, musicus en theaterproducent Hendrik Johannes ter Hall
schrijft in 1905 ‘O! die Drankwet!’ en mag na de eerste 200 uitverkochte voorstellingen
en de positieve kritieken van recensenten vaststellen dat het een geslaagde
onderneming is geworden.
Ondertussen doet het gemeentebestuur van ’s-Gravenhage er
alles aan om haar inwoners blijvend te plezieren. Dat betekent onder meer dat
tijdens de verjaardagen van de koninklijke familie straatmuzikanten, zoals de
korenmolenaarsknecht Adrianus Gerardus Teunisse, alle gelegenheid krijgen hun
talent te tonen. Tegelijkertijd wordt er, vooral tijdens de zomerperiode, volop
ingezet op gratis te bezoeken openluchtconcerten. Zo is er op 28 september 1896
om 3 uur ’s middags een optreden van de Koninklijke Militaire Kapel in sociëteitstent
In ’t Bosch. In september 1898 komt Richard Strauss met zijn orkest langs om in
die tent, gestationeerd in het Haagse Bos, een uitvoering te geven. Een
uitdaging vormt de reeks optredens van de Kapel der dienstdoende Schutterij
onder directie van muziekonderwijzer Daniel Bolten. Het muziekgezelschap is een
graag geziene gast. In 1864 zijn er vanaf zondag 7 januari tien concerten onder
leiding van Bolten in de Koninklijke Schouwburg. Opbrengst voor het orkest 75
gulden per optreden. De stalleskaartjes kosten f 1,50, militairen en kinderen die
voor de derde rang in het Amfitheater kiezen, betalen 15 cent. Onder leiding
van Carel Julius Becht staat het muziekkorps der Schutterij in 1878 in het
Gemeente Badhuis in Scheveningen. Op 4 augustus 1885 vormt de Waterpartij het
decor. De kapel bevindt zich in een Venetiaanse gondel, gedragen door een
statige zwaan, en laat de lieve muziek onder leiding van Daniel Bolten
‘onverpoosd door de fraaie dreven klinken’. Op donderdag 7 juni 1888 staat de aanvang
van een eerste serie optredens op het Lange Voorhout op de agenda. Na zes
maanden overleg met burgemeester en wethouders is besloten een reeks van tien avondconcerten
te geven, steeds op de donderdagavond. Omdat het om een proef gaat, kiest de
gemeente voor de al in gebruik zijnde muziektempel. Mocht het een succes worden
dan kan volgend jaar alsnog een sierlijke nieuwe muziektent worden opgericht. De
vergoeding voor de reeks bedraagt 1200 gulden (€ 545) en dat is 300 gulden (€ 136)
minder dan in de regel voor dergelijke concerten à 150 gulden per stuk wordt
gevorderd. Mocht een optreden, om wat voor reden ook, niet doorgaan, dan volgt
er geen betaling. Al snel moet worden vastgesteld dat het eerste optreden pas
op 14 juni kan plaatsvinden. De Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst
claimt de kapel in verband met een marktfeest dat op 8, 9 en 10 juni zal
plaatsvinden. “Daarom zijn wij bereid op donderdag 14 juni te beginnen. Mochten
we het getal tien voor eind augustus niet halen dan spelen we, als de
weersgesteldheid het toelaat, door tot in september, desnoods op andere dagen”,
aldus kolonel Karl Jan Gijsbert, baron van Hardenbroek, heer van ’s-Heeraartsberg
en Bergambacht, adjudant des konings in buitengewone dienst en commandant der
dienstdoende schutterij.
Eerder heeft hij laten weten dat er, na later blijkt, ook
geslaagde onderhandelingen zijn met de directie van Zeebad Scheveningen en met
de commissie voor de dat jaar in de Koekamp te houden tentoonstelling van de
Nationale Kunstnijverheid. Om die reden wil hij tijdig de data weten waarop het
college de uitvoeringen wenst. Leiden de onderhandelingen met Zeebad
Scheveningen tot resultaat dan moet de Kapel vanaf 17 juni elke zondag
beschikbaar zijn voor twee concerten, een op het terras van het Kurhaus (bij mooi
weer) en een in de Kurzaal. Er komt nog een kink in de kabel als de kapel de
muziekuitvoering, die op 12 juli 1888 op het Lange Voorhout zou plaatsvinden,
uitstelt. Het Delftsch Studenten Corps (DSC) bestaat op die dag 40 jaar en de kapel heeft besloten de feestelijkheden muzikaal op te vrolijken. Ze verzekert
de gemeente dat het getal van tien blijft bestaan.
Chaos
Dat eerste concert op 14 juni op het Lange Voorhout staat
de muziekliefhebber, die van de primeur had willen genieten, in het geheugen
gegrift. Nog nooit had hij zoiets meegemaakt. In het politierapport wordt de
chaos beschreven. Zo laat Pieter Rietdijk, hoofdinspecteur van de 1e
afdeling, weten dat hij gedurende de muziekuitvoering herhaaldelijk met
hoofdagent Martinus van der Tas en drie dienstdoende agenten assistentie heeft
moeten verlenen om een groot aantal jongens en meiden uit elkaar te jagen. ‘Ze
wierpen vuil en zand naar voorbijgangers, liepen luid te schreeuwen en waren
onderling aan het vechten. Door het grote aantal mensen was het echter nauwelijks
mogelijk om arrestanten te maken. Het fatsoenlijk publiek heeft zijn
verontwaardiging te kennen gegeven over het schandaal dat de hele avond heeft
plaatsgehad’. Hoofdagent Jacobus de Groot meldt later ‘dat het commissariaat
geen manschappen paraat had om in te grijpen’. Een van de weinigen die wel
wordt opgepakt is P.J. Hij wordt op 26 juni veroordeeld wegens straatschenderij
omdat hij tijdens de muziekuitvoering kiezelstenen naar het daar aanwezige
publiek heeft geworpen. Zijn boete: 3 gulden of 1 dag gevangenisstraf.
De week daarna, op 21 juni, is het niet veel beter. Het
nachtrapport van het commissariaat van politie der 2e afdeling meldt
dat het publiek zich tijdens de muziekuitvoering iets kalmer heeft gedragen.
‘Het gedrag van het volk was echter nog lang niet behoorlijk. Gejoel en
geschreeuw had veel plaats. Het ware beter de muziekuitvoeringen te doen
plaatshebben van 5 tot 7 uur en niet van 7 tot 9 uur ’s avonds. De straatjeugd,
de opgeschoten jongens en meiden, kunnen dan niet zo talrijk aanwezig zijn’. Inspecteur
Marius Alexander Diedericus van Dorssen van bureau Nieuwe Haven rapporteert dat
hij achter de afgezette kring enige jongelieden heeft beveiligd voor een troep
jongens die hen te lijf wilde gaan. Inspecteur van politie Gerrit Antonie Bentz
van den Berg meldt dat er voldoende personeel aanwezig was. ‘Er was een
politiemacht van 14 man; 1 hoofdinspecteur, 1 inspecteur, 1 inspecteur van het
voerwezen, 1 hoofdagent en 10 agenten’. Ook hij concludeert dat volksconcerten
beter kunnen aflopen bij daglicht.
De kapel is het daar niet mee eens. Het komt de sfeer ten
goede wanneer voor het begin van de avond wordt gekozen. Voor de bezoeker telt
vooral dat elk volgende concert andere composities laat horen. Zo klinkt de ‘Hochzeits
marsch’ van Mendelssohn, de ouverture ‘Tantalusqualen’ van Franz von Suppé, ‘Im
Dämmerlicht’ van Faust, ‘Tramway Galop’ van Gobbaerts, maar ook eigen werk van
dirigent Daniel Bolten als ‘La Juive’. Bovendien krijgt een deel van de uitvoeringen
een eigen klank dankzij zijn arrangementen.
Op 28 juni is het eerste uur zeer ordelijk, maar het
tweede uur vrij woelig. Het politierapport meldt dat er na afloop van de
muziekuitvoering bij de Korte Vijverberg een grote volksoploop is ontstaan
waarvan de oorzaak onbekend is gebleven. De politie heeft met veel moeite de
menigte uiteen weten te drijven.
B&W beslissen op 6 december 1895, tijdens een
raadsvergadering, de concerten te verplaatsen. Gekozen wordt voor een proef op
het Oranjeplein. Het eerste optreden op 30 juni 1896 geeft eenzelfde beeld als
op het Lange Voorhout. Inspecteur Hendrik Schmidt Crans meldt in het dagrapport
(nr. 182) van het commissariaat van politie 1e afdeling dat er een
talrijk publiek uit de heffe des volks (ofwel tuig) aanwezig was. ‘Zij zochten
onophoudelijk ruzie zodat verscheidene vechtpartijen plaats hadden. Ruiten van
woningen der omwonenden werden ingedrukt. Dit had onder meer plaats bij dokter Karel
Polano. Hij heeft van zijn sabel gebruik moeten maken en noemt het volksvermaak
één grote zwijnenboel’. Kolonel jhr. mr. Willem Vincent Reijnier Karel Baud,
commandant der Schutterij krijgt een brief waarin te lezen is dat ‘het concert
door uw regiment in de avond van 30 juni op het Oranjeplein gegeven door het
publiek op onheuse wijze is ontvangen. De menigte heeft zich aan verschillende
ongeregeldheden schuldig gemaakt. Het denkbeeld is in ons college gerezen om
bedoelde concerten in het vervolg te doen plaatshebben van 5 tot 7 en niet van 7
tot 9 uur in de avond. Wij verzoeken u beleeft ons mee te delen of op de
voorgeschreven uren het muziekkorps van uw regiment beschikbaar zou kunnen
worden gesteld. Graag snel antwoord’.
Onrust
Hoewel er voor dit nieuwe uur wordt gekozen is de onrust
er niet minder om. Inspecteur van politie Marius van Dorssen (hij verdient in
1899 een zilveren erepenning voor menslievend hulpbetoon) meldt een week later dat
het er onstuimig aan toeging. ‘Op verschillende punten vonden ernstige
vechtpartijen plaats. De politie moest herhaaldelijk optreden om het gepeupel
met de wapenstok uiteen te jagen, ruiten werden ingeworpen en de politie met
messen bedreigd’. Gevolg is, dat de rest van de concerten van 2 tot 4 uur in de
namiddag plaatsvindt. Alleen het laatste optreden op 9 september is van half
zes tot half acht ‘s avonds.
Even lijkt er aan het geven van door de gemeente
geïnitieerde volksconcerten een einde te komen wanneer de Schutterijkapel per 1
januari 1907 wordt opgeheven. De Residentie Harmonie Kapel staat klaar om in
het gat te springen. Het is in 1905 opgericht door Abraham Kerrebijn, oud-stafmuzikant
bij het orkest van Grenadiers & Jagers. De inmiddels dertig verworven
musici zijn voor het grootste deel afkomstig uit de Kapel der dienstdoende
Schutterij. Uitgangspunt is het geven van volksconcerten en het orkest stelt
zich dan ook graag beschikbaar om tijdens de verjaardagen van de koninklijke
familie, maar ook in de zomermaanden, optredens te verzorgen. In een brief aan
de gemeente onderstreept Kerrebijn wel dat de tijd van volksconcerten in de
avond is. ‘Wij willen dan ook in de maanden juni, juli en augustus concerteren
van half 8 tot half tien. Ons voornemen is om door fraaie, goed uitgevoerde
nummers, aangevuld door optredens van bekende solisten, het kunstgevoel in het
volk op te trekken en aan te kweken. Gedurende elke uitvoering worden
programma’s onder het publiek verspreid. De subsidie die wij vragen,1000
gulden, dient dan ook tot dekking der onmiddellijke kosten als de honoraria van
de directeur, de solisten, het drukwerk enzovoort’. Voorzitter Johannes
Hendricus van de Rostijne, in het dagelijks leven broodbakker en later agent
van de Raad van Arbeid, voegt daar in een schrijven aan toe gebruik te willen
maken van de bestaande muziektent met toebehoren. Het geluk dat de Residentie
Harmonie Kapel heeft, is dat burgemeester en wethouders ‘het wenselijk achten dat
de bestaande tradities met betrekking tot de van de gemeente uitgaande volksmuziekuitvoeringen
worden gehandhaafd’. Bij wijze van proef kiezen B&W voor het gezelschap. Uitgangspunt
is een harmonieorkest van 40 man. Daar staat een vergoeding van 1000 gulden
tegenover. In de nieuwe opzet wordt gekozen voor het Hobbemaplein, al blijft de
plek op het Lange Voorhout om koninklijke
feestdagen in te kleuren, gehandhaafd.
Na het eerste concert meldt de politie dat de orde bewaard bleef. ‘Tegelijkertijd
was het niet mogelijk op te treden tegen de grote aantallen kinderen en
jongelieden dat, ’s avonds vrij zijnde, door gedurig heen en weer lopen,
hinderlijk was voor het overige publiek. Bovendien kwam de muziek, door hun
luidruchtigheid, niet tot haar recht. Werd er een bekend stuk gespeeld dan
zongen de jongens en meisjes uit volle borst mee’, meldt hoofdinspecteur Rietdijk
in zijn verslag. Hoofdcommissaris Versteeg laat weten het, uit het oogpunt van
zedelijkheid, niet eens te zijn met het geven van avondconcerten.
In januari 1908 vraagt Daniel Bolten de gemeenteraad hem
te belasten met nieuwe muziekuitvoeringen. B&W besluiten echter de
concerten definitief in handen te geven van het Residentie Harmonie Orkest (raadsbesluit
van 30 maart 1908). De overeenkomst geldt tot 1912. De subsidie voor de twintig
tussen 3 juli en 2 september 1909 te geven muziekuitvoeringen bedraagt f 1500,-
(€ 681). Behalve veertien concerten op het Hobbemaplein, staan er op 31
augustus twee genoteerd: een van 3 tot 5 uur op het Lange Voorhout en een van
half 9 tot 11 uur in de Hertenkamp, achter de boswachterswoning. In de
overeenkomst wordt vastgelegd dat het orkest bevoegd is, na goedkeuring van B&W,
om op haar kosten maximaal vier muziekgezelschappen te belasten met het geven
van een concert. Een van die ‘invallers’ is het politiekorps Onderling
Kunstgenot. De programma’s die worden uitgevoerd moeten tenminste drie maal 24
uur voor elke uitvoering aan de hoofdcommissaris van politie zijn gezonden. Hij
beslist of de stukken ten gehore mogen worden gebracht. Bevelen moeten stipt
worden opgevolgd.
Ook de Jagerskapel (ontbonden in april 1923) maakt geen
kans. Wanneer kapelmeester Willem Hendriks in november 1909 verzoekt in
aanmerking te mogen komen voor het van gemeentewegen geven van openbare zomerconcerten
in 1910, is het voor B&W, ondanks de groeiende belangstelling voor de jagersmuziek,
zelfs geen punt van overweging.
In 1911 wordt besloten de volksconcerten te verplaatsen
naar het Newtonplein. Dit tot groot ongenoegen van de bewoners van het
Zuid-Afrikaanse stadskwartier. Dankzij de voorgenomen aanleg van Lijn 12 kunnen
de muziekuitvoeringen van de Residentie Harmonie Kapel niet meer plaatshebben
op het Hobbemaplein. Ze beklagen zich dat ze door de verre afstanden naar
Scheveningen en het Haagse Bos zelden of nooit van goede muziek kunnen genieten.
Hun vraag is: kan de tent niet geplaatst worden op het Paul Krugerplein of de
Steinlaan. Het antwoord is kort: beide zijn geheel ongeschikt. Het Paul
Krugerplein blijkt door de aanwezige koffietent en een urinoir niet al te ruim.
Bovendien heeft Lijn 12 daar een dubbelspoor. ‘Zodoende is het plein ongeschikt
voor bedoeld doel’, aldus het schrijven.
Eisen
Aan de verhuizing is een aantal eisen verbonden. Zo is de
vergoeding voor dat jaar 2000 gulden (€ 908) voor 25 concerten, te geven tussen
1 april en 30 september. De gemeente plaatst de muziektent op 22 mei op het
plein en breekt hem weer af op 25 september. De concerten vinden plaats van 7
tot 9 uur ’s avonds ‘met dien verstande dat zodra, zulks uitsluitend ter
beoordeling van B&W, het in het belang der orde en rust nodig blijkt, de
avondconcerten worden gestaakt en vervangen door middagconcerten van 3 tot 5
uur op dezelfde plaats’. Vastgelegd wordt ook dat op 2 augustus (de verjaardag
van de koningin-moeder) eerst een concert op het Newtonplein plaatsvindt (van 3
tot 5 uur) en vervolgens vanaf half 9, tot na afloop van het vuurwerk, op het
Malieveld. De Residentie Harmonie Kapel krijgt tijdens de concerten kosteloos
de beschikking over de muziektent en de daarbij behorende lessenaars. Alle
aangebrachte schade is voor rekening van de vereniging. De kapel moet bestaan
uit minstens dertig personen en de gemeente blijft buiten elke bemoeiing ten
opzichte van het aanschaffen van muziek. De politie moet vaststellen of alle
muziekuitvoeringen op de daarvoor vastgestelde data zijn uitgevoerd. Voor
kapelmeester Kerrebijn zijn die concerten een gelegenheid eigen werk te laten
horen als de compositie ‘Au revoir’. Ook zijn zoon, de succesvolle pianist en
componist Marius krijgt met werk als de mars ‘Grusz aus Berlin’ en de ouverture
‘Le premier pas’ een podium. Het publiek lijkt inmiddels te hebben geleerd hoe
zich te gedragen tijdens een openluchtconcert. Hoofdcommissaris Hendrik
Versteeg meldt in mei 1913 ‘dat het zich achter de afsluiting bevindende
publiek, bij het begin nog wat rumoerig en luidruchtig, zich bij de volgende
uitvoeringen, nadat het door de politie was aangespoord te blijven staan en
zich rustig te houden, uitstekend heeft gedragen zodat de toehoorder niet werd
gehinderd’. Minder succesvol is de gelegenheid om, tegen een geringe vergoeding,
een zitplaats te krijgen binnen de afgesloten ruimte. Geen enkel persoon maakt
er gebruik van. De harmonie Eendracht Saam Verbonden slaagt er in juni 1912 in muziek
te doen terugkeren op het Newtonplein. Ze krijgt toestemming voor concerten
op 20 en 27 augustus van dat jaar. De gemeente plaatst de muziektent waarvan
het gezelschap kosteloos gebruik mag maken evenals van de lessenaars,
verlichting en stoelen. Een jaar later wordt de tent, dankzij een geslaagde
handtekeningenactie, in het midden van het Newtonplein geplaatst.
Hoewel het aantal Haagse koffiehuizen inmiddels flink is
afgenomen, wat niet wegneemt dat de stad er nog altijd de meeste van Nederland
telt, heeft dat geen invloed gehad op de ontwikkeling van de populaire muziek
in de Residentie. Indo-rock met groepen als de Tielman Brothers zet na de
Tweede Wereldoorlog de toon, eind jaren vijftig begin jaren zestig van de
vorige eeuw - onder Engelse invloed - gevolgd
door beatgroepen en de komst van de Nederbeat met bands als The Haigs, The
Motions, Schockin’ Blue, The Shoes en de Golden Earring. De lijst Haagse rockers
is met groepen als Kane, Grof Geschut, Gruppo Sportivo, Anouk, Hallo Venray, Urban
Heroes, Di-rect en Goldband eindeloos lang. Het geeft op gepaste wijze aan dat de
creativiteit niet uit de regeringsstad is verdwenen en dat ze wil blijven
swingen. Wie daarbij iets van nostalgie wil proeven, kan terecht in cafés als
De Paap, Musicon, Popradar, Murphy’s Law en ’t Hoekpandje.
© Haags Nieuwsbureau 2024